[Nummer 233]
Voorwoord
Het schaakspel: ‘koning der spelen en spel der koningen’ en in de loop van de geschiedenis een bron van inspiratie voor literatuur en beeldende kunst. In de literatuur van de Middeleeuwen en de Renaissance lag de nadruk op de metaforiek van het schaakspel, zoals blijkt uit de Arthur-epiek en het werk van Rabelais: de stukken in het spel en hun onderlinge hiërarchische verhouding waren uitermate geschikt om te dienen als een spiegel van de maatschappelijke structuur en als didactisch of moralistisch voorbeeld. Maar de loop van het spel en de beweging van de verschillende stukken konden ook in een literaire verhaallijn worden vertaald of voorbeelden leveren voor een speels dichtschema, zoals blijkt uit de verschillende schaakbordgedichten van de Rederijkers. Opvallend is dat beide tendenzen ook in de twintigste eeuw nog aan te wijzen zijn: terwijl een auteur als Raymond Roussel zich geïnspireerd ziet door de logische formules die het schaakspel besturen, speelt Samuel Beckett vooral met de allegorische kracht die in het spel ligt besloten.
Taal en beeld zijn, sinds het spel vanuit Perzië en de Arabische wereld West-Europa bereikte, door het schaakspel gedurig beïnvloed en dit nummer van BZZLLETIN levert daarvan een aantal representatieve voorbeelden.