Robert-Henk Zuidinga
Taal in letteren
Dat er tal van verbanden bestaan tussen de literatuur en de popmuziek, zal J.A. Deelder, ooit lid van ‘Schlagergezelschap de Hyancinth’ en van ‘Popera’, zonder aarzeling beamen. Ik heb van zulke relaties in deze rubriek al meermalen voorbeelden gegeven. Zo heeft de openingsregels van Samuel T. Coleridge's gedicht ‘Kubla Kahn’ - In Xanadu did Kubla Kahn a stately pleasure-dome decree - (1797), aanleiding gegeven tot twee liedjes: ‘The Legend of Xanadu’ werd gezongen door Dave Dee, Dozy, Beaky, Mick & Tich en de titelsong van de film Xanadu door Olivia Newton-John. Een ander idyllisch oord, het Shangri-La uit James Hiltons roman Lost Horizons (1933), leverde de naam voor een Amerikaanse meisjesgroep en diverse hits, o.m. van The Kinks en Gerard Joling.
Er zijn meer resultaten van zulke kruisbestuiving te vinden. Menige zanger trok voor zijn artiestennaam een literair handboek uit de kast, de bekendste van hen wellicht Bob Dylan. Geboren als Bob Zimmerman, uitte hij zijn bewondering voor de Welsh dichter Dylan Thomas door diens voornaam als achternaam te kiezen; letterlijk zelfs, want sinds 1962 heet hij niet alleen voor zijn fans maar ook voor de burgerlijke stand Dylan.
Tom Jones, bekend van nummers als ‘It's not unusual’, ‘What's new, pussycat?’ en ‘Delilah’, komt zelf uit Wales. En hoewel de halve bevolking daar Jones heet, hoorde hij, als Tom Woodward, tot de andere helft. Dat probleem loste hij op door de naam te lenen van de hoofdpersoon uit The History of Tom Jones, a Foundling (1749) van Henry Fielding.
Een populaire zanger in de jaren zeventig was David Garrick, wiens zoete Dear Mrs Appleby nog wekelijks in verzoekplatenprogramma's te horen is. Hij noemde zich naar een Engelse acteur en toneelschrijver (en vooral bewerker van Shakespeare-stukken). David Garrick (1717-1779) was zo befaamd, dat in Londen het Garrick Theatre naar hem genoemd is, alsook de Garrick Club, die geopend werd met als doel dat ‘actors and men of education and refinement might meet on equal terms’. Of dit subtiele onderscheid tussen acteurs en de rest van de wereld hen opviel is niet bekend, maar tot de vaste bezoekers hoorden o.a. William Thackeray en Charles Dickens. In dezelfde periode waarin David Garrick zijn hits had, figureerde ook een Engels groepje met de naam ‘Vanity Fair’, ontleend aan Thackeray's roman Vanity Fair, A novel without a hero (1848). Dezelfde naam - ‘Kermis der ijdelheden’ - kwam overigens ook al voor in John Bunyans Pilgrim's Progress (1678-84).