| |
| |
| |
Liane van der Linden en Anneke Veldhuisen-Djajasoebrata
Zolang Semar en zijn zonen met ons zijn, kan het ons niet werkelijk slecht gaan
Indonesische agitprop
Een fakkel voor het volk
In het klassieke Javaanse wayangtheater heeft de nar Semar, bemiddelaar tussen de wereld van de mensen en die van de goden, drie zonen. Gareng, de oudste is kreupel. Hij heeft een neus als een knoedel en kromme armen. Zijn jongere broer Petruk is groot van postuur met een onbetrouwbaar gezicht waaruit een puntige neus steekt. De jongste, Bagong, is breed. Alles aan hem is breed, tot aan zijn ogen en zijn mond toe. Samen beschikken deze vier narren, deze ‘begeleiders’ (panakawan) over de kracht en humor om moeilijke situaties tegen een lachspiegel te houden; ze kunnen daardoor iedere gebeurtenis het hoofd bieden. Een oud Javaans volksgezegde luidt dan ook: ‘Zolang Semar en zijn zonen met ons zijn, kan het ons niet werkelijk slecht gaan’. En dat was ook de achterliggende boodschap in ‘Wayang Perjuangan (het wayangverhaal over de vrijheidsstrijd), waarin Semar zijn zonen het Indonesische geschiedverhaal vertelt vanaf de komst van de Nederlanders in de 17e eeuw tot het uitroepen van de Republik Indonesia in 1945, die het begin vormde van een vier jaar durende vrijheidsoorlog.
Vadertje Semar en zijn zonen: Gareng, Petruk en Bagong (v.l.n.r.). Een buurvrouw, tuk op nieuwtjes, heeft zich bij hen gevoegd. (foto: Museum voor Volkenkunde, Rotterdam)
Het initiatief om het wayangtoneel in te zetten voor de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd werd genomen tijdens een jongerencongres te Madiun (Midden-Java) in 1947. Het schimmen poppentheater was van oudsher zeer geliefd bij het grote publiek dat destijds nog voor het overgrote deel analfabeet was en ook geen radio bezat. Wayang vormde dan ook een uitstekend medium om het Indonesische volk voor te lichten over reden en doel van de strijd. Semar en zijn zonen zouden jong en oud bekend maken met belangrijke figuren uit het eigen en uit het vijandelijke kamp. Tegen deze achtergrond werd Wayang Suluh gecreëerd. Suluh betekent fakkel en verwijst naar verlichting, in dit geval in de betekenis van voorlichting. Voor dit doel werden schimmenfiguren uit karton geknipt en beplakt met krantefoto's van president Soekarno, vice-president Hatta, gouverneur-generaal Van Mook en van Schermerhorn, voorzitter van de speciale onderhandelingscommissie inzake Indië. Hoe simpel deze poppen ook waren, Wayang Suluh had succes. Het Indonesische ministerie van voorlichting gaf dan ook de opdracht om een verbeterde versie te vervaardigen. Zo ontstond Wayang Perjuangan met, zoals gebruikelijk was in het wayangtheater, uit buffelhuid gesneden poppen. Deze variant ging veel verder terug in de Indonesische geschiedenis en verhaalde over 350 jaar Indonesisch verzet tegen de koloniale overheersing, culminerend in een oorlog die de zo vurig gewenste vrijheid inluidde.
| |
| |
| |
Vele partijen, vele standpunten
Wayang Suluh en Wayang Perjuangan kwamen beide op in een periode waarin politieke en militaire gebeurtenissen een complex krachtenveld vormden. Hierin waren talloze partijen te onderscheiden, met evenzoveel belangen. Aan de Nederlandse kant opereerden ‘Indische’ politici, mensen als Van Mook, geboren en getogen in Indië, die na de Japanse capitulatie ter plaatse overtuigd raakten van het einde van de kolonie, veroorzaakt door drie jaar Japanse en nationalistische propaganda. Voor hen was een geleidelijke dekolonisatie met de nodige garanties voor de Nederlandse economische belangen, de best haalbare optie. De meeste politieke leiders in Den Haag daarentegen beten zich vast in een herstel van de vooroorlogse koloniale orde. Bovendien wenste de Nederlandse regering in geen geval te onderhandelen met Soekarno en Hatta, die in het zadel waren geholpen door de Japanse bezetter en daardoor als collaborateurs werden bestempeld.
