Bzzlletin. Jaargang 25
(1995-1996)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Marius Buning
| |
[pagina 4]
| |
Klassieke romansTot zijn vroege werk behoren onder meer het romandebuut, The Chosen (1967), waarmee Potok op slag beroemd werd (in 1983 integer verfilmd, met Rod Steiger in een glansrol als de oude rebbe), twee jaar later gevolgd door The Promise; in 1972 verscheen My Name is Asher Lev (1972), dat Potoks literaire reputatie voorgoed vestigde; het werd in 1989 gevolgd door The Gift of Asher Lev, dat de terugkeer na achttien jaar beschrijft van de inmiddels beroemd geworden schilder van de fel-expressionistische zogenaamde ‘Kruisigingen van Brooklyn’ schilderijen, waarin hij het menselijke lijden, vooral van zijn moeder, heeft verbeeld met gebruikmaking van de Christelijke symboliek van de ‘God van de gojim’, de niet-joden, omdat er - naar zijn mening - geen joods beeld voorhanden is om het lijden uit te drukken. Tezamen vormen deze romans een tweeluik over het schilderen en over het creatieve proces. De gave van Asjer Lev kan gezien worden als de afsluiting van wat ik de ‘klassieke’ Potok zal noemen. Naast de al genoemde romans behoren hier ook toe In the Beginning (1975), The Book of Lights (1982), dat zich grotendeels in Korea afspeelt, waarbij de problematiek van de kernbewapening en de verantwoordelijkheid van joodse geleerden daarbij centraal staat, en Davita's Harp (1985), de enige roman waarin een jonge vrouw (in gefingeerde vorm in feite Potoks vrouw, Adena) als hoofdfiguur optreedt. Het zijn vooral deze romans, met een alwetende verteller als een centrale, bindende figuur, die een miljoenenpubliek bereikt hebben, niet in het minst omdat zij een in wezen optimistische visie uitstralen - een combinatie van de American Dream (de utopie van het leven als een succes story) en van een gematigd optimisme dat, volgens Potok - rabbijn zonder gemeente, essayist en zondagsschilder - inherent is aan de joodse levensvisie: ondanks moeilijkheden en tegenslagen is het mogelijk je idealen te bereiken en een geslaagd leven te leiden; ook al mag het dan lijken dat | |
[pagina 5]
| |
het leven geen zin heeft, toch is het de opdracht van de mens er zin aan te geven, hetzij door de studie van de joodse traditie, met name van de zogenaamde Kabbalistiek, zoals in Het boek van het licht, hetzij door de schilderkunst, zoals in De gave van Asjer Lev, waarin de hoofdfiguur overigens slechts een wankel evenwicht weet te bereiken tussen zijn eigen artistieke visie en die van zijn geloofsgenoten. Wat kennelijk vele lezers aanspreekt in Potoks vroege werk is de universele herkenbaarheid van de aangesneden problematiek: de overgang van een gelovige, gesloten, in wezen negentiende-eeuwse gemeenschap naar de moderne, geseculariseerde maatschappij. Het is, zoals hij zelf in essays en interviews gezegd heeft, de cultuurschok tussen een etnische, joodse subcultuur en de ‘paraplu’-cultuur van het wereldse Westerse humanisme: ‘Ik heb er voor gekozen kern-confrontaties te beschrijven, want dat is de wereld die ik het beste ken.’ Uit deze onvermijdelijke culturele botsing - een kern-tot-kern confrontatie - wordt de typisch Potokiaanse Zwischenmensch (‘tussenmens’) geboren, die noch zijn oorspronkelijke subcultuur noch zijn eigentijdse cultuur verwerpt. Deze grenssituatie leidt uiteraard tot conflicten en zelfs tot verwijdering en verbanning, hoewel de hoofdfiguur uit zijn romans uiteindelijk nooit definitief breekt met zijn verleden en de traditie. Wel overschrijdt een dergelijk individu de grenzen van zijn of haar eigen cultuur en omarmt ‘die elementen van onbekende werelden die het leven versterken.’ In Potoks visie is de schrijver van fictie bij uitstek zo'n tussenpersoon. Maar ondanks de specifiek joodse thematiek en sfeer van Potoks vroege romans, stijgt zijn grondthema - het zoeken naar en het zich een houding bepalen tegenover iemands oorsprong of roots - ver uit boven nationale grenzen en specifieke geloofsgemeenschappen. Het chassidische Brooklyn kan dan volgens mij ook gezien worden als een metafoor voor het universum, zoals Dublin dit was voor James Joyce (die - in navolging van Aristoteles - stelde dat het universele opgesloten ligt in het bijzondere). Volgens Potok zelf weerspiegelt the Amerikaanse jood in microkosmos het spanningsveld in de macrokosmos, de Westerse beschaving, tussen de banden met het verleden enerzijds en de nieuwe ideeën anderzijds. Het is vooral deze onderliggende, verstrekkende symbolische betekenis die deze romans bij uitstek zo leesbaar en universeel maakt. Potoks thematiek is niet alleen relevant voor de vele en diverse immigrantengroepen in Amerika, maar kan tegelijkertijd vertaald worden als een algemeen menselijk zoeken naar oorsprong, authenticiteit en identiteit. Hoewel deze zoektocht in feite eeuwenoud is, is er vooral na de Tweede Wereldoorlog en met name na de Holocaust allerwegen een grote behoefte ontstaan aan een radicale herbezinning op la condition humaine. Jean-Paul Sartre sprak van het ‘Godvormige gat’ in het menselijke bewustzijn op de plaats die God altijd bezet had en Lucebert dichtte: ‘In den beginne was het gat.’ | |
TheodiceeDe kernvraag is met name het probleem van de Goddelijke Voorzienigheid, ook wel aangeduid als het metafysche vraagstuk van de theodicee (de ‘Godsrechtvaardiging’, Leibnitz, 1711): de in wezen onoplosbare vraag naar de oorsprong van het kwaad en naar de betekenis (of de afwezigheid ervan) van het menselijke lijden. Hiermee samenhangend bleek met name het traditionele theologische beeld van een almachtige en rechtvaardige God de Vader in de hel van de Shoah zijn geloofwaardigheid verloren te hebben. Slechts één voorbeeld: in Auschwitz werd een kind opgehangen. Duizenden gevangenen moesten toekijken en één van hen vroeg: ‘Waar is de Goede God, waar is hij toch?’ Achter hem stond Elie Wiesel, die er later over zou schrijven in zijn boek De nacht, waarin hij vertelt dat hij als antwoord voelde opwellen: ‘Hier - Hij is hier opgehangen - aan deze galg.’Ga naar eind4. Ook vele na-oorlogse radicale theologen en filosofen (Altizer, Hamilton, Heidegger) verklaarden alom dat God dood was. In diverse vroege romans wordt deze kernvraag, zij het ook zijdelings, aan de orde gesteld, bijvoorbeeld in Uitverkoren waarin de anti-zionistische rebbe Saunders, na gehoord te hebben over de Holocaust, uitroept: ‘Heer van het Universum, hoe kunt U zo iets laten gebeuren’, zij het ook dat hij er berustend aan toevoegt dat alles in Gods wil besloten ligt, inclusief de oprichting van de staat Israël. In scherp contrast | |
[pagina 6]
| |
met de passiviteit van de rebbe (die ten nauwste samenhangt met diens Messiaanse verwachtingspatroon), staat de opvatting van Reuven Malters zionistische vader: ‘We kunnen niet wachten op God. Als er een antwoord is, dan moeten we het zelf geven’. Ja, zelfs de Holocaust zal, volgens hem, alleen betekenis hebben als wij mensen bereid zijn die er aan te geven en daar ook voor willen werken. Hij zet zich dan ook met hart en ziel in voor de totstandkoming van de staat Israël, want: De moord op zes miljoen joden zou pas betekenis krijgen op de dag dat de Joodse staat gesticht was. Alleen dan zou hun offer zin krijgen; alleen dan zouden hun gezangen van geloof die zij zongen op weg naar de gaskamers betekenis krijgen; alleen dan zou het Jodendom weer een licht voor de wereld zijn [...]