Een edict met gitzwarte randen
Niets is vergeten, niets is vergeven, laat de tekst weten. Maar toch, de autobiografische elementen in deze gefluisterde tirade, hier en daar op de kadans van een litanie, dienen niet de analyse van een geleefd of beleefd verleden, ze zijn eerder zetstukken in een ander soort logica -die van de mythe. En zo functioneren ze niet alleen hier maar overal in dit boek. Mythen zijn verhalen waarin naar verklaringen wordt gezocht over ons bestaan en voor zover ze in de moderne tijd van persoonlijke aard worden, naar rechtvaardiging zoeken voor het streven van eigen ziel en lichaam. Karelische nachten kun je beschouwen als de constructie van een mythe, Ferrons bloedeigen mythe.
Hofzangers fantasie is een woekering van broeierige beelden, gedachten en gevoelens die voor een belangrijk deel zijn gevormd in zijn puberjaren, de tijd dat hij dankzij de centen van een oom in een internaat zat. Daar bedenkt Fred voor zijn vader, die op zijn schaal van goed en kwaad de tegenpool is van zijn verfoeide moeder, een fictief leven, een mythisch voortbestaan. De man is niet gesneuveld tijdens het Winteroffensief van 1942, zo houdt hij zichzelf en vriend Arthur Kerkaert voor, maar in een Russische gevangenschap terechtgekomen, daaruit ontsnapt en vervolgens naar het Finse Karelië gevlucht waar hij ‘tussen het jagen, vissen, en oogsten door’ de schilder van dit Noordland is geworden en uiteindelijk gouverneur.
Arthur laat zich meenemen in Freds verbeelding waarin het bosrijk domein rond het internaat overvloeit in een Fins landschap dat aan de Teutoonse wouden blijft herinneren, door Ferron opgeroepen met de woorden van het Kalevala-epos. Daar beleven ze hun Karelische avonturen die Arthur jaren later, wanneer hij een geslaagd dichter is, zal vastleggen in een manuscript voor een roman, helder en transparant als het klassieke licht van Hellas dat zoals Goethe Faust laat zeggen ‘het licht van zuivere dagen’ is.
Zo was het in werkelijkheid allerminst: dat Arcadië heeft nooit bestaan. En dat is niet de enige manier waarop vals is gespeeld met deze bestseller in spe. Toen Fred het manuscript van Arthur ter inzage kreeg, was die op sterven na dood. Fred besluit het handschrift na zijn overlijden over te typen en onder zijn eigen naam te publiceren. Zo maakt hij zich tot de eigenaar en gevangene van een bucolisch boek dat tot in de laatste punt niets met hem uit te staan heeft. Dat gaat op de duur schrijnen, en hevig ook.
In werkelijkheid kende het ‘edict van Karelië’ vooral gitzwarte randen. Zeker vanaf het moment waarop beiden vriendschap sluiten met ene Karel, huisknecht en toezichthouder op een landgoed dat in de buurt van de kostschool ligt. Karel is een obscuur figuur die steeds met jongens in de weer is. Hij wordt de enthousiaste animator van ranzige homo-erotische spelletjes waar kledij met runentekens aan te pas komt, waarin jongensruggen ontbloot worden en met hazelaartakken tot bloedens toe gestriemd en krachtdadige initiaties plaatsvinden. Tot op de dag van vandaag heugt Fred zich de vernederingen die hij destijds onderging en ruikt hij nog ‘de geuren van zaad, bloed en stront’.
Toch staat niets van dit alles in het herdruk na herdruk belevende geniale meesterwerk dat hij zich heeft toegeëigend, daarin is alles van een volmaakte symmetrie. De idylle die erin wordt opgeroepen heeft niets te maken met de paradoxale houding die op de grens van het kwaad een pathetisch verlangen naar