Om die reden was van Indonesische zijde de politicus Soetan Sjahrir als onderhandelaar naar voren geschoven. Sjahrir had ook voldoende gewicht om steun te krijgen voor een diplomatieke oplossing tegen de druk van een meerderheid in, die een onmiddellijke en onvoorwaardelijke onafhankelijkheid eiste. Honderd procent merdeka (vrijheid) werd vooral gepropageerd in het officiële nationalistische leger en nog sterker in de min of meer ongeregelde strijdgroepen. Tegenover al deze troepen stonden dan weer de Nederlandse militairen. Meer dan 150.000 dienstplichtige soldaten waren ingezet om, zo luidde de Nederlandse publieke opinie, Indië te bevrijden van een kleine groep Indonesische extremisten die zich in hun verschroeide-aarde-acties en voedselblokkades zelfs tegen hun eigen mensen keerden.
Aan Nederlandse zijde vochten de eenheden van het Koninklijk Nederlands-Indische Leger, die mordicus tegen merdeka waren, omdat de onafhankelijkheid van Indonesië het einde betekende van Indië, hun geboorteland en dus een regelrechte ingreep betekende in hun dagelijkse bestaan. En dan waren er de gewone mensen, Indonesiërs in al hun schakeringen naast Chinezen, Arabieren, Indo-Europeanen en Nederlanders, die ieder op een andere manier in het land geworteld waren, verschillende sociale posities en daarmee een ander gezichtspunt innamen.
In Wayang Suluh en Wayang Perjuangan werd echter maar één standpunt verwoord, het revolutionaire, en dat betekende een breuk met de klassieke wayangtraditie.
| |
Het kwade dat geen goeds kent
Het schimmenspel zoals dat in Java en Bali al eeuwen wordt opgevoerd en een grote populariteit geniet, vindt haar inspiratiebron in de oude Indiase heldendichten Ramayana en Mahabharata. Beide geschiedenissen spelen zich af in de wereld van goden, demonen en mensen, maar het ‘jongere’ Mahabharata wordt geacht ook het verhaal van de voorouders van Indonesië te vertellen. Uit zowel het Ramayana als het Mahabharata zijn vele tientallen stukken ontstaan, waarin gemiddeld zo'n driehonderd figuren optreden, min of meer verdeeld over twee partijen; het goede kamp speelt rechts op het doek, hun tegenstanders links.
Van beide partijen zijn de belangrijkste poppen te herkennen aan hun karakteristieke uiterlijk en aan de stem waarmee de dalang, de poppenspeler, hen tot leven brengt. Zo heeft de behaagzieke koningin Banowati een koket en hoog stemgeluid, de held Arjuna spreekt op gedragen toon en met welgekozen bewoordingen en Bagong, de nar, stottert en stamelt. Voor de mindere rollen gelden meer algemene regels. Adellijke poppen hebben verfijnde trekken: geloken ogen, scherpe neuzen en gesloten monden. Ze zijn veelal uitgevoerd in de kleuren wit en goud. Demonen daarentegen zien rood, van onbeheersdheid en kwaadaardigheid. Hun neuzen zijn dik, hun mond is gevuld met slagtanden en hun bolle ogen puilen uit hun kas. Al deze uiterlijke kenmerken zijn ook gedetailleerd uitgewerkt in op filigrain lijkend beitelwerk, in fijne gaatjespatronen, waardoor een bijzonder schaduweffect ontstaat.
