| |
| |
| |
Els Moor
Het verdriet van Suriname
Over Plantage Lankmoedigheid, debuutroman van Michiel van Kempen
Michiel van Kempen (1957), geboren en getogen in Brabant, tot neerlandicus opgeleid in Nijmegen en nu woonachtig in België, heeft zijn naam verbonden aan de Surinaamse letteren. Als jong leraar Nederlands komt hij in 1983 in Suriname werken. Hij treft er geen materiaal aan over de Surinaamse literatuur, wel Indringend lezen van de Nederlandse literatuurdidacticus W. Drop. Met behulp van verhalen als ‘Het adres’ van Marga Minco en ‘De zwarte keizer’ van Hugo Claus moet hij met zijn studenten volgens de structuralistische methode verhalen analyseren. Zijn duik in de rivier van de Surinaamse literatuur is dus in eerste instantie bedoeld om het literatuuronderwijs dichter bij zijn voornamelijk niet-leesgraag studentenpubliek te brengen. Hij wordt echter op slag betoverd en verleid door de watramama van de Surinaamse verhaalkunst en komt niet meer boven.
Michiel van Kempen maakt in Suriname in de woelige jaren tachtig razendsnel carrière als literatuurcriticus en samensteller van bundels met verhalen die zowel af komstig zijn uit de geschreven literatuur als uit orale culturen die Suriname rijk is. Hij gaat als veldwerker de wijken van Paramaribo, de districten en het binnenland in, op zoek naar oraal materiaal en manuscripten. Zijn werkkracht, kameleontisch taalgevoel en inlevingsvermogen maken dat hij binnen tien jaar een formidabele productie tot stand brengt van bloemlezingen uit en essays over de Surinaamse literatuur. Zo publiceert Van Kempen De Surinaamse Literatuur 1970-1985; een documentatie (1987), waarin hij zich voor het eerst als literair historicus manifesteert. In 1987 ontworstelt hij zich lijfelijk aan de zachte vinnen van de watramama: hij vestigt zich weer in Europa, maar uit de verte blijft de mythische watermoeder nog zijn liefde voor de Surinaamse letteren voeden. Prachtig is bijvoorbeeld Woorden die diep wortelen (1992), met foto's en werk van en beschouwingen over tien vertellers en schrijvers uit verschillende Surinaamse culturen. De foto's van Michel Szulc-Krzyzanowski voegen ontroerende beelden toe aan de diep in de verschillende Surinaamse culturen wortelende woorden. Een schat aan orale en geschreven poëzie vinden we in de meer dan zevenhonderd pagina's tellende Spiegel van de Surinaamse Poëzie, die in 1996 wordt uitgegeven in de bekende Spiegel-serie van Meulenhoff. Met Kees van Door ne, vakreferent Surinamistiek van de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek, begeeft Van Kempen zich op het bibliografenpad. In de jaren 1994 en 1995 stellen zij de Suriname-Catalogus van de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam (1995) samen. Een moeilijk begaanbaar pad vol doornen en valkuilen, waar geen tedere watramama lokt. Al enkele jaren werkt Van Kempen aan zijn
dissertatie voor de Universiteit van Amsterdam, waarin hij de geschiedenis van de Surinaamse literatuur beschrijft volgens een model dat recht doet aan de complexiteit van dit object.
