| |
| |
| |
Roos-Marie Tummers
Onbereikbare droomvrouw, moeder of maagdelijke non
Eenzijdige vrouwbeelden in vijf novellen
De Ambo-Novib-cassette die uitkomt ter gelegenheid van de 100ste uitgave in de Derde Spreker Serie bevat zes novellen. Zes novellen in één cassette van schrijvers die allen afkomstig zijn uit de Derde Wereld. Behalve de problematische en discutabele verdeling van de wereld in een Eerste, Tweede en Derde Wereld, zitten er meer haken en ogen aan het gebruik van een sterk generaliserende term als ‘de Derde Wereld’. Er is al veel over gezegd en geschreven, maar het gevaar dat Shiva Naipaul beschrijft in zijn essay ‘De Derde Wereld een illusie’ is misschien nog wel het belangrijkste:
‘Domweg Ethiopië, India en Brazilië onder die ene vlag van Derde-Wereldschap te brengen is net zo absurd en denigrerend als de oude bewering dat alle Chinezen op elkaar lijken. Mensen lijken alleen op elkaar als je geen zin hebt ze goed genoeg te bekijken.’
Gelukkig biedt literatuur een mogelijkheid om mensen in verschillende culturen te observeren, zij het vooral door de bril van de auteur. En als die auteurs ook nog eens voornamelijk mannen zijn dan wordt de wereld, die wordt beschreven, door die mannelijke visie bepaald.
| |
Minder vrouwelijke auteurs
Vijf van de zes novellen zijn door een man geschreven. Geeft deze cassette een representatieve weergave van de verhoudingen tussen mannelijke en vrouwelijke auteurs in de zogenaamde Derde Wereldlanden?
Niemand zal daar antwoord op kunnen geven. Want hoeveel kladjes met briljante literatuur van vrouwen liggen er niet ergens verstopt? Hoeveel verhalen en liederen zijn er door vrouwen gecreëerd maar nooit opgeschreven? Tijdens mijn onderzoek in 1986 naar de orale literatuur van vrouwen in Senegal bleek dat op dit moment vooral de vrouwen de verhaaltraditie in ere houden. Ondanks de concurrentie van radio en soms t.v. blijven de vrouwen hun verhalen doorgeven, niet alleen ter vermaak maar vooral als een onderdeel van de opvoeding. Via de verhalen krijgen de kinderen waarden en normen bijgebracht die belangrijk zijn als leidraad in hun leven.
Los hiervan is het evident dat er met name in de zogenaamde Derde Wereldlanden veel minder vrouwelijke auteurs weten door te dringen tot het literaire circuit. In Ongehoorde woorden. Vrouwen en literatuur in Afrika, Azië en Latijns-Amerika (Het Wereldvenster/Novib, 1984) blijkt dit onder meer uit interviews met schrijfsters uit Afrika (Miriam Tlali uit Zuid-Afrika), Azië (Nabaneeta Deb-Sen uit India), het Caraïbisch gebied (Astrid Roemer uit Suriname) en Latijns-Amerika (Cristina Peri Rossi uit Uruguay).
Nu ook in die gebieden steeds meer vrouwen de middelbare school doorlopen en soms de universiteit, groeit het aantal vrouwen dat schrijfster wordt. Toch hebben vrouwen nog steeds veel meer barrières te overwinnen dan hun mannelijke collega's.
Het beeld van de vrouw in deze vijf novellen zal beïnvloed zijn door het gegeven dat de auteurs mannelijk zijn. Dat het beeld van de vrouw in deze novellen eenzijdig zou zijn, had ik dan ook wel verwacht, maar dat het zó eenzijdig is, viel toch wel tegen. De vrouwen in de vijf novellen zijn allen in te delen bij drie clichébeelden: de zich afslovende, altijd beschikbare moeder; de begerenswaardige, meestal onbereikbare vrouw en de maagdelijke en sexueel naïeve non. Wellicht ten overvloede wil ik benadrukken dat deze verschillende vrouwbeelden niet uniek zijn voor Derde Wereldliteratuur. Talrijke literatuurwetenschappelijke studies hebben de beperktheid van het vrouw- | |
| |
beeld in de literatuur van vroeger en nu aangetoond.
| |
Onderworpen
Eén uitzondering wil ik noemen. Dat is Sembène Ousmane uit Senegal. In zijn novelle Niiwam speelt de vrouw nauwelijks een rol, maar uit ander werk van Ousmane blijkt dat deze schrijver zich wezenlijk in haar heeft verdiept.
