| |
| |
| |
Ron Elshout
Dat wij hem prijzen mogen!
Wat Rob Schouten in de poëzie van Deelder waardeert, is voor Ron Elshout nu juist een bron van ergernis. Een polemische tegenstem.
‘Alles dient de waarheid’
In èn achterop J.A. Deelders recente busseltje poëzie, Lijf-en andere gedichten (1991) (Ware schrijver dezes W.F. Hermans dan zou deze nu wellicht ontsteken in een vlammende polemiek, daarbij dat foute weglatingsstreepje en die foute samentrekking even in zwavelzuur dopend. Het zou echter flauw zijn de dichter van het onsterfelijke Goet/foud gedicht om een dergelijke kleinigheid den oren te wasschen. Bovendien zou de laatste, denkend den volzin: ‘Ik wou dattie gozer zu muil hield’, schrijver dezes waarschijnlijk allenig toevoegen: ‘Pleurt toch op jôh!’), treft de lezer het volgende
Wanneer die lezer nu hetzelfde overkomt als bij het lezen van
Zelfportret
(Uit: Moderne gedichten, 1979, blz. 58)
en hij, starend naar het resterende wit van de pagina aldaar romantische visioenen van een ploeterende, armlastige dichter geprojecteerd ziet, dan heeft hij het bij het verkeerde eind. Hij kan gerust zijn. Het zit eerder zo:
Ja, J.A., dank je de koekoek: ‘JA Marcheert / De aanhang groeit’ (blz. 16). ‘Het rhythme / der versvoeten door / het volk bejubeld.’ (Junkers 88, 1983) Dat bejubelen doet het volk zó: Wanneer Deelder nèt gezegd heeft ‘..... het is lulkoek dat het beter klinkt dan dat het leest’, schrijft men onmiddellijk daaronder, enthousiast doch verdoofd: ‘Weinig dichters schrijven zo direct en beeldend als Deelder, maar dat maakt zijn gedichten niet oppervlakkig. Dat komt vooral door het ritme’ (HP/De Tijd, 13-12-1991). ‘Diepte’,- dat krijgen gedichten dus door hun ritme. Nooit geweten. Men probere deze leeswijze, ‘jagend maar niet gejaagd’, uit op bovenstaande proeve. Kejje 't zelluf zien en/of horu.
Voor een verklaring van J.A. Deelders optimisme en de groeiende, jubelende aanhang kunnen we te rade gaan bij het omvangrijk
| |
| |
poëtisch oeuvre van J.A. Deelder dat inmiddels een tiental titels omvat, in welk oeuvre volgens de dichter zelf, blijkens het interview in HP/De Tijd, ‘zo een hele ontwikkeling aan te wijzen is.’ En inderdaad: bleek de dichter in 1972, in de weliswaar van de krachtige titel voorziene bundel Boe!, nog vier bladzijden nodig te hebben om aarzelend zijn gedachten omtrent zijn poëzie-opvatting geordend te krijgen tot: ‘Het gedicht is een gedicht’, bijna twintig jaar later weet hij zelfs al naar welke vorm zijn voorkeur uitgaat:
In één brede (Nou ja, brede...) armzwaai van drie-en-een-halve bladzijde ontvouwt (Nou ja, ... ontvouwt...) J.A. Deelder zijn poëtica... één lettergreep per regel... hier maar even, ten behoeve van de leesbaarheid, in ‘gewone’ zinnen gezet: ‘De mijne wel in elk geval // Lang maar tegelijk ook kort // Dat zijn gedichten zoals het hoort // Te lange zijn er bij de vleet // Of nog erger lang en breed’. Dan, vorm en inhoud zijn één, nietwaar, ineens vier brede regels:
Brede gedichten kan ik niet tegen
Meestal zijn ze strontvervelend
Hun dichters blijven onbegrepen
En mogen elkaar dan prijzen geven
.... en dan weer terug naar één lettergreep per regel....’ Zo stelt de poëzie toch menigeen tevreden // Behalve de critiek maar dat zijn intellectuelen.’ En wij begrijpen het: Kort - hoort, vervelend - onbegrepen; rijm, daar heptie schijt an. J.A. Deelder, hoewel voor de straat, is niet van de straat: het wit is zijn middel, de tautologie zijn stijlfiguur.