| |
Fictie
Nog in Suriname begint van Kempen fictie te publiceren. Onder het pseudoniem Mani Sapotille brengt hij een bundel verhalen op de Surinaamse markt, Het Tweede Gezicht, vijftien vertellingen voor Surinaamse jongeren en andere volwassenen (1985). Het zijn griezelverhalen, absurde sprookjes en ghoststories in een wat jongensachtig grappige stijl. De titel ‘Het Tweede Gezicht’ krijgt er een dimensie bij, als Michiel van Kempen in het avondblad De West van 4 oktober 1986 onder zijn eigen naam een recensie publiceert over Het Tweede Gezicht onder de titel ‘Wie is Mani Sapotille?’ Met dit soort mystificaties voert hij zelf de geruchtenstroom op, die om zijn persoon op gang komt in schrijverskringen in Paramaribo. In zijn in 1987 verschenen satirische geschrift De knuppel in het doksenhok; Leven in de Surinaamse letteren (doks = eend) pa- | |
| |
rodieert en kritiseert hij het schrijverswereldje van Paramaribo dat zich koestert in een sfeer van ‘ons kent ons’. Van Kempen stommelt in die glazenkast rond met Hollandse klompen aan, wat hem door sommigen niet in dank wordt afgenomen, maar waardoor hij wel vrienden maakt onder gelijkgezinden. Op 1 november 1986 verschijnt de eerste Literaire Pagina van het dagblad De Ware Tijd, niet alleen onder redactie van Michiel van Kempen, maar ook voor het grootste deel door hem gevuld met recensies over werk van Surinaamse auteurs uit Suriname en Nederland, buitenlands werk uit de regio en interviews, nieuwe poëzie en verhalen van bekende en debuterende schrijvers en dichters. Deze rubriek, na het vertrek van Van Kempen onder een tweehoofdige redactie en met een aantal vaste medewerkers, neemt nog steeds een belangrijke en controversiële plaats in in het literaire leven van Paramaribo. Controversieel, omdat literaire kritiekin deze kleine gemeenschap, waar de eigen literatuur nog in de
kinderschoenen staat, niet makkelijk wordt geaccepteerd. Door zijn grondige analyses van literair werk en de uitgave van bloemlezingen heeft Van Kempen de Surinaamse literatuur een geweldige stimulans gegeven en bekendheid tot in Nederland. Dat zijn geen geringe verdiensten.
Zijn tweede verhalenbundel, Landmeten, opnieuw onder een Surinaams klinkend pseudoniem, Winston Leeflang, komt uit in Nederland bij In de Knipscheer in 1992. Deze verhalen hebben een professioneler toon en laten, steeds vanuit een andere invalshoek, zien wat er in Suriname is misgegaan. Er zijn mooie verhalen bij met een oorspronkelijke fantasie, maar sommige ervan komen niet helemaal uit de verf. Weer bij In de Knipscheer verschijnt in oktober 1997 Van Kempens debuutroman Plantage Lankmoedigheid.
Van Kempen publiceert nu onder zijn eigen naam. Na twee Surinaamse pseudoniemen komt hij er recht voor uit wie hij is: een buitenstaander met een scherp inzicht in de complexiteit van de Surinaamse samenleving, een fijne neus voor de meest bizarre details en de verbeeldingskracht om al die indrukken te verwerken in een proza, dat in veelzijdigheid niet onderdoet voor diezelfde Surinaamse werkelijkheid. Het zou me niet verbazen als Michiel van Kempen in de typisch Surinaamse straathond die snuffelend door de roman rondloopt, zijn eigen ziel heeft gelegd. In de zeven hoofdfiguren die voortdurend om elkaar heen cirkelen heeft de auteur op een satirische manier de zeven hoofdzonden in de omgang tussen mensen verbeeld: ontrouw, corruptie, hypocrisie, machtswellust, sadisme, uitbuiting, machismo.
Michiel van Kempen (foto: Michel Szulc-Krzyzonswki)
| |
Zeven personages
Plantage Lankmoedigheid speelt in een ‘witte tropenstad aan de bocht van een weidse rivier’. De zeven personages scheren voortdurend langs elkaar heen zonder wezenlijk contact. Het tijdsbeeld is dat van de jaren tachtig: de Schildpad en de Groene Legerleider (verwijzingen naar de oude Hindoestaanse politicus Jagernath Lachmon en Desi Bouterse) beheersen het spel van macht en corruptie in een land dat zich langzaam en schoksgewijze losmaakt van de koloniale banden. Indra Dunsee, de ongekroonde schoonheidskoningin van de Republiek, is de dochter van
| |
| |
poetsvrouw Nelia, die liever voor Nederlandse contractanten poetst dan voor haar landgenoten. Indra heeft vier natuurlijke vaders en ze draagt de naam van de vijfde die met de conceptie niets uitstaande heeft. Doctor Bernard is archeoloog bij 's Lands Archeologische dienst. Hij is lid van de partij van de Schildpad en ambieert niets minder dan op te klimmen tot het ambt van presidentvan de Republiek als compensatie voor zijn armoedige seksleven. Hierbij gaat hij strooplikkerij met de machthebbers en corruptie om er zelf beter van te worden niet uit de weg. Voor de mooie onderwijzeres Indra Dunsee koestert hij een bijzondere belangstelling. Hij brengt haar na een van hun uitstapjes naar zijn huis - een van de werkhuizen van haar eigen moeder - maar aan hun ontluikende vriendschap komt abrupt een einde als zij zijn lijfelijke avances beantwoordt met een klap op zijn hoofd met een asbak die is gefabriceerd uit een koperen granaathuls. Spoedig daarna sterft hij eenzaam in het stadspark De Palmentuin, getroost door een straathond, het enige levende wezen dat zich zijn lot nog aantrekt.