De vrouw is onderworpen aan de man, maar zij komt in opstand. Ik denk bijvoorbeeld aan de moeder, Ngoné War Thiandum, in De vrucht van de schande. Zij ontdekt dat het kind dat haar dochter draagt, verwekt is door haar eigen man. De moeders... In het begin van deze novelle worden ze als volgt beschreven:
Onderworpen door de man, bang voor de eigentijdse werkelijkheid. Stil, met bezwaard gemoed, deden de moeders er het zwijgen toe.
En:
Als alle vrouwen in dit land figureerde Ngoné War Thiandum in deze samenleving, volgestopt met zinspreuken, met wijze raad, adviezen om passief en volgzaam te zijn; de vrouw dit, de vrouw dat, onvoorwaardelijke trouw en aanhankelijkheid, totale onderwerping van lichaam en geest, opdat haar echtgenoot, haar tweede meester na Yallah, een goed woordje voor haar zou doen bij Yallah voor een plekje in het paradijs. De vrouw vervulde hier slechts de rol van toehoorster. Nooit gaf men haar - behalve als het om de huishouding ging - de gelegenheid haar standpunt te formuleren, haar mening ten gehore te brengen. Ze moest luisteren en doen wat haar echtgenoot zei. Ngoné War Thiandum had zelfs het punt bereikt waarop ze was gaan denken, of, beter gezegd, ervan overtuigd was geraakt dat de woorden van een man altijd zinniger waren dan de ideeën die ze er zelf in stilte op nahield. Omdat ze een vrouw was - en zo verging het alle vrouwen, meende ze - had ze nog nooit een goede inval gehad.
Dat deze rol van toehoorster niet alleen geldt voor de vrouw in Senegal moge duidelijk zijn. Maar deze vrouw komt door de incestueuze daad van haar man tot andere gedachten. ‘En als door een scheurtje, een gaatje dat ze onbewust zelf steeds groter had gemaakt, zo kwam ze tot de ontdekking - die voor haar nieuw was - dat ze alle gebeurtenissen kon beoordelen vanuit haar eigen ik, als vrouw’. Het is bij hoge uitzondering dat je een dergelijke ontwikkeling bij een vrouw, beschreven ziet door een mannelijke auteur.
De vrouwen zijn onderworpen aan de man, ook in de wereld van Ousmane, maar hij interesseert zich juist voor die vrouwen die zich daar aan ontworstelen. De mannen in zijn wereld moeten hardvochtig zijn, tenslotte hebben zij de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor vrouw en kinderen. Maar Ousmane heeft ook oog voor de momenten waarop die man- | |
| |
nen wél hun emoties tonen. Dat maakt zijn verhalen zo door en door menselijk.
Vader Thierno in Nüwam, die zijn dode zoontje illegaal met de bus naar een begraafplaats wil brengen is zo'n ontroerend menselijk figuur. Hij wordt geholpen door een voddenman die een buskaartje voor hem koopt:
Zij keken elkaar aan. Thierno sloot zijn ogen. Toen hij ze weer opende, stonden er tranen in. De voddenman schudde zijn hoofd, alsof hij zeggen wilde: ‘een man huilt niet’. Hijzelf hield zich goed, door zijn eigen tranen terug te dringen.
| |
Mannelijkheid
In de verhalen van de vier andere schrijvers wordt juist de traditionele kant van de mannen benadrukt en de vrouwen spelen een ondergeschikte of typisch vrouwelijke rol.
Het spannende en knap geschreven verhaal van de Egyptische schrijver Idris, ‘De vreemdeling’, is een raamvertelling. Het wordt verteld door een vriend van de ik-figuur.
