Voorwoord
Faust geldt in de wereldliteratuur bij uitstek als het personage dat twee uitersten van de menselijke ziel - de passie voor het aardse en voor het metafysische - in één wezen verenigt. Faust is zich van de ambivalentie in zijn bestaan, van de tegenstrijdigheden in zijn ziel sterk bewust: daar spelen zich, in een romaneske uitvergroting, de conflicten af waar ieder mens in zijn bestaan in meer of mindere mate mee te maken krijgt. Waarschijnlijk ligt het daaraan, aan die archetypische kwaliteit, dat de doctor die Goethe uit een zestiende eeuws volksboek leende en vervolgens van zijn magische trekken ontdeed, langzamerhand is uitgegroeid tot een archetype dat zich in een grote literaire populariteit mag verheugen.
Dit nummer van BZZLLETIN is exclusief gewijd aan het Faust-thema in de Uteratuur. Met, behalve aandacht voor de (oer)Faust van Goethe, bijdragen over het werk van Thomas en Klaus Mann, over Faustbe-werkingen in de naoorlogse Nederlandse (Claus, Ferron, P.F. Thomése), Duitse (Gustav Ernst) en Angelsaksische literatuur (Banville, Nye, Lowry), over de Faustfiguur in de Nederlandse achttiende-eeuwse literatuur en over DeMeester en Margaritavan Michail Boelgakov. En verder: Allard Schröder over Das Böse van de filosoof Safranski en een nieuw verhaal van Hans Dekkers.