1945 e.v.
Wat mijn bevrijding was -
(Een ander gedicht uit deze bundel, ‘Kroniek van Amsterdam’, waar de overheid in negentiende eeuw op de Dam een moordenaarster een marteldood laat sterven, heeft daar ook mee te maken).
De werkelijkheid vond plaats op het Leidse Bosje. Een plotseling opstootje, een verloofd of verliefd stelletje wordt overvallen door een tiental mannen en vrouwen. Het meisje ligt op de grond en wordt met een zakmes in een paar tellen van haar haar ontdaan. De pijn, de schaamte. Haar vriend kan niets doen, wordt onder gejoel vastgehouden. Ik lig huilend op de grond, Tecumseh redt mij.
Aan de overkant van de Nassaukade stoppen een paar open vrachtauto's beladen met moffenhoeren - dat was de term. Kaal en met menie beschilderd. Weer dat lynch-scenario dat doorwerkt in elke western die ik later zal zien, de doodstraf met voorbedachte rade gadegeslagen door hoe dan ook beluste getuigen.
Als ik de laatste gedichten van Hans Faverey lees stuit ik op:
haast aan een jockey doet denken,
opent met moeite het portier
en valt als een steen uit de buik
van zijn paard. Geleund op zijn riemen,
voor anker in zijn nimmer aflatende schemer,
herinnert zich mijn veerman de eeuwige
plannen voor een tunnel en glimlacht,
nog even liploos als altijd.
Je denkt aan een wedren, maar er komt eerst een mobiel aan te pas en dan blijkt er toch een paard bij betrokken. Plus twee mythische helden: Odysseus (paard van Troje) en Achilles, die ook nog even plaats maakt voor Charon en het Engels Kanaal, in casu de Styx.
Paard en Buik of Buick en Steen komen samen in één kanaal dat onheilspellend mag heten.
Wat we zien is een landschap en een film, een held die uit een auto rolt, we wonen een schouwspel bij, maar door de filters van de taal zien we ook wat niet te zien is. Zo krijgen we de kans om van dichtbij en toch op afstand mee te leven met een noodlottige plot.
Het is niet zomaar dat ik de dichter van het Het ontbrokene plaats in het kader van Tecumseh. Hij was een groot liefhebber van de Steuben-reeks. Wie van spoorzoeken houdt, de tekens van steen in de gaten houdt, vindt wel iets van zijn gading in de verzamelde gedichten: de wolken van pijlen, de bontgevederde pijlen, het pijlsap, de pijldauw, de tomahawk, en de van lidwoord ontdane personages Klein insekt doodt klein insekt in de reeks ‘Terugkaatsingen’.
En misschien, zeg maar zeker, zijn ook de rooksignalen en hun varianten verwant aan Hij-die-in-rookgaat.
Wat mij het meest bijblijft is het landschap, de onmetelijke ruimte waarin onze held zijn Alleingang maakt. Van jongs af aan wil ik de route van zijn grote vaart nareizen, om te beleven dat de tijd van leven niet echt bestaat en met behulp van een mythe toch kortgesloten kan worden.
Rein Bloem (1932) is dichter. Onlangs verscheen van hem: De troost van de pelgrim (1997).