Bzzlletin. Jaargang 22
(1992-1993)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
H.M. van den Brink
| |
[pagina 4]
| |
houden we stug nieuw papier in ongeknakte ruggen. Schijn bedriegt zoals schijn behoort te doen. Hoewel het lente lijkt in het Retiro-park, in de Spaanse boekhandel en op de Frankfurter Buchmesse, hoewel er almaar meer Spaanse titels worden vertaald en Spanje nog altijd een eervolle vijfde plaats bezet op de wereldranglijst van boekproducenten, is het herfst voor uitgevers en schrijvers. Althans, zo ervaren ze dat zelf. Niet sinds 1992, maar al een jaar of twee, drie. Wat dat betreft loopt de literatuur vooruit op de maatschappij. En ook dat is zoals het hoort te zijn. Maar daarom niet minder treurig. | |
VerwachtingenZeventien jaar na de dood van Franco, vijftien jaar na het in werking treden van de democratische grondwet, tien jaar na de overweldigende verkiezingsoverwinning van de socialisten van Felipe Gonzalez en terwijl de schoonmakers nog bezig zijn met het opruimen van de schillen en dozen in het Olympische Barcelona en het Sevilla van de Wereldtentoonstelling, hangt er een grauwe katerstemming over het land. De frisse wind van mooie plannen heeft plaatsgemaakt voor de onaangename lucht van verschaalde illusies. Niet dat het zo beroerd gaat met de maatschappij, met de economie of met de kunsten - alle drie hebben ontegenzeggelijk een enorme stap voorwaarts gedaan en op geen enkel gebied is er een vergelijking mogelijk met de veertig grauwe jaren van de dictatuur - maar de verwachtingen waren zoveel hooggestemder. Felipe had eigenlijk zijn lange haren moeten houden en naast welvaart en vrijheid ook gelijkheid en broederschap moeten organiseren. In plaats daarvan vertelt hij nu dat de aansluiting bij Europa grote financiële offers gaat vergen en in dezelfde week publiceert het meestverkochte roddelblad een reportage over het nieuwe huis van zijn voormalige minister van economische zaken, dat veertien badkamers heeft en een hondehok dat is aangesloten op de centrale verwarming. Niet ‘meer geld’ maar ‘meer eerlijkheid’ was het motto waarmee zijn partij destijds de absolute meerderheid veroverde, maar inmiddels vertellen de kranten dagelijks nieuwe details over de manier waarop politici zich illegaal verrijken en blijkt uit opiniepeilingen dat de Spanjaarden de corruptie van hun bestuurders als het meest zorgwekkende probleem in het openbare leven zien. Dat betekent niet dat er meer corruptie is dan vijftien jaar geleden. Het wil eenvoudig zeggen dat er geïnvesteerd was in idealisme en uitbetaald wordt in realiteit. | |
Een zee van drukwerkIets dergelijks is er op het eerste gezicht aan de hand met de literatuur en de wereld van het boek. Na het opheffen van de censuur, zo dachten niet weinig schrijvers en uitgevers, zouden uit duizenden bureauladen manuscripten van onderdrukte meesters tevoorschijn komen en een miljoenenpubliek zou gereed staan om hun werk uit de boekhandels te sleuren en te verslinden. Spanje zou niet langer een eiland in Europa zijn en dus zou ook van over de grenzen een stroom van verhalen en essays, van gewaagde verbeelding en verrassende ideeën, zijn weg naar de lezers vinden. Duizend bloemen in nooit-gedachte vormen en kleuren zouden bloeien in het Parque del Buen Retiro. Heel naïef, inderdaad. Maar op grond van die verwachting is er in de jaren tachtig een zee van drukwerk gecreëerd die nauwelijks te bevatten is door de binnenmeren van de Spaanse boekhandels - al zorgt de overvloed evengoed voor een feestelijke aanblik en zijn er wel degelijk ook literaire bestsellers. In de afgelopen tien jaar steeg het aantal uitgebrachte titels van nog geen 28.000 in 1982 naar bijna 44.000 in 1991, waarbij het aandeel van de eerste drukken flink toenam en de gemiddelde oplage dramatisch daalde (van 9.222 exemplaren in 1980 naar 5.104 in 1991). Aan het begin van de jaren tachtig maakte de literatuur nog twintig procent uit van de totale boekenproduktie, maar hoewel het aantal nieuwe titels in absolute zin bleef stijgen is dit percentage inmiddels tot onder de zestien gedaald.Ga naar eind1. | |
