Uit de toon
Hans Neervoort
Er zijn schrijvers die je bewondert en schrijvers die je dierbaar zijn. Bewonderde schrijvers kun je haten als ze kwalitatief minder werk produceren. Van dierbare schrijvers houd je door dik en dun. Inderdaad, dat is irrationeel, maar niet zó irrationeel dat je blind bent voor hun tekortkomingen. Die zie je integendeel vaak heel goed, maar je neemt ze op de koop toe. Sterker nog, die tekorten horen bij de liefde - zonder die tekorten zou de liefde minimaal anders zijn. Van de ene hou je vanwege de kwaliteiten, van de andere ondanks de tekortkomingen, een verschil als tussen verliefdheid en liefde.
Het is niet moeilijk Hermans te waarderen om zijn Nooit meer slapen, maar om Au pair heb ik hem hartgrondig vervloekt. Bij Michele Ondei (1923) bijvoorbeeld heb ik nog nooit haatgevoelens voelen opkomen tijdens het lezen. Wat ik bij Ondei met de mantel der liefde bedek, reken ik Hermans aan. Liefde maakt enigszins bijziend. Nu is de kans groot dat de naam Michele (spreek uit op zijn Italiaans) Ondei u niets zegt. U kunt als excuus gebruiken dat hij maar vier romans en twee verhalenbundels in zesendertig jaar schreef. Als je egenlijk ieder jaar een boek moet publiceren om niet door het grote publiek vergeten te worden, is dat gemiddelde van één boek in zes jaar niet bevorderlijk voor een grote bekendheid.
Ik ben niet blind voor zijn fouten. Stilistisch is Ondeis werk op zijn best wat formeel en ook compositorisch hapert er hier en daar wel wat. Zo heeft hij in Het grote land (1963) aan het eind een ongeloofwaardige kunstgreep nodig om het verhaal rond te breien. De psychologie kent zo weinig diepgang dat je in zijn romans slechts pootje kunt baden. Zijn personages neigen meer naar het type dan naar een volwaardig, geloofwaardig personage.
Ondei is uniek in de Nederlandse literatuur van na de oorlog omdat hij zo van voor een paar oorlogen terug is, ergens uit de negentiende eeuw. Zijn figuren zijn meer denkers dan doeners. Ze worden niet dronken en ze hebben alleen buiten het verhaal geslachtsgemeenschap. Modernisme en postmodernisme waren voor zijn laatste roman Mensenzoon nog niet langs geweest. Bij hem geen structurele grappen of vormexperimenten. En vooral geen alles op losse schroeven zettende ironie, wel gewone ironie. Geen fundamenteel relativisme, wel relativering.
Ieder behaagzuchtig realisme is vreemd aan dit werk, zoals in sprookjes en mythen met hun universele realia. Zowel De Grootvorstin (1959) als Het grote land (1963) en De ontvoering (1987) zijn geografisch en historisch onbepaald. Tijd en ruimte zijn opzettelijk ontdaan van al te sterke herkenbaarheden. Alleen Mensenzoon - alweer - valt een beetje buiten dit patroon, omdat het in het Palestina van het begin van onze jaartelling speelt, maar ook in deze roman blijven de historische en geografische contouren vaag.
Dit vervagingsprocédé is zeer functioneel, want het sluit uitstekend aan bij de inhoud. En vooral die inhoud maakt Ondei tot een buitenbeentje in onze literatuur. Zijn verhalen gaan over - om maar een paar grootheden te noemen - respect voor het menselijk leven, plicht, trouw, het zoeken naar het echt menselijke, de strijd tussen traditie en vernieuwing. Probeer die thema's eens te transponeren naar het werk van Giphart, Van der Klugt of Landvreugd.
Zeker, het het zijn grote woorden, maar wie De Grootvorstin leest als een parabel krijgt een universeel verhaal van een tragische held die de traditionele waarden verdedigt tegen de gang van de geschiedenis en beter weten in. En Het grote land is ook al een heel actueel verhaal. Centraal staat de vraag in hoeverre zogenaamd primitieve volkeren gedwongen mogen worden de zegeningen van de beschaving over te nemen. De legitimering van geweld beheerst De ontvoering, terwijl in De mensenzoon de hoofdpersoon er langzaam achter komt dat een levensvisie die gebaseerd is op het idee van exclusiviteit mensonterend is.
Ondeis thematiek is ernstig beïnvloed door zijn meer dan oppervlakkige kennis van boeddhisme en taoisme, kennis die hij opdeed tijdens zijn studie Chinees en Tibetologie en in zijn werkzame leven als conservator van het Museum voor land- en volkenkunde in Rotterdam en tijdens zijn studiereizen naar het verre oosten. Die invloed leidt niet tot zweverig goeroegedoe. Zijn werk zet hooguit kleine vraagtekens in de marge van ons westers materialisme met in kleine lettertjes ernaast: en de geestelijke waarden dan? Misschien is hij mij daarom dierbaar.