Wayangvoorstellingen worden immers van twee kanten bekeken. Vanaf de ene kant zijn de poppen te zien en aangelicht van achter het doek, hun silhouet. Dit gebruik verwijst ook naar de Indonesische kosmologie, waarin iedere waarheid tenminste twee kanten kent en het goede altijd het kwade in zich draagt.
| |
| |
Zo kijkt het publiek dat achter de poppenspeler zit naar de ‘goede’ poppen op de ‘goede’ rechterkant van het scherm. Voor de toeschouwers aan de andere kant van het scherm zijn de silhouetten van deze poppen te zien, maar dan op de linkerkant van het toneel op en dat is de kant die juist met het kwade geassocieerd wordt.
Wajang Revolusi, Djokjakarta 1948 (foto: Charles Breier/Nederlands Fotoarchief)
Bij Wayang Perjuangan werd deze nuance echter niet gezocht, zoals blijkt uit de kleurige maar bijna zonder perforaties uitgevoerde poppensets. Het publiek zat ook maar aan één kant van het wayangscherm en kreeg de Indonesische visie op driehonderdvijftig jaar koloniaal bestuur gepresenteerd. En dit was niet het enige waarin Wayang Perjuangan een uitzondering vormde op de klassieke wayang.
| |
Naturalistische poppen, historische figuren
In de oude wayangverhalen worden de traditionele rollen vervuld door goden en demonen, koningen en prinsessen, boodschappers en narren. En voor zover de verhalen over mensen gaan, dan zijn deze gemodelleerd naar de goden- en demonenwereld. Vooral de Javaanse wayang kent zo'n stilering, waarin overigens verschillende accenten te herkennen zijn. De Middenjavaanse vorstenlanden met Yogjakarta en Surakarta als centra cultiveerden van oudsher eigen wayangstijlen. Nieuwe onderwerpen en veranderingen in kleur- en vormgebruik werden geïntroduceerd door professionele poppensnijders en poppenspelers, die meestal verwant waren aan de vorstelijke familie.
In de jaren '30 van deze eeuw verwierf de kunstenaar Raden Mas Sayid naam aan het hof Mangkunegara. Hij trad op als poppenspeler, publiceerde als een van de eersten over zijn vak en leidde een werkplats voor de vervaardiging van wayangpoppen. Daar creëerde Sayid Wayang Sandiwara (toneel), naturalistische poppen die eigentijdse verhalen verbeelden, zoals propagandaverhalen voor het Japanse bewind. Zo'n verhaal werd meestal in drie uren verteld, van negen uur 's avonds tot twee uur 's nachts, in tegenstelling tot de klassieke opvoeringen die van zonsondergang tot zonsopgang duurden. Hierop voortbordurend introduceerde Sayid in de jaren '50 Wajang Perdjoeangan.
In die tijd functioneerde Indonesië weliswaar al enige jaren als onafhankelijke staat, maar Java was nog volop in beroering en er bleef belangstelling bestaan voor verhalen over de Verenigde Oostindische Compagnie, over de IJzeren Maarschalk Daendels, die op Java bekend stond als de Donderende Heer, over de Java-oorlog, de strijd om Atjeh, de opkomst van het nationalisme en de rol die de Indonesische leiders daarin vervulden. Over deze onderwerpen vervaar- | |
| |
digde Sayid een speciale wayangset van ruim honderdtwintig poppen, met alle bekende historische figuren en een welgekozen doorsnee van het Indonesische volk: stevige boeren en boerinnen, goedlachse volkstypen, verfijnde dames en ambtenaren, jonge intellectuelen, vastberaden oude en jonge nationalisten, soms in burger, soms geheel of gedeeltelijk in militair tenue.