Deze vriend, Sjorbagi, begint zijn verhaal met het moment waarop hij bezig is met het proces van volwassen worden. Hij wordt in die tijd gedreven door het verlangen een man te doden. Hij zegt hierover:
Het was een verlangen dat niet alleen bij mij voorkwam, maar ongetwijfeld ook bij anderen aanwezig is en ooit bij hen bovenkomt, vooral wanneer zij hun voet op de drempel van de mannelijkheid zetten en iets buitenissigs doen om daarna het gevoel te hebben dat ze man zijn geworden.
En:
Het zijn allemaal natuurlijke verlangens die ten doel hebben zichzelf te bewijzen dat ze man zijn geworden, en dat moet op een ruwe, mannelijke manier gebeuren.
Een vergelijkbaar verlangen had Sjorbagi als kind al gehad, maar dat had zich op dat moment alleen nog maar op de kat gericht. Uiteindelijk weet de kat hem zo'n angst aan te jagen dat hij wegvlucht. En daar wordt de eerste vrouw in het verhaal beschreven; de altijd op de achtergrond aanwezige en eeuwig beschikbare moederfiguur:
Ik weet niet hoe ik op het laatste moment heb kunnen ontsnappen, maar ik vluchtte de kamer uit en rende trillend weg zonder op of om te kijken, op zoek naar mijn moeder, om me wild in haar armen te werpen en mijn gezicht en ogen in haar boezem te verbergen. Ik had wel helemaal in haar willen verdwijnen.
Maar op zijn veertiende is dan toch het moment gekomen dat Sjorbagi daadwerkelijk zijn mannelijkheid moet bewijzen: ‘Om kort te gaan, ik wilde een held worden, aangezien mannelijkheid per definitie heldhaftigheid betekende.’
Zijn de mannen helden in dit verhaal, de vrouwen worden gelijkgesteld met wezels; angstige, laffe wezentjes. Veelzeggend is de uitspraak van Sjorbagi wanneer hij beschrijft wat er door hem heenging toen de Vreemdeling, een gevaarlijke door de politie gezochte man, aan hem verschijnt, verkleed als vrouw: ‘Als een duivel ons in de gedaante van een duivel verschijnt worden we bang, maar als hij verschijnt in de gedaante van een wezel, staan we doodsangsten uit.’
| |
De begeerlijke vrouw
Behalve de vrouw als de beschermende moeder, altijd met haar armen wijd open gespreid om haar kinderen te troosten, komen we in dit verhaal een ander clichébeeld van de vrouw tegen; de begeerlijke vrouw die alleen maar in superlatieven kan worden beschreven. Het gaat hier om Warda, de echtgenote van de Vreemdeling: ‘Ze was de aantrekkelijkste, mooiste en begeerlijkste vrouw die ik ooit had gezien.’ Opmerkelijk is het dat Sjorbagi's mening over haar als een blad aan de boom verandert wanneer de aanvankelijk alleen maar mooie, lieve en begerenswaardige vrouw zelf initiatieven gaat nemen en hem probeert te verleiden:
| |
| |
Ze betastte met haar electrische vingers mijn gezicht, mijn kin en mijn donzen snor. Het ergerde mij dat ik werd behandeld als een stuk speelgoed, zonder mening en zonder verstand (...). ‘Misschien kwam het door de ergernis, afkeer en de vreemde situatie dat ik plotseling een enorme minachting voor Warda voelde, ondanks haar verblindende schoonheid en haar dwingende, overweldigende persoonlijkheid.
(foto: Jan Kees van de Werk)
Ik ben bang dat Sjorbagi juist die minachting voelt doordat Warda zo'n enorme persoonlijkheid blijkt. Het mag bekend worden verondersteld dat er mannen zijn die onzeker worden van zelfbewuste vrouwen en hun onmacht wordt als een soort overlevingsmechanisme omgezet in afkeer en minachting voor de bewuste vrouw. Sjorbagi weet met deze hem onbekende kant van de vrouw geen raad: ‘Wat dacht die slet wel van me? En wie dacht ze dat ze zelf was? In een opwelling van haat rukte ik me van haar los.’ In werkelijkheid haat hij niet de vrouw, maar het feit dat het hem zoveel moeite kost haar te weerstaan, terwijl hij tegelijkertijd nooit zijn grote held, de Vreemdeling, zou willen bedriegen. Later komt hij erachter dat de Vreemdeling hem juist naar zijn vrouw heeft gestuurd om te kijken ‘hoe onderworpen zij nog aan hem was’:
Hoe kon ik weten dat de Vreemdeling juist mij had gekozen om aan Warda te bewijzen dat zijn invloed veel sterker was dan haar vrouwelijkheid en schoonheid en dat zij het tegendeel had willen bewijzen door te doen wat ze had gedaan?