De ijverige en zelfverzekerde historicus uit het Koninkrijk, Arno Spitzers, en Amalia Bougezpas, een welgevulde dame met hysterische neigingen en een gigantische energie, ontmoeten elkaar in het vliegtuig van het Koninkrijk naar de Republiek. Tussen hen beiden ontwikkelt zich een vriendschappelijke relatie die bij haar hoge verwachtingen oproept, maar die hem steeds meer gaat irriteren. Ze moet hem niet te dicht op zijn huid komen. Hij leidt een dubbel leven. Zijn geheime hartstochten worden geprikkeld door zijn spel met zijn drie ‘slaven’. Als zijn tuinjongen en twee andere mooie, jonge, zwarte klussers de rollen omkeren en hun meester-en-slaaf-spel spelen, loopt het uit de hand. Spitzers sterft tenslotte op mensonwaardige manier. Amalia moet haar bovenmatige inspanningen ten bate van haar vaderland bekopen met een verblijf in 's Lands Psychiatrische Inrichting.
De eigenzinnige, zich altijd per fiets verplaatsende Froukje Harkema is af komstig uit Friesland. De zwarte Hernhutterdominee Markiet heeft haar en haar kladblokkleurige zoon, vrucht van een eerdere relatie met een zwarte man, meegebracht naar Suriname. Een onbezorgd gezinsleven gaat hem boven integriteit of principes. Historicus Zamuel Brabande, zestiger, nationalist van de oude stempel, stuit op moderne theorieën over koloniale geschiedenis bij monde van Arno Spitzers. Men Indra Dunsee maakt hij kennis wanneer hij haar als gecommitteerde aan de examentafel aan de tand voelt over haar historische kennis.
Deze zeven personages komen elkaar onder allerlei omstandigheden tegen in de witte tropenstad Paramaribo zonder dat er wezenlijke contacten gelegd worden. Steeds duikt bij die ontmoetingen weer een scharminkelige straathond op, het enige wezen dat iets toont wat op menselijk gevoel lijkt. Ten slotte zit moeder Nelia op een terras aan de Surinamerivier. Haar laatste werkhuis is bij een Nederlandse schrijver en zijn echtgenote die haar ego gekwetst hebben. Uit wraak smijt zij alle pagina's van het manuscript van zijn roman stuk voor stuk in de rivier. Wannneer het laatste vel papier is meegenomen door de wind, bestelt zij nog een sapje en denkt ze aan haar oude vriend die met zijn vette Shellpensioen van de Antillen naar zijn vaderland is teruggekomen en haar heeft uitgekozen om zijn oude dag te veraangenamen. Wat kunnen haar de papieren woorden van een schrijver schelen?
| |
Luchtige vertelwijze.
De auteur speelt met perspectief, taal en stijl. Voor het grootste deel ligt het perspectief bij een alwetende verteller die met arendsogen kijkt naar de absurditeiten in het menselijk verkeer en de personages betrapt in hun meest persoonlijke momenten. Toch blijft hij aan de oppervlakte. De verhaalfiguren krijgen geen diepte, geen zwaarte. Ze zijn en blijven papieren figuren. De vluchtigheid van hun contacten harmonieert met de luchtige vertelwijze en verwijst naar een samenleving zonder veel verband waarin mensen er met elkaar niet veel van maken. De lezer wordt als het ware door de lucht meegevoerd naar de locaties waar de personages elkaar tegenkomen. Het begin van de roman laat dat duidelijk zien.