. Zo valt in Uitverkoren de volle nadruk op de restauratie, de post-Holocaust wederopbouw; het is dan ook nauwelijks toevallig dat de roman uit achttien hoofdstukken bestaat: immers de achttiende letter van het Hebreeuwse alfabet is, in transcriptie, de chai, die tevens leven betekent. Ook in De gave van Asjer Lev wordt de theodicee-vraag gesteld, met name door Asjer Levs vrouw: Kan God een plan hebben? Dat dacht ik altijd toen ik in dat afgesloten appartement zat in Parijs. Dat God een plan had, een groot plan. Soms lag ik 's nachts wakker en probeerde te raden wat dat plan was. Haar vraag is des te klemmender omdat haar hele familie in het concentratiekamp is omgebracht. Zelf zat zij als klein meisje twee jaar ondergedoken in Parijs, wat haar nog steeds traumatische herinneringen bezorgt en haar wil tot leven ernstig ondermijnt. Ook Asjer Lev worstelt met dit probleem naar aanleiding van de dood bij een bomaanslag op een joods restaurant in Parijs van zijn vriend Lucien Lacamp, een ‘rechtschapen niet-jood’ (goi), en hij komt zelfs in opstand tegen de Meester van het Heelal die zulke vergissingen kan toestaan. Ook kan hij maar niet begrijpen hoe Hij (d.w.z. God) het kan toelaten dat uitgerekend zijn eigen geloofsgenoten zo kwaad op hem zijn om de kunst die hij maakt: deze worsteling brengt hem er toe om God zelfs de ‘wreedste kunstenaar die er bestaat’ te noemen. Met uitzondering van Het boek van het licht worden Potoks vroege romans veelal bevolkt door overlevenden van de Holocaust, die zich na de oorlog aangesloten hebben bij een van de vele chassidische gemeenschappen in New York. Hun gedrag wordt vaak gekenmerkt door grote rechtlijnigheid in de joodse leer en overlevering, zoals bijvoorbeeld het geval is in de roman De belofte met de Talmoed-docent Rav Kalman, wiens hele familie in het concentratiekamp is omgekomen. Zijn ultra-orthodoxe opvattingen stuiten uiteraard op tegenstand bij zijn studenten, maar ondanks felle meningsverschillen, vooral ten aanzien van exegetische kwesties, blijven zij respect voor hem koesteren omdat hij een Holocaust-overlevende is en omdat hij zich inzet voor de geestelijke wederopbouw van het jodendom in Amerika. | |
AntisemitismeIn de roman In den beginne, die zich voornamelijk afspeelt in Amerika tegen de achtergrond van de periode van voor de Tweede Wereldoorlog, staat vooral het antisemitisme centraal. In geconcentreerde vorm kan de roman gelezen worden als een documentaire geschiedenis van tweeduizend jaar Christelijk antisemitisme, waaronder de talrijke pogroms in Polen en Rusland, de Hebron-progrom in Palestina in 1929, de vervolgingen in het Duitsland onder de Nazi's, maar ook de opkomende jodenhaat in de Verenigde Staten, waar in New York straatbendes openlijk joden in elkaar slaan, waar de katholieke priester, Father Coughlin, zijn antisemitische radioprogramma heeft en waar virulent anti-joodse lectuur verspreid wordt. Opvallend is hierbij dat Potok deze vele vormen van anti-joods geweld niet alleen door middel van een alwetende verteller in detail laat optekenen, maar ook door gebruik te maken van de zogenaamde stream of consciousness verhaaltechniek, - uiteraard ontleend aan zijn grote voorbeeld James Joyce - waarmee hij de gevoelswereld weergeeft van zijn hoofdfiguur, David Lurie. Deze briljante, jonge bijbelgeleerde wordt | |
[pagina 7]
| |
herhaaldelijk overvallen door visioenen, bijvoorbeeld van een nieuwe zondvloed die de aarde zal zuiveren van alle vormen van antisemitisme en door spookachtige nachtmerries waarin hij dit geweld herbeleeft. Met name droomt hij over de Golem van Praag - een homunculus, een kunstmens van klei die tot leven gebracht wordt door het uitspreken van de naam van God via aan de Kabbala ontleende getallensymboliek - de legendarische beschermengel van joden in vervolging en tevens de Engel der Wraak.Ga naar eind5. Het is met deze golem dat David Lurie zich herhaaldelijk vereenzelvigt in zijn denkbeeldige pogingen om de Nazi-uitingen van geweld te beteugelen, zij het ook dat naarmate dit geweld toeneemt de golem zich uiteindelijk terugtrekt. Potok maakt in deze roman een uitermate kunstig en geslaagd literair gebruik van zowel bijbels als folkloristisch/mythisch materiaal om de verschrikkingen van de jodenvervolgingen in het verleden en in het heden uit te beelden. Aan het eind van de roman brengt David Lurie, Potoks alter ego, na een gedroomde, surrealistisch beschreven ontmoeting tussen zijn oom