(illustratie: Paul Tuijnman)
| |
Hard werken
J.A. Deelder ziet men vaak met een zonnebril; door zijn poëtisch oeuvre bladerend, begrijpt men waarom. In de gehele Nederlandse poëzie is geen dichter te vinden bij wie het wit zó meedoet. Wanneer poëzie zich van proza onderscheidt door ‘een sterke wit-werking’, dan schrijft J.A. Deelder Poëzie. En daar moet hard voor gewerkt worden: ‘Ik ben er in geslaagd deze 31 spreuken (Euforismen, 1991) onder te brengen in een boekje van 67 bladzijden.’ (HP/De Tijd, cursivering van mij)
‘Hoe doe je dat?’ gaat de makelaar in poëmen verder. Welnu: ‘Na de titelpagina en het motto ben je al op pagina zeven. Dan de eerste spreuk en een witte bladzijde er tegenover, de
| |
| |
volgende spreuk pas op de volgende bladzijde.’ Nu mag het hier éven lijken alsof de directeur van Deelder BV zijn prestatie een ietsje relativeert, maar gelukkig lezen we verderop dat hij vindt dat ‘de teksten het kunnen hebben’. Optimist, nietwaar!
Euforismen,- om te voorkomen dat er misverstanden ontstaan: dit woord behelst níet de fonetische weergave van de Rotterdamse uitspraak van ‘aforismen’, hier is sprake van een heus neologisme, de firma Deelder op een ongetwijfeld euforisch moment ten Deel gevallen en dienend als genre-aanduiding van iets wat tussen gedicht en gedachte in zit. Het gedicht is een gedachte? Jazeker, en de dichter zit niet stil, conform zijn filosofieën ‘Op een beweeg- / lijk standpunt / sta je het sterkst’ en ‘Alles blijft / Alles gaat voorbij / Alles blijft voorbijgaan’. Hij bedenkt zéér subtiele varianten. In Dag En Nacht Geopend (1970) zorgde hij voor nogal wat verwarring,- is dit nu een aforisme of een gedicht?
Spreuk
De schoenmaker past de schoen
Bij verschijning van Moderne Gedichten in 1979 blijft de twijfel knagen, SPREUK is in dezelfde vorm opgenomen, maar in Euforismen - de dichter is inmiddels deze Zeno-paradox wijzer: ‘De beweging is / onveranderlijk’ - is de knoop doorgehakt:
Wat een raffinement! Wat een verbluffende herschikking der regies! Het weglaten van die eenduidige doch verwarring scheppende titel! Bijna een haiku! Nou ja, op een paar lettergrepen na.
Wanneer er lezers zijn die dit een klakkeloze, gemakkelijke herhaling vinden, dan hebben zij er geen oog voor hoe J.A. Deelders werk op tautologieën gebouwd is. MADE IN LAPLAND bijvoorbeeld (Moderne gedichten, blz. 149) bestáát zelfs geheel uit en bij de gratie van die stijlfiguur:
Goed, dat kan korter: ‘een roos is een roos is een roos’, of op zijn Deelders: ‘een tullup is een tullup is een tullup’, maar is zeker minder bloemrijk - en minder rhythmisch! - dan met evocatie van die bloeiende lupine. En dat is niet alles! De lezer moet lang geduld oefenen, maar in Interbellum, 1987 (blz. 56) neemt de dichter opnieuw een gedicht op, MADE IN LAPLAND. Het ziet er precies uit als de versie uit 1979. Jawel, het gedicht bevat niet alleen een tautologie, het ís er een!
Ook kleine, nauwelijks opvallende wijzingen moet men niet over het hoofd zien:
(Dag En Nacht Geopend, blz. 39 èn Moderne gedichten, blz. 41)
is bij nadere beschouwing wel èrg exact en dus maakt de dichter-denker er later van:
Je gaat de werkelijkheid dan toch wel héél anders zien. Geheel gebed in 320 cm2 wit
| |
| |
maakt zo'n tekst dat je als lezer deemoedig het hoofd buigt en de peilloze diepten proeft van ons onvermogen de realiteit onder woorden te brengen. Peinzend over de zin van het leven, nog verzonken in paradoxen als ‘Hoe langer je leeft / hoe korter het duurt’ (Euforismen, blz. 19 èn de vijfde strofe uit ‘Voor Ari’, Interbellum, 1987), zak je haast door het eindeloze wit van de pagina, - om redding te vinden op de volgende, weer zo'n 320 cm2 witte vlakte. Maar daar valt dan wèl op te lezen:
Zen! Nee, niet gering. Of... eh... juist wel en daardoor juist weer niet. ‘Nee, nee, er is geen boekje dat zo met de lezer rekening houdend geconcipieerd is als dit. Want stel u voor, u trekt zich terug, en door het gelezene wordt u zo geraakt dat u de drang voelt om ook een filosofische ontboezeming of zelfs een gedachte - je weet nooit - aan het papier toe te vertrouwen. Dan kan dat, mits met zacht potlood, op de contrapagina's van dit boekje. Het kost maar een joetje,’ aldus den dichter zelve. (HP / De Tijd)
Jules Deelder met Regilio Tuur
Een tientje! Niet gebonden, wel genaaid.