Heel in de verte steeg een raket glimmend op uit de groene kustvlakte van Frans-Guyana. Met de blik van een harpij-arend had je het misschien kunnen zien. Had je de sensibiliteit gehad van een vleer- | |
| |
muis, dan zou je de trillingen van de raketmotoren hebben waargenomen. En misschien, als je het gehoor had bezeten van een poema, dat je het gebrul had gehoord waarmee het ruimtevaartuig zich verhief. Maar hier, aan de weidse bocht van de rivier, heerste de schijnbare rust van een witte tropenstad op het heetst van de dag. De strevingen van de wereld leken hier voorbij te trekken als de scherpwitte zilverreiger op zijn vlucht naar het westen, over het plein met het beeld van de dikke man, over het torentje van het Ministerie van Financiën, klapwiekend parallel aan de uitvalsweg waarop zijstraten met bouwvallige huizen uitkwamen.
Hier zoemt de verteller in op zijn eerste locatie: de armelijke kamer waar Indra Dunsee onder een muskietennet voor het eerst in haar leven hetbed deelt met een minnaar. In het liefdesspel klauwt zij om zich heen en blijft haken in het tule. De liefdesscène vervluchtigt en vereeuwigt dan:
[...] in het ragfijne tule van het muskietennet dat van de zoldering naar beneden viel en hen omzwachtelde om hen nooit meer los te laten, nog in geen duizend jaren.
In de volgende scène loopt Indra alleen, alsof het voorgaande niet heeft plaatsgevonden, op de Centrale Markt aan de Waterkant te zoeken naar goedkope bladgroenten en bakbananen. Pas veel later komt de lezer te weten dat de minnaar die haar ontmaagdde, met de noorderzon is vertrokken, terug naar het Koninkrijk.
Zo bestaat de roman uit min of meer losse, filmische scènes die door het spel met woorden en verschillende stijlen vaak wegglijden uit de herkenbare tijd en realiteit. Lijnen worden onderbroken om veel later weer opgepakt te worden. Personages sterven of blijven leven, maar tegen het slot, als ze zich gezamenlijk in de wijvorm presenteren op de pagina's die Nelia toevallig leest alvorens ze weg te smijten, zijn ze er allemaal weer, inclusief de hond, en karakteriseren ze zichzelf als ‘de zeven gezichten van Moeder Suriname, een collectie min of meer gelukkige individuen van wie het zeer twijfelachtig is of zij gezamenlijk een samenleving uitmaken of daartoe ook maar in staat zouden zijn.’ Het zijn metafictionele procédés waarmee de beschrijving van een herkenbare werkelijkheid doorbroken wordt; de lezerwordt er telkens weer attent op gemaakt dat er sprake is van een fictieve voorstelling.
| |
Plantage lankmoedigheid
Het verhaal over de zeven personages en de hond kan gelezen worden als een satirische en caleidoscopische voorstelling van de Surinaamse samenleving. Samen verbeelden de zeven uiteenlopende types het ontbreken van eenheid en ideologie in een jonge staat waarin resten van het koloniale verleden vooruitgang blokkeren en idealisme wegsmelt onder de tropenzon. Een dramatisch hoogtepunt is de moord op de Nederlandse historicus Arno Spitzers. De omkering van zijn sadomasochistische machtspositie, wanneer de drie jongens hun meerdere vastbinden en hun eigen gruwelijke spel spelen, kan gezien worden als een metafoor voor afrekening met de meester-slaaf verhouding, zoals die zich heeft afgespeeld in de slaventijd en nog doorwerkt binnen koloniale en neokoloniale verhoudingen. Het feit dat de man een Nederlandse historicus is, die wel heel nauwkeurig, maar niet al te fijngevoelig met zijn onderzoeksresultaten omgaat, versterkt deze interpretatie alleen maar. Dat de titel van het hoofdstuk Plantage Lankmoedigheid ook de titel van de roman is geworden, duidt erop dat Van Kempen dit zelf als een kernmotief ziet. Vergroot tot een meer universele betekenis kan de moord zelfs gezien worden als een ritueel offer ter reiniging van het de negers door de blanken aangedane kwaad dat al eeuwen als een vloek boven Suriname hangt. Zo kan de Creoolse volksvrouw Nelia, die zonder hulp van hun vaders haar kinderen grootbrengt en onder alle omstandigheden zichzelf blijft, de betekenis krijgen van continuïteit, van hoop, ook op een stabielere toekomst. Nelia is een vrouw uit één stuk, niet kapot te krijgen en trouw aan haar verantwoordelijkheid. Met het motief van de sterke alleenstaande vrouw, ‘my mother who fathered me’, sluit Van Kempen aan bij de Caraïbische literatuur en treedt hij in het voetspoor van Frank Martinus Arion die zijn meesterlijke roman Dubbelspel heeft opgedragen ‘aan vrouwen met moed’.
