De chef stond op, gaf Jan een hand, zei dat hij het zich anders had voorgesteld, maar toch bedankt en gefeliciteerd, waarop Jan zei dat hij de tijd niet in beweging had gehouden, dat ging vanzelf, en als je de dingen liet begaan er ongemerkt heel wat jaren konden verstrijken.
‘Bedankt kerel,’ zei de chef, nog steeds Jans hand schuddend. ‘Hartstikke bedankt. Ik zie je morgenvroeg weer.’
‘Nee,’ zei Jan. ‘Morgen heb ik immers vrij.’
De aftocht was algemeen. Eerst de chef, gevolgd door zijn personeel, toen de buren, het laatstejans moeder, die zich bij de deur ondraaide en opnieuw keihard riep:
‘Zes uur staat het eten op tafel.’
‘Ik ben nooit te laat, moeder.’
‘Dus u leest...’ begon ik.
‘Mulischja,’ zeijan. ‘Aan de Hemel ben ik nog niet toe, maar ik heb hem hoog zitten.’
‘Ik schaam me een beetje. Met toespraken heb ik anders...’
‘Gek misschien,’ onderbrak de jubilaris, die me niet leek te hebben gehoord. ‘Nou repareer ik al vijfentwintigjaar televisies. Weet u wat het is met die oude toestellen? Daar komt vaak een piep in. Eerst helpt een klap op de bovenkant, maar dan komen de mensen toch altijd bij ons. Is best iets aan te doen, weerstandskwestie, en je doet wat de klant wil, maar voor mij: ik kijk liever zonder geluid. Mijn moeder is doof, die hoort sowieso niks, dus wij kijken alleen maar. Had u het niet over Daryll Zanuck?’
Ik knik.
‘Had voor mij niet gehoeven,’ zegt Jan. ‘Beeld is genoeg. U weet toch wat het bijzondere aan televisie is?’
‘...’
‘dat je ver kunt zien. Verrefcijk, weet u wel?’
Tot mijn verbazing zei de jubilaris graag nog iets met mij te drinken. We moesten er een heel stuk voor fietsen, want de jubilaris stond erop naar zijn stamkroeg te gaan, een literair café dat ‘Hemelse modder’ heette. ‘Vreselijk vind u niet?’ zei hij onderweg. ‘Buurtwerkers moet je altijd uit je buurt houden. Peterjan is een beste vent hoor, daar gaat het niet om. Maar die ogen... Gla-zig, meneer! Alsof ie naar de televisie zit te kijken terwijl er helemaal geen buis in de buurt is. Leest vast nooit een boek, wat u?’
‘Dat weet je nooit...’ zeg ik aarzelend.
‘O, ik zie het meteen. Het is dat mijn baas...
‘Beste ventje baas...’
‘Leer mij mijn baas kennen,’ zei Jan. ‘Ik werk al vijfentwintigjaar voor hem. Maar om nou te zeggen dat hij gevoel heeft voor televisie...’
‘...’
‘Weet U waar hij het liefst naar kijkt? De Playbackshow...’
‘Henny Huisman, ook een beste vent...’
‘Ja,’ zegtjan. ‘Ze lijken op elkaar. Jankers zijn het. Tranen bij het minste of geringste.’
‘...’
‘Tegenplayback heb ik niks hoor meneer... Maar ik hou niet van geluid, en daar ben ik blij om, want anders zette ik het aan, terwijl ik er dus een hekel aan heb.’
‘Even snuiven,’ zeijan toen we eenmaal aan een tafeltje zaten.
‘Snuiven?’
‘Cultuur als u begrijpt wat ik bedoel meneer.’
Even was het stil, tot de jubilaris opnieuw snoof. Daarop boog hij zich naar mij over.
‘U bent schrijver begrijp ik...’
‘Zo is het.’
‘Mooi, dan wil ik uiets voorleggen. Geluid en geschrift gaat niet samen, wat dunkt u?’
‘Ik draag anders graag voor.’
‘Dat heb ik gemerkt,’ zei Jan, terwijl hij zijn zakdoek tevoorschijn haalde en luid in het textiel trompetterde. ‘Wat ik zeggen wilde: mijn oom is nog niet lang geleden overleden. Hij was blind als Homerus...’
‘Uw oom...’
‘Als Homerus.’
‘...’
‘De man die over Odysseus schreef...’
‘O die...’
‘Goed, als Tyresias dan...’
‘Pardon?’
‘Allemachtig,’ zei Jan. ‘Ik dacht dat u die wel zou kennen.’
Hij keek me wantrouwig aan.