Een enkele keer voorzag Sayid zijn poppen van een naam, zoals in het geval van Pangeran Diponegoro, zijn geestelijke raadsman Kyahi Maja en zijn legeraanvoerder Sentot. Maar deze drie figuren nemen dan ook een speciale rol in de Indonesische historische annalen in, zoals Sayid met veel respect tot uitdrukking bracht in hun verfijnde schimmenpoppen. De dalang vertelde het bijbehorende geschiedverhaal en wellicht liet hij dan Semar het woord nemen.
| |
De monoloog van Semar
‘Het is het jaar 1825. De Hollanders hebben het op Java voor het zeggen. Sommige Javaanse edellieden doen uit eigenbelang met hen mee, maar anderen verzetten zich met kracht. Hun hart brandt. Hun Javaanse onderdanen moeten steeds meer belastingen betalen: personele belasting, grondbelasting, belasting op het erf, op het aantal deuren van hun huis, op karbouwen, koeien, paarden, op verhuizen, op het huren van land, op iedere tros bananen, iedere kip en elke sojaboon die op de pasar (markt) verhandeld worden.
Diponegoro, prins van Yogyakarta, lijdt mee met zijn volk. Hij heeft zich teruggetrokken uit het hofleven omdat hij niets met de Hollanders te maken wil hebben, noch met degenen die bij hen in het gevlei willen komen.
Op een dag is Diponegoro in een spelonk aan het mediteren. Ineens is daar een man als door een windvlaag aangedragen. “Ik kom met de opdracht u te roepen”, zo spreekt de man. “Mijn gebieder is Ratu Adil, de Rechtvaardige Vorst, die wacht op gindse bergtop.” De prins gaat met de man mee tot aan de voet van de bergtop, waar de boodschapper verdwijnt. Diponegoro kijkt zoekend om zich heen en ziet dan Ratu Adil, op de top in glans wedijverend met de zon. Intens licht beneemt Diponegoro het gezicht en hij ziet alleen de kleding van de Vorst: zijn tulband is groen, zijn sjaal rood en de rest van zijn kleren zijn wit.
“Luister”, zo spreekt Ratu Adil, “ik heb u laten komen om u te zeggen dat u mijn leger moet aanvoeren in de komende strijd. Overweldig daarmee heel Java en als er iemand is die naar uw lastbrief vraagt, zeg dan dat het in de Koran staat. Laat hem daarin zoeken.”
Diponegoro antwoordt: “Heer, ik kan niet voor u vechten, want ik kan geen doden zien...”
Maar Ratu Adil onderbreekt hem: “Het is de wil van de Allerhoogste die heeft besloten dat u de strijd moet leiden en niemand anders.” De prins schrikt op van een hard geluid achter hem, alsof er iets breekt, alsof een er een steen op een aardewerken schotel valt. En als Diponegoro weer opkijkt is Ratu Adil verdwenen en de prins beseft dat het besluit gevallen is: hij moet de opdracht aanvaarden. Hij, die zo tegen oorlog en vernietiging is, geen mensen wil kwetsen laat staan doden, wordt de beroemde aanvoerder in de Java-oorlog, die duurde van 1825 tot 1830.
Zijn trouwste volgelingen zijn de krijgshaftige Sentot, zijn neef die zich tot een groot strateeg ontwikkelt, en zijn geestelijke leermeester Kyahi Maja. Maar ook de dorpshoofden uit de omstreken en de boeren erkennen Diponegoro als hun verheven leider. Allemaal dragen ze hem op handen vanwege zijn eenvoud en rechtschapenheid, zijn liefde voor de kleine man, voor de boeren die door hun dagelijkse werk het land welvarend maken.
Tenslotte eindigt de volksopstand, of beter gezegd de Diponegoro-oorlog in een overwinning voor het Nederlandse leger, ten koste van veel vernielingen van huizen, hutten en akkers, en van honderden doden, oude en jonge mensen, mannen, vrouwen en kinderen. Maar Diponegoro zelf, op wiens hoofd een beloning staat van 50.000 Hollandse guldens - een toen onvoorstelbaar hoge som geld, zeker voor de meeste Javanen die nog geen tien cent per dag verdienden - krijgt men niet te pakken. Slechts door een gemene list weten de Hollanders hem gevangen te nemen. Diponegoro wordt voor een vredesoverleg naar Magelang gelokt en daar bij aankomst overmeesterd en vervolgens verbannen naar het eiland Sulawesi, weg van zijn trouwe volgelingen. Daar sterft hij in 1856, ver van zijn geboortegrond, ver van de mensen die om hem geven.