[pagina 5]
| |
‘Net als elders in Europa en net als in de Verenigde Staten wordt er door Spaanse uitgevers op het ogenblik hevig geklaagd over overproduktie, maar het verschijnsel is in Spanje schrijnender omdat er aanzienlijk minder gelezen wordt.’ Net als elders in Europa en net als in de Verenigde Staten wordt er door Spaanse uitgevers op het ogenblik hevig geklaagd over overproduktie, maar het verschijnsel is in Spanje schrijnender omdat er aanzienlijk minder gelezen wordt. Volgens cijfers van het ministerie van onderwijs uit de tweede helft van de jaren tachtig is tussen de dertig en achtendertig procent van de Spanjaarden boven de vijftien jaar ‘functioneel analfabeet’, dat wil zeggen dat men geen teksten kan interpreteren en ze evenmin zelf kan opstellen.Ga naar eind2. Drieënzestig procent van de volwassen Spanjaarden koopt dan ook nooit een boek en niet meer dan zesenvijftig procent leest er wel eens een, terwijl slechts achttien procent daar een gewoonte van maakt.Ga naar eind3. Waar gaan al die nieuwe boeken dan toch heen? Voor zover ze niet in kelders blijven liggen, worden ze vernietigd. Het instituut van de ‘ramsj-boekhandel’ of het ‘modern antiquariaat’ is in Spanje vrijwel onbekend. | |
Crisis van de verbeeldingWie van buiten komt, kan ondanks deze alarmerende cijfers makkelijk de indruk krijgen dat de literatuur een grotere plaats inneemt in het publieke debat dan elders in Europa. Literaire auteurs worden met respect bejegend en zijn voortdurend prominent in de media aanwezig om hun mening te geven over actuele kwesties; niet over de noodzaak van straatrumoer in hun boeken maar over de oorlog in de Golf en de veiligheid op straat. Daarmee sluiten ze aan bij een traditie die dateert uit het eind van de vorige eeuw en zijn hoogtepunt vond in de woelige jaren dertig: grote schrijvers zoals Ortega y Gasset, Unamuno, Azorín en Bergamín stonden toen bijna dagelijks in de krant. Wie tegenover Spaanse vrienden zijn bewondering over deze gewoonte uitspreekt, stuit echter vrijwel altijd op negatief commentaar. Literatoren schrijven in dag- en weekbladen om het hoofd boven water te houden, luidt de tegenwerping. Van hun boeken kunnen ze immers niet leven. Er is geen publiek, er zijn geen echte lezers. En de overheid spant zich ook niet in om hun werk te verspreiden of rechtstreeks bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud. De Vereniging van Uitgevers stelt bitter vast dat er in de Spaanse maatschappij de neiging bestaat om het boek en de schrijver op een hoog voetstuk te plaatsen, ja bijna te vergoddelijken - terwijl ze juist bijzonder laag op de prioriteitenlijst staan wanneer het er om gaat geld uit te geven. ‘We zijn eenvoudig een onbeschaafde natie, die bijzonder weinig leest,’ zegt de dichter-schrijver-journalist en uitgever Juan Cruz Ruiz aan het begin en aan het eind van een gesprek over de stemming in de literaire wereld.Ga naar eind4. Nadrukkelijk verwijst hij de suggestie naar de prullemand dat generaal Franco direct of in- | |
[pagina 6]
| |
direct de schuld zou dragen van de problemen in het boekenvak. ‘Dat is te veel eer voor die domme kerel.’ Volgens hem is er iets anders aan de hand. ‘We kampen met een crisis van de verbeelding. Dit land heeft zijn verbeelding aan de duivel verkocht. En met de duivel bedoel ik de televisie. Spanje is altijd een land van uitgevers en lezers geweest, maar in de jaren tussen 1975 en 1988 hebben we onszelf wijsgemaakt dat hier een explosie van culturele belangstelling zou plaatsvinden. Dat is niet gebeurd. Integendeel. We hebben alleen maar meer geproduceerd en intussen is het boek als onderwerp uit de conversatie verdwenen. In de jaren zestig en zeventig verschenen er boeken die iedereen gelezen wilde hebben, nu is geen enkel boek meer van belang. De markt zou functioneren als het aantal titels dat per jaar wordt uitgegeven, tot de helft zou worden teruggebracht.’ Juan Cruz is directeur van Alfaguara, dat ruim vijfentwintig jaar geleden in Madrid werd opgericht door José Camilo Cela om verandering te brengen in de situatie dat alleen Barcelona over belangrijke literaire uitgeverijen beschikte. Tegenwoordig is het inderdaad een van de belangrijkste kwaliteitsfondsen met een auteurslijst die vooral een imponerend aantal vertaalde klassieken en moderne klassieken omvat, maar daarnaast ook de namen van tientallen hedendaagse Spaanse schrijvers. De crisis sloeg bij Alfaguara al drie jaar geleden toe en de oplossing was het recept dat Cruz nu voor de hele Spaanse boekenbranche aanbeveelt: in 1989 werd het aantal per jaar uitgebrachte titels met de helft verminderd. De uitgeverij werd financieel gezonder van deze beperking. Maar de consequentie is, dat Juan Cruz het werk van een schrijver als, bijvoorbeeld, Juan Cruz niet meer zal publiceren. ‘Spanje is altijd een land van uitgevers en lezers geweest, maar in de jaren tussen 1975 en 1988 hebben we onszelf wijsgemaakt dat hier een explosie van culturele belangstelling zou plaatsvinden. Dat is niet gebeurd. Integendeel.’ En toch staat hij in de handboeken vermeld als een niet onbelangrijk auteur, die bij zijn debuut in 1971 werd ingehaald als de jeugdige vertegenwoordiger van een heel nieuwe experimentele stroming, de narraguanches, auteurs van de Canarische eilanden. Zijn eerste roman, Cronica de la nada hecha pedazos, is weliswaar nog altijd te koop, maar alleen in een uitgave van de afdeling Cultuur en Sport van de regionale regering van Canarias. Daar heeft hij onlangs ook zijn nieuwste dichtbundel gepubliceerd. | |
Eigen cultuurWant naast het tomeloze enthousiasme van de commerciële uitgeverijen is er nog een tweede belangrijke factor die tot de explosieve groei van de boekenproduktie heeft geleid: de ambitie van lagere overheden, van streken en steden die prat gaan op hun | |
[pagina 7]
| |
eigen cultuur. Wanneer die cultuur ook over een eigen taal of stevig dialect beschikt, is er vrij gemakkelijk subsidie te vinden voor boekprojecten. Het aantal jaarlijks gepubliceerde titels in het Catalaans, Baskisch en Galicisch is in de afgelopen tien jaar dan ook ruim verdubbeld (respectievelijk van 2175 naar 4965, van 338 naar 745 en van 218 naar 597). Maar naast de regionale regeringen van Catalonië en Baskenland, vinden we ook die van Valencia en Madrid hoog op de lijst van de honderd grootste Spaanse uitgeverijen; op nummer 13 en nummer 47, om precies te zijn. De sterke toename van streekgebonden uitgevershuizen die geheel of goeddeels van publieke fondsen afhankelijk zijn, is een rechtstreeks gevolg van de bestuurlijke decentralisatie die sinds het begin van de jaren tachtig is doorgevoerd en die van Spanje in feite een federale staat met zeventien ‘autonome regio's’ heeft gemaakt. Al die nieuwe overheden willen hun bestaansrecht bewijzen en dat doen ze onder meer door the invention of tradition, inclusief de literaire traditie. In het park zijn dus ieder jaar meer prachtuitgaven te bewonderen over kastelen en paleizen, over de culinaire gewoontes van Murcia en de wandelroutes in de Guadarrama, maar ook op geschept papier gedrukte dichtbundels van 18-jarigen die met een lokale prijs zijn onderscheiden en dundrukdelen met uitgebreid notenapparaat plus dito register waarin het werk van een negentiende-eeuwse amateurhistoricus of een achttiende-eeuwse rederijker is samengebracht, enkel en alleen omdat de bewuste pennevoerders nu eenmaal het geluk hebben de favoriete zoon te zijn geweest van een voor het overige vrij onbetekenende gemeente of een onvruchtbaar gewest.
