meer herinnert: ‘Wel zag ik een lange man op ons afkomen, mager als een geraamte, ongeschoren, een lachende doodskop met urinegele tanden. “Het mooiste moment van mijn leven,” zou hij vaak zeggen, “toen ik Tjitske met de oudste jongen op het perron zag staan.” En ik herkende hem niet’.
In het prozaboek De oudste jongen blijft de eigen aard van de herinnering betrekkelijk impliciet. In tegenstelling tot De straat en het struikgewas. Daarin heeft Armando zelfs een drie pagina's tellend hoofdstuk over ‘De herinnering’ opgenomen. En dat is veel voor Armando. Aan het bewuste hoofdstuk gaat een motto van Jean Paul vooraf: ‘Die Erinnerung ist das einzige Paradies, woraus wir nicht vertrieben werden können’. Een soortgelijke uitspraak heeft de grote wiskundige David Hilbert aan het begin van de twintigste eeuw gedaan over de kracht van de verzamelingenleer van Georg Cantor: ‘Aus dem Paradies, das Cantor uns geschaffen, soll uns niemand vertrieben können’. Het zou mij niet verbazen als Krol de voorkeur gaf aan de Hilbertse variant van het paradijs. Die citeert hij in ieder geval in zijn lucide essay over ‘Het intuïtionisme van L.E.J. Brouwer’, opgenomen in de bundel De schriftelijke natuur (1985). Krol begint deze ‘scriptie’ die eerder in een speciale bijlage van Vrij Nederland werd gepubliceerd, met de onvergetelijke zin: ‘L.E.J. Brouwer lezen is geen onverdeeld genoegen’. Daarna neemt hij in zijn opstel ruim vijfentwintig bladzijden de tijd om de grootheid van deze mathematische filosoof te onderstrepen. Dat getuigt van klasse! In De oudste jongen komt overigens nauwelijks wiskunde voor, ongetwijfeld tot opluchting van menige alfageest. Hoogstens rept Krol in het hoofdstukje ‘Het gymnasium’ van wat middelbare school-wiskunde en een mooie gedachte - het resultaat van maandenlange overpeinzingen - die hem rond de kerst beving: ‘dat je niet alles wat waar is ook bewijzen kunt’. Ziehier een gedeelte van de belangrijkste wiskundige uitspraak die in de twintigste eeuw werd gedaan: de stelling van Gödel. Wel is Krol zo sportief om te zeggen
dat de echo's van deze ‘wereldschokkende ontdekking’ die de vijfentwintigjarige wiskundige Kurt Gödel in 1931 aan de Universiteit van Wenen deed, op een of andere wijze tot hem moeten zijn doorgedrongen.
Als je er eenmaal over na begint te denken, zie je steeds meer overeenkomsten tussen het werk van Armando en dat van Krol. Het is een beetje overdreven om al die schijnbare en werkelijke overeenkomsten aan de hand van De oudste jongen en De straat en het struikgewas in dit kader netjes uit te werken, maar ik noem toch een paar steekwoorden: Amersfoort en Westerbork, militaire dienst, vergeetwoorden, sport, muziek, kunst en de kracht van de dialogen. En dan heb ik het nog niet eens gehad over het feit dat Krol, naar eigen zeggen, ‘een middelmatige leerling’ op het gymnasium was. Evenals Armando. Moge het gymnasium nog een lang leven zijn beschoren. Want uit sommigen van al die leerlingen zijn voortreffelijke stilisten en schrijvers gegroeid.
De roman De oudste jongen verscheen, net als de andere boeken van Gerrit Krol, bij Querido.