De drang om ook een filosofische ontboezeming of zelfs een gedachte... Sic! ... ‘Het Uur komt immer dichterbij, / dat wij Hem prijzen mogen: / Swami Bami is de Man / Die het langste zwijgen kan!’
| |
Experiment
Het is niet de eerste keer dat J.A. Deelder bij het concipiëren van een werkje zó rekening houdt met des lezers zelfwerkzaamheid. In Sturm und Drang (1980) vinden we
| |
| |
deze indrukwekkende variant op conceptuele kunst: Op bladzijde 67 het tekstje ‘Afb. 1’, dan een afgrond van 14 strekkende centimeters wit papier en dan de tekst ‘Schets van het speelveld’; op bladzijde 68: ‘Afb. 2’, wederom 14 cm wit papier daarna de tekst ‘De Kostverlorenstraat te Zandvoort’; op bladzijde 69 vinden we ‘Afb. 3’ en na opnieuw 14 cm wit: ‘Het inwendige van een koelhuis’; ten slotte op bladzijde 70 ‘Afb. 4’, jawel, onder 14 cm wit: ‘De eenzaamheid van den slufter’.
1982, opname uit ‘Veld van Eer’ (foto: Hansje de Reuver)
De eenvoudigen van geest die nu denken aan wanprestatie, oplichting, een misdruk, hebben de titel van deze reeks, nog wel apart op een hagelwitte pagina uit een ruime letter gezet, niet diep genoeg tot zich laten doordringen; terugbladeren dus (Zonnebrillen op!) naar blz. 65, daar staat het (Zonnebrillen af!): HET RIJK DER VERBEELDING. Al dat wit moet men als het ware lézen, ondergaan; dat is er niet zó maar, dat oogverblindende wit suggereert het effect dat een gedicht gehad zou kunnen hebben, als het er geweest was! Zie eens hoe de eenzaamheid van den slufter door die 14 centimeters opgeroepen wordt! Om over de doodse stilte in de Kostverlorenstraat te Zandvoort nog maar te zwijgen! Begrijp dat het vruchteloos zoeken is naar de afbeelding van het speelveld, - het wit ís het speelveld. Van de lezer. Want vul nu eens bij wijze van experiment - de lezer voelt zich uitgedaagd, zegt J.A. Deelder zelf niet: Waar je niet bij/ bent gebeurt niet?- tussen ‘Afb. 3’ en ‘Het inwendige van een koelhuis’ een daarbij passend gedicht van J.A. Deelder zelf in, bijvoorbeeld het prachtige gedicht op blz. 43 van Dag En Nacht Geopend. Dan krijg je dit resultaat:
Het inwendige van een koelhuis
Goed, de bladzijde ziet er een beetje uit als een (tautologisch) commentaar op een schilderij van Francis Bacon, maar het frappante effect van de blanco verbijstering en de vrieskou van de koelcel, zo scherp geëvoceerd door het wit, zijn weg. Nee, de dichter is niet alleen dichter, hij is ook - ik citeer een half (!) gedicht uit Boe! -: ‘Filosoof’.
Dat J.A. Deelder de lezer in Junkers 88 (1983) de linker bladzijde wit aanbiedt, is niet zo gek; die oase kan men wel gebruiken, zo gaat de grammatica met de dichter op de loop:
| |
| |
Eerlijk gezegd zou elk licht me een zegen zijn, want een gedicht als
ken ik nog wel vollugu, maar de vreemde kapotgeschoten teksten waarin (....)
lijken wel een kooibooi- dan wel oorlogsfilm. Deze delirieuze flarden vormen een scherp contrast met de lange samengestelde zinnen uit Python Place en Portret van Olivia de Havilland (1985). Bezitters van dit laatste kleinood kunnen Nijhoffs Het uur U met een gerust hart wegsmijten, dat gedicht vertelt in de grond der zaak alleen over een man die door een straat loopt, terwijl J.A. Deelder een rondleiding van 891 regels door de jaren '50 verzorgt, vanaf bussie trap en het portret van Olivia de Havilland tot en met... eh... bussie trap en het portret van Olivia de Havilland.