(foto: Jinke Obbema)
De meningen over de invloed en het belang van dit soort uitgaven lopen uiteen. Juan Cruz denkt dat ze een voorbijgaand verschijnsel zijn en, behalve op het gebied van de poëzie, ook makkelijk gemist kunnen worden. Met een bewonderenswaardig gevoel voor zelfre- | |
[pagina 8]
| |
lativering zegt hij dat de regionale uitgevers vrijwel uitsluitend tweederangs auteurs publiceren. Federico Ibáñez, directeur van de afdeling ‘boeken en lezen’ bij het Ministerie van Cultuur, vindt dat ze weinig kwaad kunnen omdat er nu eenmaal volstrekt geen markt voor is en de producenten doorgaans ook geen moeite doen om hun werk te distribueren. De financiële prikkel daarvoor ontbreekt.Ga naar eind5. Literatuurhistoricus Juan Ignacio Ferreras prijst daarentegen de steun die regionale autoriteiten geven aan de heruitgave van belangrijke klassieken en wijst er op, dat ook de regionale universiteiten veel actiever zijn op het gebied van publikaties dan de centraal bestuurde instellingen. Hij vermoedt dat de regionale uitgevers in de toekomst weleens in belang zouden kunnen toenemen, omdat ze een markt aan het creëren zijn voor zichzelf.Ga naar eind6. | |
ExperimentenFerreras stelt terecht vast, dat de enorme behoefte aan bevestiging van de eigen identiteit in zoveel verschillende streken van Spanje niet los kan worden gezien van de verplichte uniformiteit tijdens de bijna vier decennia van het bewind van Franco. Geen onderdrukking zonder reactie. Net als zijn collega Francisco RicoGa naar eind7. houdt hij dan ook vast aan de klassieke these dat de huidige eigenaardigheden van de Spaanse literatuur wel degelijk zijn terug te voeren op de ‘culturele woestenij’, veroorzaakt door de generalissimo. Het rijke culturele leven van de jaren twintig en dertig werd door de burgeroorlog uitgevaagd. Schrijvers en intellectuelen die daarna niet dood waren of geëmigreerd, moesten voortdurend op hun tellen en hun woorden passen. Een plotselinge opbloei was na die lange droogte niet mogelijk. Die zou kunstmatig zijn geweest. Maar het is ook niet zo, dat de dood van Franco pas een einde maakte aan het repressieve klimaat. Al ruim voor het einde van dat tijdperk waren censuur en zelfcensuur verzwakt en ten slotte bijna verdwenen. In de jaren vijftig en zestig was de enige manier om tegen sociaal onrecht te protesteren nog een realistische beschrijving van de grauwheid van het dagelijks leven, zoals dat bij Cela en bijvoorbeeld ook in de zeer invloedrijke roman Tíempo de Silencio van Luis Martín-Santos (1962) te vinden is. In de late jaren zestig en de eerste helft van de jaren zeventig nam het ‘verzet’ echter juist vaak de vorm aan van taal- en stijlexperimenten, bijvoorbeeld onder invloed van de Franse nouveau roman, waarin de auteur zich geheel terugtrok in zijn eigen ervaringen en fantasieën (Juan Goytisolo, maar ook al Felix de Azúa) en de maatschappij ver weg of onherkenbaar leek. Toen de censuur uiteindelijk ook formeel was opgeheven, profiteerden daarvan in de eerste plaats de schrijvers van politieke memoires en pamfletten, of degenen wier werk daar nauwelijks van te onderscheiden was - zoals Jorge Semprún met zijn Autobiografía de Federico Sánchez. De experimentele romans hadden noch vóór noch na de overgang naar de democratie een groot publiek. Dat ze toch bij tientallen in druk verschenen lag aan invloedrijke uitgevers als Carlos Barral en aan de ongekende voorspeod die hij en zijn collega's een tijd lang beleefden dankzij de export naar Latijns-Amerika. Tegen het eind van de jaren zestig werd meer dan een derde van de Spaanse boekenproduktie naar de overzijde van de Atlantische Oceaan verscheept. Daarbij ging het in de eerste plaats om ‘algemene’ boeken en werk op technisch en wetenschappelijk gebied; de schuldencrisis maakte later een einde aan deze lucratieve handel en pas de laatste twee jaar herstelt ze zich enigszins. Intussen vestigde zich in de jaren zestig een hele kolonie van auteurs uit Zuid- en Midden-Amerika (onder wie Mario Vargas-Llósa en Gabriel García Marquez) in Barcelona, waar al een vrijer klimaat heerste dan onder de rechtse regimes van thuis. Barral's assistente Carmen Balcells werd hun agent en leverde een belangrijke bijdrage aan de veelbesproken boom van de Latijnsamerikaanse literatuur. De Spanjaarden moesten lang in de schaduw van hun taalgenoten leven; de interesse voor hun werk was in eigen land al niet overweldigend en in de rest van de wereld zo goed als nihil. Wat ook niet zo verwonderlijk was in een tijdperk van snelle veranderingen | |
[pagina 9]
| |
waarin de Spanjaarden zich juist vaak op het buitenland oriënteerden.
