Mariet Lems
Je stijl is je lot
of: ‘Een lollig avondje literatuur’
Om met Däubler te spreken, stijl is lot, wij kunnen onze stijl niet kiezen.
P. van Ostaijen
Ze hadden haar uitgenodigd voor hun eerste literaire avond van het seizoen. Wie kon immers beter het seizoen openen dan de Grande Dame van de luchtigheid, de kleurrijkste boom in het literatuurpark, de garantie voor een ruime aanvulling op de kastekorten?
Zoals altijd gebiologeerd door de fonetiek van andere talen, herhaalde ik de sleutelwoorden. Saisoen, gaeransie, kàstekort'n. Het klonk van over de grens, en over de grens betekende avontuur.
‘Kom jij dan ook?’ vroeg iemand van de organisatie door de telefoon. ‘Altijd goed voor je naam. We doen een heleboel aan de P.R. Wie weet wat het nog voor je oplevert. Leuk?’
‘Enig,’ zei ik, terwijl ik me probeerde voor te stellen hoe ik uit zou komen tegen de weerbarstige stam, in de schaduw van een uitbundig gekleurd herfstig bladerdak. ‘Lijkt me enig.’
Aan de andere kant van de lijn werd vergenoegd gemompeld.
‘Maar is dat nou wel goed,’ vroeg ik aarzelend, ‘twee uitersten?’
‘Juist wel,’ ze rekte de woorden uit tot ze vanzelf tegen mijn oor sprongen, ‘juist wel. Dan komt iedereen aan zijn trekk'n.’
Haar stem was blijkbaar gewend te overtuigen, ze deed iets in marketing of marktkramen, exact wist ik het niet.
De boom stond ineens zwaar ademend naast de telefoon. Een tekort aan zuurstof begon roet in het eten te gooien. Hoe kon ik het publiek bevredigen, dat voor Haar zou komen? Het publiek, met de voorgebakken glimlach om de vochtige lippen en de broekriem op de lachstand? Wie van het ene houdt, haat het andere. Zo is het nu eenmaal voorbeschikt. Nu was het net zoiets als van twee walletjes eten, en wij zouden de walletjes zijn: zij een spattende zinnenprikkelende, ik een droge met cryptogrammen, hersenkrakers, zware kost. Waar kom je om, op de walletjes, bedoel ik.
Er werd een datum genoemd, een plaats, de tijdsduur van de voordracht.
‘Jullie krijgen even veel tijd,’ zei ze - alsof de tijd van de voordracht eigenlijk aan de grootte van het oeuvre afgemeten diende te worden, ‘en allebei een interview dat wordt uitgezonden door de lokale omroep.’
Ik was overtuigd. Net wilde ik die ongevraagde gulheid belonen met met een volmondig ja, toen via mijn andere gehoorgang de stem van mijn jongste zoon, succesvol zakenman in de dop, zich er mee begon te bemoeien. ‘Ik wil Nikes-air ma, niemand loopt op van die ongympen op school. Luchtschoenen of ik lig eruit.’ Neem een luchtbuks mee, wilde ik zeggen, maar aan de andere kant werd ongeduldig gekucht. Zij had haar troeven uitgespeeld, nu was ik aan bod. Ik zuchtte diep. Dat ze er nou nooit zelf over begonnen, die organisatori.
‘Wat levert het op?’ Het zal iets te hard geklonken hebben, ze moet geschrokken zijn, want het bleef lang stil. ‘Nou, dat zei ik toch al.’ Ook zij verscherpte haar toon. ‘Gratis publiciteit, een uitgebreid interview, de krant, de eer, én de kennismaking. Met Haar. En wat zou je denken van al dat publiek dat je toch maar even meepikt, dat zou je anders mooi gemist hebben. Jae, toch!’
Je kan er geen Nikes van kop'n, dacht ik wanhopig, en zeker niet met lucht. Ik snakte naar adem.
‘Ik bedoel, GELD.’ Het was er uit. Moest ik het soms ook nog spellen?
‘Dat hebben we niet.’ Ze klonk ongeduldig. Kàstekort'n, dat zei ze toch al?
‘Maar het is nogal ver.’ Dit was de laatste poging, meer had ik er niet in voorraad. Hoe ver het was wist ik niet precies, maar het was in ieder geval een taalgrens over. En haar stem kwam steeds van heel ver als een meteoriet op