wiens naam hij draagt en zijn gestorven vader, een kort bezoek aan het vernietigingskamp Bergen Belsen, waar hij de dood van meer dan honderdvijftig familieleden herdenkt (evenals Potok zelf) met het uitspreken van de kaddiesj, het gebed voor de doden en tevens een bevestiging van het leven. Hij is nu vast besloten zijn bijdrage te gaan leveren aan de geestelijke wederopbouw van het jodendom door middel van verdere wetenschappelijke bestudering van de Bijbel en haar bronnen om met name ook op dit gebied elke vorm van antisemitisme te bestrijden. Aldus doende geeft hij, zo zou men kunnen stellen, symbolisch gevolg aan zijn voorlezing bij zijn bar mitswa (openbare inwijding als jongeling in de joodse gemeenschap) uit het boek Amos, de profeet van de wederopbouw van Israël - wiens naam later in dit verhaal nog zal terugkeren. In De gave van Asjer Lev is het Asjer Levs ‘mythische voorvader’, die hem herhaaldelijk als geestesverschijning voor ogen komt om hem te herinneren aan de lijdensgeschiedenis van de joden in Rusland ten tijde van de tsaar. | |
PessimismePotok als U.S. Army Chaplain (1955)
Maar, zoals eerder gesteld, in Potoks meer recente romans valt er een omslag of keerpunt in zijn levensvisie en romantechniek te bespeuren. Zijn kijk op de wereld en de mensheid is duidelijk veel pessimistischer dan voorheen; ook zijn schrijftrant is soberder en ‘minimalistischer’ geworden, wat uitmondde in tamelijk compacte romans of beter gezegd: novellen. | |
[pagina 8]
| |
Dit valt voor het eerst te constateren in I Am the Clay (1991) - vertaald als Het Stof der aarde - dat een bewerking is van de aantekeningen die Potok tussen 1955-1957 als aalmoezenier in Korea gemaakt had, dus ruim vóór zijn roman-debuut Uitverkoren. Deze aantekeningen werden eerst tijdens de Golfoorlog eind tachtiger jaren omgewerkt tot een zelfstandige verhaal, waaraan als motto een uitspraak van Camus werd meegegeven: ‘Er is geen zon zonder schaduw, en het is van groot belang de nacht te kennen.’ Het is een uitspraak die karakteristiek mag heten vooral voor de latere Potok. Het stof der aarde kan geïnterpreteerd worden als een sobere, moderne, interculturele parabel over het menselijke lijden en over de onstuitbare wil om te overleven. Opvallend genoeg speelt de joodse identiteit van de aalmoezenier nauwelijks een rol van enige betekenis. Dit valt mede te verklaren vanuit de ontstaansgeschiedenis ervan: Potoks verblijf in Korea heeft, zoals hij zelf meermalen heeft verklaard, een grote invloed gehad op zijn visie op het leven en de religie; hij was getuige van het zinloze en absurde lijden van mensen, die zich op een kruising van wereldrijken en culturen bevonden, de traditionele Koreaanse en de technologische Amerikaanse cultuur. Bovendien maakten zijn tussentijdse bezoeken aan Japan, onder meer aan Hiroshima en de heilige stad Kyoto (zie Het boek van het licht) hem duidelijk dat zijn traditionele religieuze achtergrond geen toereikende antwoorden had op de grote levensvragen. Naar zijn eigen zeggen werd hij geconfronteerd met ‘culturele ambiguïteit’: hoe te leven in een schijnbaar zinloze wereld en met vragen waarop geen antwoord mogelijk is? Dit wordt dan ook de beklemmende vraag die zijn romanfiguren - nu allen op gevorderde middelbare leeftijd en niet meer zoals vroeger religieus gebonden - zich stellen in zijn meest recente novellen, De troop-leraar (1992) en Het kanaal (1993) (beide zijn nog niet in het Engels gepubliceerd, doch uitsluitend in Nederlandse vertaling verschenen bij de Haagse uitgeverij BZZTôH). In deze verhalen blijkt de rol van het chassidisme nagenoeg uitgespeeld; de aandacht is nu duidelijk verlegd naar de artistieke verwerking en de metafysische implicaties van de Holocaust zelf. | |