| |
| |
“Geketend Indonesië”, 1947. Op de achtergrond een portret van Diponegoro, als voorvader van de revolutie (foto: Cas Oorthuys/Nederlands Fotoarchief)
Maar hij werd niet vergeten, in onze herinnering is hij altijd de vrijheidsheld van Java gebleven.’
| |
Door Nederlandse ogen
Overigens stemt de rol van prins Diponegoro in Wayang Perjuangan en in breder verband in de Indonesische geschiedschrijving voor een groot deel overeen met het beeld van Diponegoro in de twintigste-eeuwse Nederlandse historiografie. Daarin staat hij te boek als de eerste Indonesische leider die het Nederlandse bestuur tot wankelen bracht.
Volgens historisch onderzoek kampte Java in het begin van de jaren '20 van de 19e eeuw met toenemende sociale onrust. De oorzaken hiervan waren slecht bestuur, een ontevreden Javaanse aristocratie die haar positie ondermijnd zag door het Nederlandse beleid, een ongelijk en onevenredig belastingsysteem dat door de Nederlanders was uitbesteed aan Chinezen en een groeiend banditisme onder boeren die zonder land waren gekomen. Hiernaast kwamen steeds meer islamitische leiders in verzet tegen de christelijke koloniale macht.
Het was deze onrust die de charismatische en religieus bevlogen Diponegoro in een duidelijk politiek en religieus programma wist te vertalen. Hij streed voor een herstel van de Javaanse cultuur, voor de waardigheid van de Javaanse adel, voor het herstel van de islam op Java en tegen de Europese invloed, tegen de macht van de ongelovige Nederlanders en de met hen samenwerkende ‘afvalligen’.
Het duurde vijf jaar voor Diponegoro en zijn aanhangers konden worden verslagen. De balans van die vijf jaar strijd was schrikwekkend. De oorlog had Nederland vijfentwintig miljoen gulden gekost, en dat voor een kolonie die wingewest moest zijn. Bovendien waren ter versterking van de Nederlandse strijdmacht vrijwel alle soldaten naar Java gestuurd, waardoor de politieke en strategische positie van Nederland elders in de archipel ernstig was verzwakt. Aan Nederlandse zijde kwamen ongeveer 15.000 militairen om, de meesten door uitputting, ziekten en verwondingen. De verliezen aan Javaanse kant waren meer dan het tienvoudige. Honderden dorpen waren in brand gestoken en het bouwland lag er verwaarloosd bij. De Java-oorlog vormde het einde van een lange en indrukwekkende militaire traditie van de vorstendommen Yogyakarta en Surakarta. Ruim een eeuw later zou die traditie weer springlevend blijken, met Soekarno, Hatta, Soetan Sjahrir en met hun nationalistische voorloper H.O.S. Tjokro Aminoto, oprichter van de Sarekat Islam. Van al deze kopstukken sneed Sayid een minutieuze schimmenpop.
| |
Een mal voor de Hollandse soldaten
Al liet Sayid de meeste van zijn figuren onbenoemd, voor Indonesiërs zijn ze onmiddellijk te herkennen als Haji Agus Salim, een van de belangrijkste nationalistische leiders, als de stedehouder van het Balische Ubud Tjokorde Gde Rake Soekawati of, zo te zien aan hun kleding, als regenten, boeren en koopvrouwen en strijders.
Van de tegenpartij vervaardigde Sayid een goed gelijkende generaal Van Heutz, wiens naam voorgoed verbonden is aan de onderwerping van Atjeh en een evenbeeld van de laatste gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, Van Mook. Daarnaast bevat Sayids spel verschillende betreste VOC-ambtenaren, zó
| |
| |
uit Holland, met blozende kaken en stevige botten, een aantal zelfbewuste heren in wit tropenkostuum, zoals die in het twintigste-eeuwse bestuurs-en bedrijfsleven de toon aangaven, en een aantal getaande militairen met van die breedgerande cowboyhoeden die in de vorige eeuw gedragen werden in het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger.
