Arie Storm
Vader gaat niet op reis
over Blauw Curaçao van Kees 't Hart
Michaël Zeeman schreef in het jubileumnummer van het literaire tijdschrift Optima (nr. 50, maart 1996) onder meer het volgende: ‘wie de moed heeft na te lezen wat de doodvermoeide jury's van Libris en Gouden Uil-prijs dit jaar op hun lijstje hebben gezet, weet dat in die kringen het optimale [...] tot taboe verklaard is. Waar het hun precies om begonnen is laat zich niet meer achterhalen, het moet iets met gemak en hersenloosheid te maken hebben, met een gezapige voorkeur voor het laissez-faire, die nog slechts getuigt van een peilloze verveling.’
Ook Max Pam ergerde zich in zijn column in NRC Handelsblad van 27 februari 1998 aan de keuze die door een beroepsjury uit het boekenaanbod is gemaakt. Pam deelde mee dat het boek dat hem het afgelopen jaar het meeste plezier heeft bezorgd De grot van Tim Krabbé is en dus keek hij ervan op dat deze roman niet op de shortlist (Pam vergist zich: hij bedoelt longlist) van de Libris-prijs stond. Pam: ‘Het hoort volgens de jury dus niet tot de 25 beste boeken die in 1997 in de Nederlandse taal zijn geschreven.’ Pam zoekt de oorzaak van de in zijn ogen merkwaardige selectie niet in de hersenloosheid van de juryleden, noch in hun vermoeidheid, maar in het volgende: ‘Literatuur in Nederland mag geen vaart hebben. Zij moet eerder een beetje tobberig zijn. Literatuur in Nederland is niet iets componeren en construeren, het is meer getuigenis afleggen van een diep doorvoeld menselijk probleem.’
Al met al is er enige onvrede aan het ontstaan over de boeken die door de jury's van grote commerciële prijzen worden uitverkoren om op short- of longlisten te mogen figureren. Om dergelijke teleurstellingen als die van Zeeman en Pam te voorkomen kan men beter bij voorbaat bedenken wat de selectiecriteria zijn die door de beroepsjury's worden aangelegd. Het zijn er drie.
Ten eerste wordt bekeken tot welk genre een boek moet worden gerekend. Valt er met geen mogelijkheid te bepalen of een boek een roman, een verhalenbundel, een dichtbundel, een autobiografie of een essaybundel is, dan wordt het genomineerd. Een roman waarin essayistische uitstapjes worden gemaakt maakt überhaupt meer kans om te worden genomineerd dan een roman waarin dit niet gebeurt. De verklaring hiervoor is eenvoudig: beroepsjury's worden gedomineerd door literatuurcritici die over het algemeen zelf geen fictie schrijven en die dan ook de essayistiek als het belangrijkste genre beschouwen omdat ze dat min of meer zelf bedrijven.
Ten tweede wordt er gekeken of auteurs naast hun romans veel stukken schrijven in belangrijke kranten en/of weekbladen. Is dat het geval, dan wordt het boek van de auteur in kwestie ook genomineerd. Daarmee slaan de beroepsjuryleden twee vliegen in één klap: ze nomineren auteurs die blijkbaar op essayistisch gebied aan de weg weten te timmeren (zie het eerste criterium) en ze nomineren auteurs die in het literaire circuit tot de opinieleiders kunnen worden gerekend, en dan zit je altijd goed.
Het derde en laatste criterium dat wordt gehanteerd is al aangestipt door Pam: de romans die worden genomineerd moeten populair zijn bij een groot publiek en het grote publiek leest het liefst boeken waarin op een rechtstreekse manier getuigenis wordt afgelegd van een diep doorvoeld menselijk probleem. Daarbij moet bij voorkeur vanuit een losersperspectief het diep doorvoelde menselijke probleem worden beschreven, een perspectief dat al in de titel tot uitdrukking kan worden gebracht.