Waarom?In De troop-leraar slaat Potok, zoals eerder gezegd, nieuwe wegen in, zowel thematisch als romantechnisch. Ook de vormgeving is opvallend: zo prijkt op de omslag een reproduktie van een van Potoks autodidaktische schilderijen. Bovendien is vóór in het boek de liedtekst van ‘Warum’ opgenomen, een van de negen Fantasiestücke van Robert Schuman, gecomponeerd in 1837, waarvan de rijkgeschakeerde melodie wonderwel aansluit bij de thematiek van Potoks verhaal. Heel kort samengevat stelt dit ‘eigentijdse spookverhaal’ de allesomvattende vraag aan de orde naar het ‘waarom’ - herhaaldelijk aangeduid met het jiddische woord varoom - een vraagwoord dat door het hele verhaal weerklinkt, maar waarop geen antwoorden gegeven worden. Het is de thematiek, eerder aangeduid als het vraagstuk van de theodicee - het probleem van Gods voorzienigheid en de onoplosbare vraag naar de oorsprong van het kwaad en de betekenis (of afwezigheid ervan) van het menselijke lijden - die eerst nu in volle hevigheid aan de orde wordt gesteld. Het is tevens de vraag naar het ‘waarom’ van de Holocaust - een kernvraag, ook voor Potok zelf, die eerder in Omzwervingen opmerkte: ‘de jood ziet heel zijn contemporaine geschiedenis gekleurd door de zee van bloed die de Holocaust is’. Tegelijkertijd is het ook de nog nimmer opgeloste vraag waarom de geallieerden niet eerder ingegrepen hebben bij het vernemen van de massale genocide. In nog meer eigentijdse termen is het de vraag naar het waarom van oorlog en geweld, zoals we dat dagelijks over ons televisiescherm zien flitsen. Het is ook de vraag verklankt in het ‘Warum’ van Schumanns liedtekst en meer in het bijzonder in de zangerige, mantra-achtige, liturgische muziek (door Potok aangeduid als troop-muziek, het zogenaamde jainen) die de hoofdfiguur ter voorbereiding op zijn bar mitswa geleerd heeft voor te dragen onder leiding van de mysterieuze Isaac Zapinski, een oude chassied. Kort voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog keert Zapinski terug naar het Wenen van zijn jeugd, waar hij geschiedenis gestudeerd had, ‘totdat de geschiedenis hem inhaalde’ en hij afgevoerd werd naar een concentratiekamp. Potok stelt deze kernvraag via zijn personages, maar | |
[pagina 9]
| |
heeft zelf geen antwoorden meer, zoals wel het geval was in zijn vroegere romans. In zijn op een na meest recente novelle, tenslotte, wordt het fictionele onderzoek naar de zin van het bestaan nog verder voortgezet. Het kanaal werd geschreven na een jarenlang uitgesteld bezoek aan het vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau (17 november 1993), dat Potok in een interview omschreven heeft als de plaats ‘waar God nooit geweest is’ (noch de Satan!), ‘de peilloze afgrond van het bestaan’ en als ‘het zwarte gat van de geschiedenis.’ | |
Het zwarte gatVooral deze laatste formulering stemt tot nadenken. Het is een veelzeggende, meerduidige metafoor, niet alleen in de gangbare betekenis van een volle, benauwde, smerige, publieke ruimte waarin je stikken kunt, maar met name in het licht van recente astrofysische theorieën (Stephen Hawking, Roger Penrose, Paul Davies en anderen). Hawking omschrijft een ingestorte, geïmplodeerde ster als een ‘zwart gat’, d.w.z. als een singulariteit, een verzameling gebeurtenissen, een gebied van de ruimte-tijd vanwaaruit niets, zelfs geen licht, ontsnappen kan om bij een waarnemer terecht te komen, omdat de zwaartekracht er te sterk is. Volgens hem zijn op het zwarte gat de woorden van toepassing die Dante boven de poort van de hel plaatste: ‘Laat varen alle hoop, gij die hier binnen gaat’Ga naar eind6.; het is, kortom, een entropisch gebied van verzengende hitte en inktzwarte duisternis, waarin ‘de zwarte melk der vroegte’ 's nachts gedronken wordt en het ‘goudblonde haar asgrauw’ wordt - om enkele huiveringwekkende beelden uit Paul Celans beroemde gedicht ‘Todesfuge’ te citeren.Ga naar eind7. Hoewel elke metafoor zijn beperkingen heeft en hoewel altijd het gevaar op de loer ligt (volgens Jacques Derrida) om de werkelijkheid er als het ware mee wit te wassen, ben ik toch van mening dat de metafoor van het zwarte gat, gebaseerd op de impliciete