| |
| |
Als Arno Spitzers door zijn belagers gedwongen wordt een naam te kiezen voor de plantage van hun wrede spel, kiest hij Lankmoedigheid, wat toegevendheid of verdraagzaamheid betekent. De plantage Lankmoedigheid heeft werkelijk bestaan en bevond zich aan de rivier de Boven-Cottica. Het is een dubbelzinnige naam voor een oord waar mensen moesten leven onder het vaak wrede juk van de slavernij. Te meer daar bekend is dat de blanke eigenaars graag bijbelse namen of namen van christelijke deugden voor hun plantages kozen. De slavenhouders toonden hun vroomheid en rechtschapenheid over het algemeen op een uiterlijke, hypocriete manier, maar achter dat masker ging heel wat schuil dat indruiste tegen de christelijke moraal. Seksueel geweld ten opzichte van slavinnen was slechts één facet van hun wrede onderdrukking. Binnen deze dubbele moraal paste het geven van bijbelse of deugdvolle namen aan plantages. In de context van de roman kan de titel net zo goed ook betrekking hebben op het hedendaagse Suriname, want hoeveel is er eigenlijk wezenlijk veranderd sinds de zeventiende eeuw?
Spitzers kiest in doodsnood plantage Lankmoedigheid voor het gruwelijke en geile spel van zijn belagers. In zijn paniek vergeet hij echter de juiste ligging van de plantage. Het kiezen van deze naam kan dus ook nog functioneren als een wanhopige poging van Spitzers om de jongens te bewegen hun wreedheden te staken.
‘Hoe heet je plantage en waar ligt die?’ vraagt Harder.
‘Plantage Lankmoedigheid in de jungle, in the middle of ‘nowhere’.
‘Preciezer! Waar? Waar precies?’
‘Ze ligt aan de Hoer Helenakreek, ter linkerzijde in het afvaren,’ ratelt Spitzers, ‘palende bovenwaarts aan de koffieplantage De Morgenster, benedenwaarts aan de suikerplantage Het Vertrouwen.’
‘Fantast!’ schreeuwt Harder. ‘Je denkt ons zeker iets wijs te kunnen maken. Plantage Lankmoedigheid ligt aan de Boven-Cottica!’
‘Ik ben in de war, vergeef mij,’ smeekt Spitzers.
Arno Spitzers wordt slachtoffer van zijn eigen arrogantie en sadistische neigingen. Hij torst als verhaalfiguur een zwaar stuk koloniale problematiek. Froukje Harkema, eveneens blank én Nederlandse, integreert beter in de nieuwe samenleving. Op haar eigen manier steekt ze de draak met de schijnvroomheid die haar omringt. Boosaardig geeft ze in de kerk zonder dat iemand het merkt haar eigen satirische invulling aan de aanroepingen van de litanie.
[...] Grote groene Legerleider
Coupplegers aller gezindten.
Dichters die ons verneukten.
| |
Beeld van de bakra's
Michiel van Kempen richt als onvervalste tussenfiguur tussen Europa en Suriname zijn satirische blik niet alleen op Suriname en de Surinamers. Beter dan wie ook weet hij hoe de Surinamer aankijkt tegen de Nederlander: ‘inkrijksmensen die veel binnen zitten en die hun dieren binnenshuis koesteren’, ‘met een geur van katten en konijnen’. Bakra's (Nederlanders) nemen het in de ogen van Surinamers niet zo nauw met de hygiëne. Ze houden hun schoenen aan in huis en ze baden zich niet. Bakravrouwen zijn slechte huisvrouwen. Bakra's voeden hun kinderen te vrij op. Dit zijn vooroordelen op huis-, tuin- en keukenniveau, waar Nederlanders ook weg mee weten als het om Surinamers gaat. De opportunistische en rancuneuze politicus Doctor Bernard toont zijn af keer van de Nederlanders in een tirade vol stereotypen. Wanneer hij op zijn balkon van de ene kant het geluid hoort van Radio Nederland Wereld Omroep en van de andere kant dat van een kasekoband, vloekt hij woedend en ongenuanceerd op de maat van de kaseko de Nederlanders uit: ‘Nederlanders navelstaarders, truttenbollen, ooraannaaiers, hondenstronten, etterbakken...’
