[Nummer 236/237]
Voorwoord
Gezien de recente uitgaven (maar liefst twee vertalingen van Les Paradies artificiels van Baudelaire en - onlangs - een vertaling van Les fêtes galantes van Verlaine) trekt de Franse symbolistische poëzie ook tegenwoordig nog steeds lezers. In een special over het symbolisme mogen deze grote namen dan ook niet ontbreken. Aart van Zoest bespreekt in dit nummer het werk van Mallarmé en Tineke Kingma gaat in op de muzikale aspecten van het werk van Baudelaire en Verlaine. Koen Vergeer bespreekt de abstracte theaterstukken van Maeterlinck.
Dat het werk van - vooral - Verlaine en Maeterlinck rond 1900 in Nederland aansloeg, blijkt uit verschillende artikelen, waarvan er enkele zijn gebaseerd op recent verschenen of binnenkort te verschijnen proefschriften. Lucien Custers onderzocht de belangstelling van de dichters van Tachtig voor het symbolistisch ideëengoed; Maaike Kroesbergen bespreekt in dat licht de poëzie van P.C. Boutens, en Jan-Willem van der Weij bekeek de relaties tussen de auteurs rond het tijdschrift Le Rêve et l'Idée en schrijvers als Israël Querido en Eduard Thorn Prikker. Lieske Tibbe houdt de verstrengeling van het symbolistische en socialistische ideeëngoed in de Nederlandse beeldende kunst van die tijd tegen het licht. Vertalers Kees Mercks en Jan Paul Hinrichs vertaalden speciaal voor dit nummer gedichten van relatief onbekende symbolisten uit Oost-Europa, van respectievelijk Otakar Brezina en Jovan Ducic. Daarnaast is er in dit nummer aandacht voor enkele minder bekende, excentrieke symbolisten: Dolf Bruinsma bespreekt leven en werk van Jules Laforgue en Jaap Harskamp besteedt aandacht aan het bezoek aan Nederland van (o.m.) de niet minder excentrieke Joséphin ‘Sâr’ Péladan.