(foto: Jinke Obbema)
Die twee zaken - de sterke finaciële positie van de uitgevers en de zwakke van de Spaanse auteurs - verklaren waarom er na 1975 nauwelijks nieuwe fondsen zijn ontstaan. Het dagblad El País hield vorig jaar ter gelegenheid van de Frankfurter Buchmesse, waar Spanje het ‘themaland’ was, een groots opgezette enquête onder schrijvers en critici om te achterhalen welke vijftien boeken de beste van na 1975 werden geacht. Op de erelijst kwamen de namen van de grote - en nog altijd actieve - schrijvers uit de jaren vijftig en zestig: Cela, Míguel, Delibes en Gonzalo Torrente Ballester, niet voor, evenmin als die van de gebroeders Juan en Luis Goytisolo. Dat was opvallend. Maar het zou even verrassend kunnen worden genoemd dat de uitgevers van de jonge helden die in de loop van de jaren tachtig zijn doorgebroken, dezelfde zijn als die van twintig jaar geleden, voordat de Spaanse maatschappij aan haar reusachtige omwenteling begon: Seix Barral, Anagrama, Alianza, Alfaguara en Tusquets. Nog altijd zijn het bovendien de firma's Plaza & Janès en Espasa-Calpe die de lijsten van de grote algemene uitgeverijen aanvoeren en nog altijd is de Premio Planeta, uitgereikt door een uitgever die geen kwaad woord over Franco wenst te horen, in publicitair opzicht de belangrijkste literaire prijs. | |
DroesemWie zijn nu de nieuwe auteurs die door collega's en critici boven aan de ranglijst werden geplaatst, en wie zijn het die de laatste jaren, ondanks de zee van concurrenten, in record-oplagen door de Spanjaarden worden gekocht en steeds vaker ook in het buitenland worden uitgebracht? Het zijn - met excuses voor de generalisering - in de eerste plaats vertellers. Ze heten Eduardo Mendoza, die met zijn boeken La verdad sobre | |
[pagina 10]
| |
el caso Savolta en La ciudad de los prodigios op de eerste en de derde plaats eindigde in de peiling van El País, en Javier Marías (Todas las almas, nr. 2; vorig jaar in Nederlandse vertaling verschenen onder de titel Allerzielen). Het zijn Juan Marsé (nr. 7 en nr. 10 met Si te dicen que caí en Un dia volveré) en Luis Landero (Juegos de la edad tardía, nr. 9) en Manuel Vázquez Montalbán (Galíndez, nr. 11). Ze bedienen zich vaak van thriller-elementen of documentaire-achtige processen om hun boeken vorm te geven en vinden hun stof in de (recente) geschiedenis van het eigen land. ‘Het stoort me, dat Spanje een land zonder geheugen is geworden,’ zegt Javier Marías, die in zijn eerste boeken een experimentele en, door de keuze van buitenlandse lokaties, nogal on-Spaanse richting insloeg maar inmiddels een conventioneler verteltrant hanteert en zich meer richt op zijn eigen omgeving. ‘Het leek tot voor kort allemaal zo snel en probleemloos te gaan in dit land. We veranderden in een oogwenk in moderne mensen, in liberale Europeanen. Zes maanden na de dood van Franco hadden we het gevoel dat hij al tien jaar begraven was. Nu blijkt dat die snelle veranderingen veel oppervlakkiger zijn geweest dan we hebben gedacht. In zijn diepere lagen is dit land nog steeds versteend. Erger nog: het lijkt of de laatste tijd het onderste weer boven komt, of de droesem niet op de bodem kan blijven.’ Marías refereert aan de gevallen van corruptie en het algemene gevoel van teleurstelling over de stijl van de socialistische regering. Zijn remedie tegen dat gevoel is het reactiveren van de herinnering: ‘Er is een verschil tussen vergeven en vergeten.’Ga naar eind8. Manuel Vázquez Montalbán, een van de meest produktieve en nog altijd onverdund linkse auteurs van Spanje, lijkt die laatste woorden wel heel letterlijk ter harte te hebben genomen. Zijn nieuwste roman is een zeshonderd pagina's tellende Autobiografía del general Franco waarin hij zich teweerstelt tegen het ‘onpartijdige’ standpunt dat de dictator zoiets was als een noodzakelijk kwaad. Ook dat is een manier om orde te scheppen in het collectieve geheugen, al zet Vázquez Montalbán zich evengoed af tegen nostalgische opvattingen van links als tegen de vergoeilijkers van rechts. Van hem is de beroemd geworden uitspraak ‘Tegen Franco schreven we beter’, waarmee hij op ironische wijze de schrijvers karaktersiseerde die het spoor bijster raakten zodra de censuur was opgeheven en hun werk op grond van eigen kwaliteiten moest zien te overleven. ‘Zes maanden na de dood van Franco hadden we het gevoel dat hij al tien jaar begraven was. Nu blijkt dat die snelle veranderingen veel oppervlakkiger zijn geweest dan we hebben gedacht.’ | |
Één lange zondagLuis Landero debuteerde in 1990 met Juegos de la edad tardía, het verhaal van een man die op zijn veertigste ontdekt dat er van de illusies uit zijn jeugd niets terechtgekomen is. In plaats van een beroemd dichter is hij een onbetekenende kantoorbediende geworden. Om aan deze middelmatige werkelijkheid te ontsnappen, schept hij zich een alter ego in de vorm van de geniale en succesvolle artiest | |
[pagina 11]
| |
die hij had willen worden. De roman speelt zich af tegen de achtergrond van de grauwe jaren veertig en vijftig, maar bevat geen enkele politieke boodschap. Landero: ‘Ik heb de sfeer van middelmatigheid beschreven waarin zich een willekeurige kantoorbediende vandaag de dag nog steeds beweegt. Meer dan om een historische overdenking, gaat het in mijn roman om een existentiële kwestie. Niemand wil zich meer iets van het Franco-tijdperk herinneren. Die periode is vergeten of vervalst, op een kinderlijke manier geïdealiseerd. Franco heeft hele hoofdstukken uit de Spaanse geschiedenis gerukt; nu doet de democratie hetzelfde met de Franco-periode.’ Voorlopig ziet hij daar geen einde aan komen: ‘Daar is de tijdgeest niet naar. De val van het marxisme is een doodklap geweest voor de geschiedenis. We leven gevangen in de actualiteit. Het verleden vervaagt. Het geloof in de geschiedenis is verdwenen. We hebben veel te veel van de geschiedenis verwacht. Religieus als we zijn, vervingen we de Heilige Maagd door de Heilige Democratie. In 1977 keken we in de spiegel en zeiden we: wat zijn we toch knap. Tot nu, eind 1992, hebben we eigenlijk één lange zondag beleefd. Maar de zondagse euforie maakt nu plaats voor een maandag, die, zoals alle maandagen, beroerd zal zijn.’Ga naar eind9.