| |
| |
| |
Herkenbaarheid
De grote variatie in stijl, taaleigen en woordkeus, in de aanpassing van het taalgebruik aan verschillende personages en verschillende situaties, in de pakkende en vaak absurde beeldspraak, het wisselen van perspectief, kortom, de veelkleurige, soms in gal gedoopte pen waarmee Michiel van Kempen zijn observaties van een samenleving beschrijft, maakt de kracht van de roman uit, maar veroorzaakt ook de zwakke kanten ervan. Door de marginaliteit en oppervlakkigheid van de meeste verhaalfiguren dreigt het grappige en vernuftige spel met taal en stijl te gaan overheersen. De verteller dringt zich te vaak tussen de figuren en de lezer. Van Kempen signaleert duizend en één grappige en gruwelijke details in de samenleving die hij onder de loep heeft en daar wil hij zijn lezers deelgenoot van maken. Zo ondermijnt hij de vluchtigheid van de fictie die de roman had kunnen redden van het odium van te grote herkenbaarheid.
Immers, het grote probleem van PlantageLankmoedigheid in Suriname is dat het een sleutelroman is. De verhaalfiguren vertonen bijna zonder uitzondering gelijkenis met mensen die hier rondwandelen of fietsen. Er zijn er die ik bijna dagelijks tegenkom. Wij, die in Paramaribo leven, zitten met z'n allen opgesloten tussen de wilde kust en de jungle. Slechts af en toe brengt een vliegtuig ons even naar het Koninkrijk, waar we overigens ook meteen bekenden uit Suriname tegenkomen.
Geschokt reageerden lezers voorral op de romanfiguur Spitzers. Spitzers vertoont namelijk sterke gelijkenis met een uit Nederland afkomstige historicus, Ben Scholtens, die vanaf het begin van de jaren tachtig in Suriname onderzoek deed en publiceerde. Hij werd in 1993 vermoord onder vergelijkbare omstandigheden als die waaronder de moord op de verhaalfiguur Arno Spitzers gepleegd wordt. In de kleine kring van kunstenaars en intellectuelen is er destijds zeer geschokt gereageerd op deze moord. Om begrijpelijke redenen komen veel lezers van de roman dan ook niet los van deze gruwelijke herinnering.
‘Hoever mag een schrijver gaan?’ Deze vraag stond centraal tijdens een door de redactie van De Ware Tijd Literair georganiseerd gesprek over Plantage Lankmoedigheid tussen de medewerkers van deze rubriek en Michiel van Kempen, die op het moment dat de roman uitkwam in Suriname verbleef. Een verslag van dit gesprek verscheen op de Literaire Pagina van 20 december 1997. De meeste deelnemers aan het gesprekvonden dat Van Kempen te ver gegaan was. Herkenbare figuren en gebeurtenissen kunnen in een kleine gemeenschap nooit gebruikt worden om karakteristieken van diezelfde gemeenschap te verbeelden. De lezer wordt erdoor geblokkeerd om de literaire kwaliteiten te kunnen waarderen. Over de literaire kwaliteiten van de roman werd tijdens de bijeenkomst in Paramaribo dan ook nauwelijks gerept. De aanpak van Van Kempen werd eerderjournalistiek dan literair genoemd.