En dan zijn er de poppen van de Nederlandse soldaten die in 1947 en 1948 werden ingezet voor grootscheepse militaire operaties. Nederland sprak hierbij van politionele acties, Indonesië van militaire agressie.
Deze wayangpoppen zijn zonder uitzondering blond, gezet of lomp, heel blank, heel blauwogig en heel naïef. In de tekening van hun gezicht, hun figuur en hun houding lijken ze zo sterk op elkaar dat ze ondanks kleine verschillen duidelijk met een mal gemaakt zijn. Sayid heeft bij hen geen enkele poging ondernomen om tot een individuele karaktertekening te komen en dat staat in scherp contrast met zijn kunstzinnige verbeelding van de Indonesische tegenspelers en zelfs van de decorstukken, de geweren, pijlen, geblakerde bomen en een lessenaar met een glaasje water voor de redenaar. In al die figuren is de scherpe blik van de maker onmiskenbaar aanwezig en daarin laat Sayid zich ook kennen als een kunstenaar die zeer betrokken was bij het Indonesische volk en zijn onafhankelijkheidsstrijd.
Nederlandse soldaten tegenover jonge Indonesiërs, die vastbesloten zijn om voor hun onafhankelijkheid te vechten. (foto: Museum voor Volkenkunde, Rotterdam)
Deze bijzondere set poppen werd in de jaren '60 aangekocht door het Museum voor Volkenkunde Rotterdam. Maar door de Nieuw-Guineakwestie waren de Nederlands-Indonesische betrekkingen zo verslechterd dat een tentoonstelling over de Indonesische visie op de dekolonisatie destijds ondenkbaar was. Zo'n expositie werd pas samengesteld in 1990: Wayang Revolusi, een multi-mediapresentatie met Sayids schimmenpoppen, historische beelden, muziek, ingesproken teksten en videobeelden van een voor deze gelegenheid opgenomen Wayang Revolusi-opvoering, gespeeld door de inmiddels overleden Nederlandse dalang Rien Baartmans. Tijdens de opening van deze tentoonstelling vroegen Indonesische gasten welke pakem gebruikt was. Een pakem is zoveel als het script waarop de poppenseler zijn verhaal baseert, maar in het geval van Wayang Perjuangan was nooit iets op schrift gesteld. Ondergetekenden, Indonesië-conservator en historica, lieten zich dan ook leiden door de specifieke samenstelling van Sayids poppenspel en bewerkten verschillende historische bronnen over verzetsstrijders als Diponegoro, de Atjehse Cut Nya Din, Soekarno en anderen tot een fictief script in wayangstijl. Op basis daarvan bracht Rien Baartmans Wayang Revolusi tot leven:
| |
De laatste scène
‘Het is de derde maand van het zonnejaar en het evenwicht in de natuur is verstoord. De aarde beeft. Er valt geen regen en als het al regent, dan is het niet op de goede tijd, zodat bomen en planten verdorren tot op de wortel. De dieren des velds lopen wezenloos rond zonder te weten waarheen. In de veschrikkelijke hitte zoeken zij tevergeefs naar een geen plekje schaduw en vallen zomaar dood neer, de een hier, de ander daar. Veel
| |
| |
van het gewas op de akkers wil niet groeien en sterft door gebrek aan water. Hierdoor ontstaat een grote schaarste aan voedsel. Veel mensen komen in nood en overal zijn dieven, die om in leven te blijven voor geen misdaad terugdeinzen.
