Poste Restante
Ron Elshout
In een vorige wereld geweven
De literatuurgeschiedenis wekt, door pas achteraf te bepalen wat ‘belangrijk’ is geweest, de indruk dat de Tachtigers aan het eind van de vorige eeuw een grote beweging vormden, terwijl ze in werkelijkheid op het moment van optreden getalsmatig niet opkonden tegen de brede stroom van dominee-en burgerdichters. Het is niet ondenkbeeldig dat een relatief kleine, maar vernieuwende beweging in de literatuur zoveel teweeg brengt, dat daardoor andere verschijnselen ondergesneeuwd raken.
Zo verschenen tussen 1946 en 1954 vier bundels van W.J. van der Molen, van welke de laatste, De onderkant van het licht, bekroond werd met de Van der Hoogtprijs. Inmiddels was het poëtisch geweld van de Vijftigers losgebarsten en verdween Van der Molen uit het zicht. Zo zeer zelfs dat een in 1986 gepubliceerde bloemlezing de bittere titel Over het hoofd gezien meekreeg. In de bloemlezingen van Paul Rodenko, Nieuwe griffels, schone leien en Met twee maten komt hij dan ook niet voor.
Guillaume van der Graft wel. Toch beweegt ook hij zich in de marges van mijn poëziebesef. Ik kende het gedicht ‘Schrijvenderwijs’: ‘Schrijvenderwijs was ik ingeslapen,/schrijvenderwijs werd ik wakker bij nacht/omdat er woorden stonden te blaten/onder het open raam waar ik lag. [...]’ dat mij qua sfeer en thematiek altijd Nijhoffs ‘Het kind en ik’ in herinnering brengt. Van zijn andere poëzie herinner ik me het voorkomen van bijbelse metaforen en symbolen. In de Verzamelde essays en kritieken van Paul Rodenko wordt hij verschillende keren genoemd en daar zelfs als experimenteel, althans ‘niet-traditioneel’ aangeduid. Rodenko citeert een gedicht van Van der Graft:
Geen hymne voorradig
het beste is nog niet geschreven
het ligt te wachten in de taal
zoals de doden overwinteren
zoals nog niet geboren kinderen
achter een dunne eierschaal
half werkelijkheid, half tijd
plotseling zullen ze leven
Dit poëticale gedichtje over het dichterlijk tekortschieten stelt de dichter in een bescheiden daglicht: het beste heeft hij nog niet geschreven en als dat nog gebeurt dan is dat de verdienste van God. De ‘experimentele’ vergelijkingen in de eerste strofe zijn raadselachtig: een dode die overwintert? Wat doet die eierschaal voor een kind? Zelfs Woutertje Pieterse wist al dat de mens een zoogdier is. Maar nu zit ik te droogstoppelen, want die eierschaal is een metaforische en bevindt zich in de taal tussen de dichter en wat nog geschreven moet worden.
De tweede strofe is voor de hervormde predikant die de dichter ook was een volkomen logische, maar Rodenko had er een dichterlijk bezwaar tegen, hij noemt het een credo quia absurdum. De rol van God als inspirator komt niet voort uit het gedicht, maar is een wonder van buiten af, het woord plotseling is wat dat betreft veelzeggend.
Recent verscheen Mythologisch, gedichten oud, nieuw en herzien, een keuze die alles bevat waarmee Van der Graft, naar zijn zeggen, wil overleven en wat hij dus wil overleveren. Op pagina 161 staat:
Geen hymne voorradig
Het beste is nog niet geschreven
het ligt verborgen in de taal
zoals de doden overwinteren
zoals nog niet geboren kinderen
zo ligt een lied in het verhaal
van het nog ongebeurde leven
het beste is nog niet geschreven
het ligt te wachten in de taal
een kleine tijd een tussentijd
zo houdt zich een gevleugeldheid
en leeft nog zonder onderscheid