zult aantreffen. Het novembernummer van Hollands Maandblad bevat een lang uit het Sanskriet vertaald verhaal, ‘Aja en Indumati’, van Kalidasa, ‘de beroemdste dichter van het klassieke India’. Ik heb het gelezen, maar ik betwijfel of ik dit ooit mooi zal vinden.
Ik hou niet van Tolstoj, niet van Dickens en niet van Thomas Mann. Van alle drie schrijvers weet ik mij schitterende bladzijden te herinneren en toch zal ik, op zoek naar iets om te lezen, hun boeken niet grijpen.
Ik hou niet van zogenaamde detectives. Agatha Christie, Raymond Chandler, John le Carré - met alle respect, ik hou niet van dat soort boeken.
Ik hou niet van kinderboeken. Wel van kinderen, tenminste als ik een beetje aan ze gewend ben en dan is geen moeite mij te veel, maar hun boeken lezen of, erger nog, voorlezen, zelfs niet uit eigen werk, hoeveel succes ik daar ook mee oogstte: mensen houden ervan. Ik niet.
Ik hou niet van experimentele literatuur. Beckett, Bernhard, Simon en noem ze maar op. Hoezeer de vorm van hun boeken mij ook kan bekoren: ik bekijk ze, maar lees ze niet.
Ik hou niet van de Griekse mythologie en überhaupt niet van mythes. Ik hou niet van Homerus, niet van Grimm en niet van Tolkien, niet van sagen en legenden. Ik hou niet van stripverhalen en niet van tekenfilms.
Ik hou niet van Freud, niet van Jung en niet van Steiner. Ik lees ze wel, van tijd tot tijd, maar meer om vast te stellen dat ik niet veel mis als ik hun boeken gesloten laat.
Poëzie. Ik lees veel liever een gedicht dan een verhaal maar toch... Slauerhoff, Roland Holst, Lucebert - ik hou niet van hun werk.
Het is met schrijvers als met vrouwen: er zijn er maar een paar van wie je echt houdt. Vroeger dacht ik dat ik van alle vrouwen hield. Van de weeromstuit meende ik ook dat alle vrouwen gek waren op mij. Ik heb ervaren dat dit niet zo is, goddank. [Helmholtz' paradijs]
30. Na een voorspoedige reis op diverse vrachtschepen kwamen ze eindelijk in Indonesië aan, Harke en z'n vrouw. Tandjong Priok, Jakarta. Bandoeng bezocht. Bali...
‘Wat een prachtige reis hebben we, hè?’
Toen hadden ze terug moeten gaan. Maar was er eigenlijk wel een terug? Waar woonden ze eigenlijk nog? Ze voeren om Nieuw-Zeeland heen. Harke (‘we zijn nog nooit zo zuidelijk geweest’) meende in de verte pinguïns te zien en ijsbergen.
Hij kwam van de reling terug als van een excursie.
‘Vreemd hè?’
Zij, met haar verkeerde bril, had natuurlijk niets bijzonders gezien in de verte. Wat zij vreemd vond waren zijn ogen, die blauwer en lichter waren dan ooit. In Sydney stonden ze naast het operagebouw over de oceaan uit te kijken, ergens aan de oevers van Nieuw-Guinea viel zij bijna ten prooi aan een krokodil omdat ze dacht dat hij dood was.
‘We maken wat mee, beer.’
Ze zaten onder de palmen, hoorden de vogels en de krekels en boven hun hoofden vlogen de beesten in cirkels bij duizendtallen.
Een week later vonden ze een vrachtschip dat hen naar Manila bracht, waar ze evenwel nooit zijn aangekomen. Ter hoogte van de Marianentrog varend kreeg hij bij het idee hoe peilloos diep dit water was opeens een aanval van hoogtevrees die niet overging. Integendeel, zijn knieën knikten als van een ledenpop en het was met uiterste krachtsinspanning dat hij de reling bereikte, waar hij zich vast kon houden. Wanhopig keek hij achterom, naar zijn lieve vrouw, maar hij zag haar niet.
‘Lieverd, wat héb je toch...’
En hij kon haar ook niet meer horen, daarvoor was ze te ver weg. Voor ze hem vast kon grijpen, stond hij aan de buitenkant van het schip, was hij de ontzaglijke diepte tegemoet gesprongen.
En zij? Zij moet gedacht hebben dat ze geen andere keus had dan hem achterna te gaan. [De Hagemeiertjes]
31. Ik sta op het perron. Niet nu, maar over duizend jaar. Er rijdt geen trein meer, en ik heb geen scherpe gedachten meer. Want ik ben oud, en mijn gedachten zijn vervangen.
Het leven is veranderd, in mijn ogen, maar niet in de ogen van de mensen om mij heen. Die praten na duizend jaar nog steeds over dezelfde dingen. Over God, ideaal en maatschappij. Er is behoefte aan inzicht on-