Ibu Pertiwi, Moeder Aarde, is diep teneergeslagen. Oorlog teistert het land. Gezinnen worden ontwricht, hun huizen worden door mortiervuur vernield, links en rechts vliegen wanden van gevochten bamboe door de lucht. Er weerklinkt geluid van kleine kinderen in angst. Hun ooms en grote broers hebben het dorp verlaten om zich aan te sluiten bij de strijders voor de onafhankelijkheidheid van hun land. Soms zijn ze gewapend met op de Japanners buitgemaakte vuur-of steekwapens, soms beschikken ze alleen over hun eigen kapmes of een messcherp gepunte bamboestaak, waarmee ze zich in hun fel en jeugdig enthousiasme onverslaanbaar wanen.
Wie zal ze aanvoeren? Dat zijn zij, die als Peta-officier eerder een militaire training hebben ontvangen, weliswaar van de gehate Japanse bezetter, die zoveel ellende, honger en armoede bracht, maar evengoed. Hoe zijn ze gekleed? Ach, onze nog zo jonge Republiek is nog niet in staat om een leger erop na te houden zoals in de oude wayangverhalen staat beschreven: “De tooi van de strijders schitterde als de bladeren van palasa-bloem wanneer hij op z'n mooist staat. De mannen marcheerden in volmaakte orde, ingedeeld naar rang en afdeling. Zij die in het geel gekleed waren, leken met elkaar wel een zwerm kanarievogels. De mannen met zwarte uniformen zagen eruit als een troep op kadavers azende kraaien en zij die in het wit gekleed waren, leken op een troep reigers, neergestreken in een pootklaar rijstveld. Vaandels en wimpels van velerlei soort wapperden in de wind als duizend kronkelende rupsen of duizend bloedzuigers die zich en masse door het water voortbewegen.” Maar nee, onze strijders, onze helden waren gekleed in wat ze maar bijeen konden rapen: zo leken sommigen op echte militairen, maar anderen hadden slechts hun burgerkloffie aan, of hun boerenpak. Maar hoe komt het dan dat je hen toch herkent als leden van één leger?
Omdat eenzelfde fierheid uit hun ogen straalt, eenzelfde wens uit hun blik spreekt, om alles te geven, zoals de ons allen bekende Eed der Jongeren uit 1928 luidt, toen het eerste nationale jeugdcongres plaatsvond waar jongeren uit alle delen van Indonesië bijeenkwamen om het vuur van het nationalisme uit te dragen, toen leden van de groep Jong Java, Jong Celebes, Jong Ambon en nog veel meer groepen elkaar bezwoeren: Eén land, Indonesië, Eén volk, het Indonesische, Eén taal: het Indonesisch!’
| |
Epiloog
Hiermee is het verhaal nog niet afgelopen. Al tijdens de voorbereidingen voor de tentoonstelling Wayang Revolusi bleek namelijk dat in Indonesië zelf geen enkele Wayang Perjuangan-set bewaard was gebleven en ook Wayang Suluh is alleen in het buitenland te zien, in het Museum für Völkerkunde in Wenen. Aan deze vreemde situatie, die ook in Indonesië als hoe langer hoe onbevredigender werd ervaren, zal nog dit jaar een einde worden gemaakt en wel ter gelegenheid van de 50-jarige viering van de Republik Indonesia.
In dit kader wilde het gemeentebestuur Rotterdam zijn zustercollege in Jakarta een toepasselijk cadeau aanbieden. Jakarta, zo bleek informeel, zou het op prijs stellen een versie van de expositie Wayang Revolusi te ontvangen, bestemd voor het Wayangmuseum aldaar. Op verzoek van B en W heeft het Museum voor Volkenkunde dan ook een aangepaste fototentoonstelling samengesteld, zonder daarin Sayids poppen te verwerken. Die worden op dit moment in Indonesië nagemaakt in opdracht van het Festival Indië/Indonesië dat aan het einde van dit jaar in Den Haag zal plaatsvinden. Na de jubileumopvoering van het dekolonisatieverhaal wordt de duplicaatset alsnog aan Indonesië geschonken en daarmee krijgt Wayang Revolusi als gemeenschappelijk cultureel erfgoed de plaats die het toebehoort, in een Nederlands en in een Indonesisch museum.
|
|