Beeld van de Spaanse boekhandelaren voor het boek en de schrijvers voor de Bibliotheca Nacional, Madrid (foto: Jinke Obbema)
| |
VerhalenTwee jonge auteurs die niet op de El País-lijst voorkomen, onder meer omdat ze met verschillende boeken werden genoemd, zijn Julio Llamazares (37) en Antonio Muñoz Molina (36). Hun romans La Lluvia amarílla (1988) en El jinete polaco werden niet alleen door de kritiek unaniem geprezen, ze werden ook in respectievelijk meer dan honderdduizend en tweehonderdduizend exemplaren verkocht. Beiden zetten zich af tegen het modieuze en | |
[pagina 12]
| |
op snel succes gerichte culturele klimaat van de jaren tachtig. En ook zij verklaren dat ze er op uit zijn het collectieve geheugen te reactiveren. Hun boeken gaan over het dagelijks leven op het platteland van respectievelijk Castilië en Andalusië tijdens de jaren van het frankisme. ‘Je keert terug op je stappen om te zien waar het fout gegaan is,’ zegt Muñoz Molina. ‘Mijn boek gaat over de recente geschiedenis van Spanje en frist het geheugen op van mensen die nu net doen of ze kinderen zijn van mei '68, terwijl hun verleden in werkelijkheid ruikt naar kleinburgerlijkheid en angst.’Ga naar eind10. La Lluvia amarílla beschrijft de laatste dagen van een oude boer die de enig overgebleven bewoner is van een dorp in de bergen van Léon, de streek waar de auteur zelf ook geboren is en die in de rest van zijn werk een voorname rol speelt. ‘Wat de tijd stukmaakt, wil ik als herinnering bewaren,’ zegt Llamazares. Hij denkt dat zijn succes en dat van leeftijdgenoten zoals Rosa Montero en Juan José Millas te maken heeft met een grote vermoeidheid bij het lezerspubliek als het gaat om politiek-sociologische essayistiek. De mensen willen liever verhalen horen. De schrijvers van zijn generatie zien zichzelf dan ook niet als intellectuelen. Ze zijn geen denkers, maar eerder journalisten en beoefenen naast hun literaire werk dan ook vaak en zelfs met plezier de journalistiek.Ga naar eind11. Maar tegelijkertijd waarschuwt Llamazares tegen de reclamemakers die nu al roepen dat er zoiets als een ‘nieuwe Spaanse roman’ bestaat die op het punt staat de wereld te veroveren. Die misplaatste gedachte leidt ertoe dat er almaar meer titels op de markt worden gebracht van schrijvers die als voornaamste verdienste hebben dat ze jong of jeugdig zijn. De literaire produktie is daardoor volgens Llamazares ‘volledig losgeslagen’ en ‘in plaats van een nieuwe Gouden Eeuw lijkt het eerder of we een barbaarse invasie meemaken’ waardoor ‘het panorama dat zich voordoet aan de lezers even ontmoedigend als verwarrend is.’Ga naar eind12. | |
Het jaar van het lezen‘Marís, Muñoz Molina en Llamazares beginnen vragen te stellen die de generatie vóór hen vermeden heeft,’ zegt Juan Cruz. ‘Ik vind het opvallend dat ze schrijven over een tijd die zij zelf nauwelijks bewust hebben meegemaakt en dat zij door leeftijdgenoten worden gelezen. Voor zover er tenminste nog gelezen wordt.’ ‘Nu de storm van veranderingen is gaan liggen, beseffen we dat we nog altijd Spanjaarden zijn, met onze specifieke eigenaardigheden. We willen weten hoe we zijn aangekomen op de plaats waar we ons nu bevinden. Met dat onderzoek is de literatuur nu bezig.’ ‘De nieuwe vertellers zijn op zoek naar de lezer,’ beaamt Federico Ibáñez. ‘En wel op | |
[pagina 13]
| |
twee manieren: door begrijpelijk te schrijven en door te schrijven over wat hen met hun publiek verbindt. Nu de storm van veranderingen is gaan liggen, beseffen we dat we nog altijd Spanjaarden zijn, met onze specifieke eigenaardigheden. We willen weten hoe we zijn aangekomen op de plaats waar we ons nu bevinden. Met dat onderzoek is de literatuur nu bezig. Ik ben niet optimistisch over de toekomst van het Spaanse boek. De invasie van de audiovisuele media heeft ons getroffen op een moment dat schrijvers en uitgevers slecht in vorm waren. De gewoonte om te lezen heeft zich niet kunnen vastzetten. Maar pessimistisch ben ik ook niet. Ik ben opgegroeid in de jaren vijftig en zestig en zo hopeloos als de toekomst er toen uitzag kan het nooit meer worden. Er bestaat nu tenminste een kans op verandering. We zitten niet meer volledig vast.’
Negentienhonderddrieënnegentig moet in Spanje ‘het jaar van het lezen’ worden. Het Ministerie van Cultuur zal voor het eerst een campagne voeren om het lezen te bevorderen, vooral gericht op jongeren tussen 18 en 35 jaar. De overheid wil daarnaast blijven investeren in het zeer dunne net van openbare bibliotheken en heeft de BTW op boeken naar drie procent verlaagd. Ook het Parque del Buen Retiro wordt aan een grote opknapbeurt onderworpen. Er komen betere paden, nieuwe planten, gezondere bomen. Het is te hopen dat het er desondanks een chaos blijft.
Met medewerking van Sebas Faber |
|