vergelijking tussen de geschiedenis (Auschwitz) en de sterrenwereld (zwarte gat) en haar connotaties (de ontaarding van voedsel tot dodelijk gas, de ombuiging van licht tot duisternis, het teloorgaan van gangbare eigenschappen en morele waarden, enzovoort) bruikbaar kan zijn om het denken en schrijven over de onheilige Shoah mede mogelijk te maken, zij het ook in de wetenschap dat wij deze historische en kosmische catastrofes nooit afdoende kunnen doorgronden noch beschrijven.Ga naar eind8. Jarenlang had Potok dan ook geaarzeld er in directe zin over te schrijven omdat hij niet wist hoe hij het onderwerp literair-esthetische verantwoord zou kunnen benaderen - een begrijpelijk writer's block dat pas na zijn bezoek aan het voormalige vernietigingskamp werd doorbroken. Auschwitz is dan ook de plaats waarheen de hoofdfiguur, een oudere, succesvolle, joodse architect, Amos Brickman, gedreven door een mysterieuze stem, terugkeert om zijn lang verdrongen verschrikkelijke herinneringen uit zijn jeugdjaren langs een kanaal bij Krakau in Polen opnieuw te beleven. Deze worden op buitengewoon beklemmende wijze beschreven door middel van flashbacks, met gebruikmaking van de zogenaamde ‘dramatische’ tegenwoordige tijd en van een geagiteerde stijl, die voortreffelijk zijn heftige emoties weergeeft. Na terugkeer besluit Amos, wiens naam sterk doet denken aan Amos, de Oud-Testamentische profeet van de wederopbouw van Israël - en naar Potok mij vertelde zijn lievelingsprofeet (zie ook de eerdere verwijzing in In den beginne) -, uiteindelijk toch gevolg te geven aan de vererende uitnodiging om als joodse architect een Christelijke kerk te gaan bouwen, dichtbij een kanaal even buiten Philadelphia - voorwaar een staaltje van gotspe! Hij doet dit vooral na indringende gesprekken met Ellis Franklin, de sympathieke dominee van de Universalist Unitarian Church, een kerkgenootschap dat de rede hoog in het vaandel heeft geschreven en dat wars is van dogmatiek, met name aangaande het dogma van de Drieëenheid, met Jezus Christus als de Zoon van God. Franklin gelooft wèl hartstochtelijk in de zogenaamde vierde dimensie: verzoening en genezing van de mensheid, maar dan wèl met inbegrip van erkenning van schuld: Amos, ik heb herhaaldelijk gezegd dat de Holocaust heeft plaats gevonden in de kern van de christenheid [...]. Antisemitisme is de kanker waar het christendom aan lijdt. De vraag is alleen: is het ongeneeslijk? De novelle geeft geen direct antwoord op deze indrin- | |
[pagina 10]
| |
gende vraag, maar het ingediende ontwerp voor de kerk is veelzeggend en in hoge mate symbolisch: zij zal gebouwd worden in de vorm van een kubus, een bijbelse ‘tent der samenkomst’ (vgl. Exodus 40:35), een plaats voor een vorm van eredienst, ‘waar zelfs het stellen van vragen een uiting van diepe eerbied is’; bovendien zal een beek het eigenlijke kerkgedeelte scheiden van het multi-functionele gedeelte er omheen. Eerst op de voorlaatste bladzijde vernemen wij zijn diepste beweegreden waarmee, naar ik mag aannemen, ook elke lezer van harte zal instemmen: Durf ik het aan om dit te zeggen? Diep verborgen in mij, in de diepste kern van mijn wezen, leeft de gedachte dat niets ter wereld Hitler en zijn trawanten nijdiger zou maken, hen tot groter razernij zou brengen, dan het idee dat een jood die hun hel overleefd heeft in volle overgave bezig is met het ontwerpen van een kerk voor christenen. Iets als een verbond? Misschien een voorbode van de vierde dimensie van Ellis Franklin. Zo voldoet de geëmancipeerde Chaim Potok uiteindelijk aan het zeshonderdvierendertigste gebod van de rabbijnse traditie (de Halacha), zoals geformuleerd door de Canadees-Israëlische filosoof Emile Fackenheim: ‘Het is Joden verboden om Hitler, alsnog, postuum te laten overwinnen’; vrij vertaald is het een verbod om aan het kwade toe te geven, en een gebod om weerstand te blijven bieden aan elke vorm van fascisme en rassenhaat.Ga naar eind9. |
|