| |
De stille plantage
In Nederland is Plantage Lankmoedigheid redelijk positief ontvangen. (Ik maak deze opmerking met enige restrictie, aangezien ik niet weet of ik alle verschenen recensies heb ontvangen, E.M.) De recensenten zijn auteurs van Surinaamse afkomst, of auteurs die door hun werk Suriname goed kennen. De reacties in de Nederlandse kranten verschillen sterk van die op de literaire bijeenkomst in Paramaribo. In Nederland staan de Surinaamse sleutelfiguren in de roman een zakelijke beoordeling immers niet in de weg. De ene criticus slaat de literaire kwaliteiten van de roman hoger aan dan de andere, maar allen zijn het erover eens dat Van Kempens werkwijze een literaire is en geen journalistieke. John Jansen van Galen vergelijkt (in Het Parool van 18 december 1997) Plantage Lankmoedigheid met De Stille Plantage van Albert Helman, zesenzestig jaar geleden verschenen en onlangs weer herdrukt. Hem valt vooral het overladen taalgebruik bij Helman en Van Kempen op en hij concludeert: ‘De overvloedigheid en de verbale cultuur van Suriname geven kennelijk aanleiding tot mythische, overdadige taal.’ Volgens mij gaat de overeenkomst tussen de beide plantageromans dieper: het lot van de ‘stille plantage’ van Helman, de totale ondergang, bedreigt ook de plantage die in de roman van Van Kempen staat voor het moderne Suriname. In beide gevallen is de onmacht van mensen om met elkaar iets van de situatie te maken daar de oorzaak van. Heeft dezelfde Helman in interviews en in zijn latere historisch werk
| |
| |
Avonturen aan de Wilde Kust niet voorspeld dat Suriname door het wanbeheer van haar politici zal leeglopen of onderdeel zal worden van het gigantische zuiderbuurland Brazilië?
| |
Oude thema's in nieuw jasje
Het zijn de oude thema's van machtswellust, ongelijkheid en opportunisme die teruggaan naar de zeventiende eeuw, toen de plantage-economie nog maar net van de grond kwam met de invoer van slaven uit Afrika, die doorwerkten in de komst en de behandeling van de Aziatische immigranten en nog steeds opgaan voor de zelfstandige republiek Suriname en die in de roman een modern jasje hebben gekregen. Het zijn oude thema's van koloniale en ex-koloniale literatuur in het algemeen, die Van Kempen met de middelen van de moderne roman te lijf gaat. Van Kempens roman is een vreemde eend in de bij t van de Nederlandse romanliteratuur. Hoewel geschreven door een Nederlander sluit Plantage Lankmoedigheid in thematiek en verteltechnieken aan bij de Latijns-Amerikaanse en Caraïbische literatuur. Nelia leest de pagina's van de roman van haar broodheer en laat ze daarna wegwaaien in de Surinamerivier, zoals de laatste telg uit het geslacht der Buendia's uit de magistrale roman Honderd jaar eenzaamheid van Gabriel García Márquez de magische perkamenten met de geschiedenis van zijn familie ontcijfert en dan weet: ‘dat alles, wat daarin beschreven stond voor altijd en eeuwig onherhaalbaar was, omdat de geslachten, die gedoemd zijn tot honderd jaar eenzaamheid, geen tweede kans krijgen op aarde.’
Voor Nelia, met haar losse levenswijze, voortgesproten uit een vluchtige pen, is er hoe dan ook altijd weer een kans. Is Van Kempen toch een optimist?
| |
Literatuur
Michiel van Kempen, De Surinaamse Literatuur 1970-1985; een documentatie. Paramaribo, De Volksboekwinkel, 1987; De knuppel in het doksenhok; Leven in de Surinaamse letteren. Paramaribo, De Volksboekwinkel, 1987; Spiegel van de Surinaamse Poëzie; van de oude liedkunst tot de jongste dichters. Amsterdam, Meulenhoff, 1995; Plantage Lankmoedigheid. Haarlem, In De Knipscheer, 1997. |
Michel Szulc-Krzyzanowski/Michiel van Kempen, Woorden die diep wortelen; tien vertellers en schrijvers uit Suriname. Amsterdam, Voetnoot, 1992. |
Kees van Doorne en Michiel van Kempen, Suriname-Catalogus van de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam. Amsterdam, Universiteitsbibliotheek, 1995. |
Mani Sapotille, Het Tweede Gezicht, vijftien vertellingen voor Surinaamse jongeren en andere volwassenen. Paramaribo, De Volksboekwinkel, 1985. |
Winston Leeflang, Landmeten. Amsterdam, In De Knipscheer, 1992. |
Frank Martinus Arion, Dubbelspel. Amsterdam, De Bezige Bij, 1973. |
Albert Helman, De stille plantage. Schoorl, Conserve, 1997, en Avonturen aan de Wilde Kust, De geschiedenis van Suriname met zijn buurlanden. Paramaribo, VACO NV, 1982. |
Els Moor (1957) woont sinds 1978 in Suriname en is docent literatuur aan het Instituut voor de Opleiding van Leraren in Paramaribo. Ze is tevens redacteur van De Literaire Pagina van De Ware Tijd.
|
|