| |
Mystiek
Dat J.A. Deelder zichzelf wel neonrealist noemt (‘Noem het werkelijkheid / Noem het een wiel’) neemt niet weg dat hij, zoals we inmiddels zagen, het filosofische niet uit de weg gaat en ook ‘het hogere’ (‘Noem het de zaligheid / Noem het de ziel’) schuwt hij niet. Zijn credo ‘God Doet Wonderen! / Van 2 tot 12 juni’ alsmede het tautologische (!) gebed
zijn al opgenomen in Boe!. Maar ook hier is sprake van een ontwikkeling: in 1991 is zelfs sprake van geloofstwijfel! ‘Wat is God / trouwens an- / ders dan een / grote kabouter?’ Er is twijfel over zijn naam: ‘God of Got?’ ‘Godt’. Weliswaar ‘zal je zien / dat de Hemelpoort - O! / brok in ons keel - / verdacht veel weg heeft / van het Kasteel’, maar dat is alleen maar ‘alster een hemel is’. En Bert is een ‘vaster burcht / dan God’.
Vandaar dat in het gebed, opgenomen in Lijf- en andere gedichten, het aandachtspunt enigszins verlegd is. Het heet ‘Kutgedicht’, een economische titel die zowel de waarde als de inhoud van het gedicht afdoende weergeeft. Veertien strofes van acht regels (verspreid over zeven bladzijden, zo wit als het kruisje van 't slipje ener maagdtjen) lang bezingt en aanbidt J.A. Deelder het vrouwelijk geslachtsorgaan. Hij lijkt de Rotterdamse Bertus Aafjes
| |
| |
wel, ‘haar kut is zo iets wonderbaars’ (Uit (Of nee, in): Deus sive Natura, 1979). Honderdacht maal heeft hij een symbolische O (vorm en inhoud zijn één, nietwaar? Of zou die O een cijfer zijn?) getypt en daarachter een synoniem verzonnen. Over tautologie gesproken. De laatste vier regels luiden:
Even twee regels de unio mystica.
(Overigens: Wanneer Rob Schouten, die in zijn bespreking (VN, 23 november 1991) stelt dat Deelder zich stelselmatig op een voor hem onachterhaalbare manier aan de vermeende kwaliteitsnormen van literatuur onttrekt, zich heeft verteld (98 synoniemen, zegt hij), neem ik hem dàt niet kwalijk. Zoveel, je zou er van door de knieën gaan.)
Deelder spreekt (foto: Chris van Houts)
Unio mystica? J.A. Deelder en de mystiek? Jawel, ondanks de geloofstwijfel! Vooral in het dampend bad gezeten wil J.A. Deelder nog wel eens de Neonrealistiek ontstijgen:
Der Untergang des Abendlandes
gezeten in het hemelsblauwe bad
neemt hij nadenkend de grote
zilveren zonnebril af en staart
door de kleine gouden zonnebril
die hij daaronder blijkt te dragen
naar de prehistoriese loopvogel
| |
| |
en terwijl hij stilaan vervliegt
tot een gas van onbekende
welt uit z'n kristallen keel
verlaat vervolgens geruisloos
(Uit: Moderne gedichten èn uit: Gloria Satoria, 1969)
Tweeëntwintig jaar later gaat J.A. Deelder opnieuw in bad en verdomd!, het lukt wéér:
Gedicht in bad
De grenzen van het zijnde
(Lijf- en andere gedichten, blz. 43)
Dat is nog eens wat anders dan
hoewel het bereik daarvan óók niet mis is. Zou J.A. Deelder, de grenzen van het zijnde voorbij, gezeten in bad (Eureka!), nòg eens Copernicus evenaren en het heelal doorschouwen?
Heelal
(Moderne gedichten, blz. 32)
Nee, het oeuvre van J.A. Deelder, neonrealist, neonromanticus, neonkomiek, dichter, filosoof, mysticus, wordt gekenmerkt door menige ontwikkeling: van aarzelende poëtiese passen tot een robuuste (doch: smalle) poëtica, van gebed tot geloofstwijfel, van romantiek tot realisme (en: vice versa), van realisme tot mystiek, van hier en Honoloeloe tot in het heelal, van halve tot hele witte bladzijden.
Nee, het oeuvre van J.A. Deelder: Ovvie un emmer leegpleurt.
(J.A. Deelder, Euforismen)
| |
| |
(illustratie: Paul Tuijnman)
|
|