Bzzlletin. Jaargang 25
(1995-1996)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
Springer uit de bochtIronie is een probaat voorbehoedmiddel tegen ongewenst sentiment. Wie met ironie schrijft, hoeft niet bang te zijn voor overgevoeligheid. Voor de schrijver is dat een veilig gevoel. Voor de lezer ook. Er is geen gevaar voor vochtige ogen, waarvoor je je moet schamen. Veilig vrijen dus. Nederland zit goed in zijn vrijveiligschrijvers. F. Springer bijvoorbeeld. Vanaf zijn eerste bundel Bericht uit Hollandia heeft hij de lezer zorgzaam behoed voor al te directe gevoelens. ‘Al te direct’, want gevoelens liggen er natuurlijk wel op de loer. De schrijver heeft er alleen een condoom om gedaan. Het zicht op de onderliggende gevoelens is daarmee wat vertroebeld. Met wat getuur kun je echter nog heel wat ontwaren, hoewel die inspanning voorkomt dat je alsnog met de schrijver meehuilt. Soms wil de biografie nog wel eens een handje helpen bij het turen. Zo is misschien wel de meest emotionele periode in Springers diplomatieke loopbaan, zijn ambassadeurschap in Iran ten tijde van de val van de sjah en de intocht van Khomeiny, verbeeld in de roman met het hoogste gehalte aan hilariteit, Teheran een zwanezang. Toch staat ook bij Springer een heel enkele keer het sein op onveilig. In Bougainville is dat een paar keer bijna het geval. In Bandoeng Bandung is het echt zo ver. Deze novelle is het verhaal van de op een zijspoor gerangeerde CDA-politicus Chris Regensberg, die als Wiedergutmachung een snoepreisje met een handelsmissie naar Indonesië krijgt aangeboden. Als alle officiële plichtplegingen achter de rug zijn, blijft er nog tijd over om met zijn vrouw naar Bandung te gaan waar hij zijn jeugd heeft doorgebracht. Met een taxi rijden ze rond langs de plekken van zijn jeugd. Op de tweede en laatste dag van de rondrit herkent hij eindelijk in de taxichauffeur zijn jeugdvriendje Otto Blanchet. En dan glijdt - heel even - het condoom van de ironie af:
‘[...] opeens knelden Otto's armen om hem heen. De sik prikte in zijn hals en hij sloeg zijn armen om Otto's schouders en drukte hem tegen zich aan. Gelukkig en wanhopig tegelijk - zo had hij zich nog nooit gevoeld. Gejuich van binnen, een dikke prop in zijn keel, snikken in de diepte. [...] Hij keek niet meer naar het hotel, niet meer naar Chrissie. Wel leek het of hij zich onophoudelijk in de ogen wreef, maar heel goed kon Regensberg dat niet zien, want zelf huilde hij [...].’
Van mij mag dit, hoor, maar het is wel vreemd, want zo hoog was de emotionele nood toch niet bij de schrijver. Springer heeft een dergelijke ontmoeting in Bandung nooit gehad, laat staan zo'n dramatische, weet ik uit de betrouwbaarste bron. Toch was die nood er, het weerzien met dingen die nog niet helemaal voorbijgegaan zijn. In enkele afleveringen van de VPRO-gids van december 1990 stonden dagboeknotities van Springer, gemaakt op een reis naar Irian Jaya, het voormalige Nieuw-Guinea, waar hij van 1958 tot 1962 bestuursambtenaar was. Springer was door de VPRO uitgenodigd terug te gaan voor het VPRO-radioprogramma Passages Passanten. Het werd een zeer emotioneel weerzien daar in de Baliemvallei: hij werd onmiddellijk herkend toen hij in Wamena aankwam en van heinde en ver stroom- | |
[pagina 78]
| |
den de oude bekenden toe. Zoals Janusak Kepu, Springers vroegere verbindingsofficier met de stammen in het binnenland: ‘Wij houden elkaar lang omklemd. [...] Hij huilt stil voor zich heen, armen om mijn schouders geslagen.’ En op 5 oktober noteert hij:
‘Bij ons vertrek in februari '62 lieten wij een stuk van ons hart hier achter. Vandaag gebeurt hetzelfde. [...] Als de F-27 wegtaxiet staat de groep (oude bekenden, HN) aan de rand van de startbaan te zwaaien, alleen Kepu niet. Het laatste beeld: zijn kromme gestalte, roerloos, een beetje afzijdig van de anderen. Zodra wij de lucht in zijn, gaat hij naar zijn dorp terug, heeft hij bij onze laatste omhelzing gezegd, en in de stad Wamena zullen ze hem nooit meer zien. Ik voel mij leeg.’
Bespeurt u ironie? Nee, net zo min als in de scène uit Bandoeng Bandung. Daarin is de ironie gereserveerd voor het poltieke gedeelte, maar Otje Blanchet is een standbeeld geworden voor Janusak Kepu en al die anderen uit de Baliemvallei, uit het hart van F. Springer. Mag het dan alstublieft een beetje gevoelig zijn?! Mag Chris Regensberg dan gewoon een beetje plaatsvervangend huilen om Janusak Kepu? Illustraties: Antoine Buyse
|
|