Sjorbagi blijft een afkeer van haar houden: ‘Ik kon het niet verdragen dat een ervaren en bedreven man als hij zoveel moeite deed voor een vrouw als zij, die hem niet waard was en geen respect had voor zijn kracht.’ Sjorbagi vermoedt dat de Vreemdeling zo aan deze vrouw blijft hangen ‘omdat zij het levende bewijs was dat zijn invloed niet oneindig was en dat ook hij, net als ieder ander, zijn grenzen had.’ De reden waarom hij de vrouw haat, zou dan juist weer de reden voor de Vreemdeling zijn om van haar te houden. Uiteindelijk blijft deze vrouw de touwtjes in eigen handen houden. Ze vertrekt met de noorderzon en niemand weet waarheen. Sjorbagi is verbaasd tranen in de ogen van de Vreemdeling te zien verschijnen als hij hem dit nieuws vertelt.
| |
De onbereikbare vrouw
In de novelle De verloren tijd van Donoso komen we dezelfde twee stereotype vrouwenbeelden tegen: de zorgende moeder en de oogverblindende, begerenswaardige jonge vrouw. De verteller, student in de jaren '40 in Santiago de Chile in Chili, behoort tot een groep Proustianen, studenten die allen de hoop koesteren ooit zelf schrijver te worden. De verteller weet een beurs voor Parijs te bemachtigen en dwingt op die manier veel respect af, al zal hij in de twee jaar dat hij in Parijs doorbrengt weinig bereiken. De verteller is alleen al blij dat hij het armzalige huishouden van zijn ouders een tijd vaarwel kan zeggen en hij vereenzelvigt zijn moeder met de benepen armoede van zijn jeugd:
Ik gaf antwoord op het geroep van mijn moeder die door de dunne tussenwand heen
| |
| |
vroeg of ik nog wat nodig had, maar bij mezelf herhaalde ik, irrationeel, kwaad, dat ik na deze maaltijd nooit meer, wat Neruda ook mocht zeggen, zeeaal zou aanraken, die mijn arme moeder als feestelijk afscheidsmaal stond klaar te maken (...).
De moeder komt in deze novelle steeds voor als de zorgende moeder in wier armen ook deze jongeman, net als Sjorbagi, vlucht als het hem allemaal teveel wordt.
Het andere clichébeeld, dat van de begeerlijke, maar onbereikbare vrouw, wordt belichaamd door drie vrouwen: de rijke Oriane, voor de Proustianen bijgenaamd de hertogin van Guermantes, door de verteller de hoofdrolspeelster genoemd, die alleen maar gestalte krijgt met adjectieven als: ‘oogverblindend’ en ‘mooi’ en ‘prachtig’; Odette of Picha Paez, door zijn zusje aangeduid als: ‘een lange, blonde, hele chique dame’ en door hemzelf ‘dit wezen van puur klatergoud’ genoemd. En tenslotte Mme Verdurin: ‘ze was wat ouder dan wij en natuurlijk waren we allemaal verliefd op haar, zo naïef, betoverend, beeldschoon (...)’. Alsof het zomaar vanzelfsprekend is om verliefd te worden op een naïeve, beeldschone vrouw.
Opvallend is het dat de onbereikbare Oriane, net als Warda in het vorige verhaal, veel van haar charme verliest als de man vanuit wiens visie wij haar bekijken, haar beter leert kennen. Nadat Oriane de ik-figuur bekend heeft niet gelukkig te zijn met haar luxe leventje en graag toneellessen zou willen nemen, wordt zij een stuk oninteressanter:
Ik was kwaad dat ze vanuit de volmaaktheid van haar totaal onbereikbare wereldse Olympus af wilde dalen tot de verlangens van een knap, derdejaars studentje Pedagogie (...). Met smart besefte ik dat haar leven net zo alledaags was - alleen in een andere tessituur geschreven - als de dagelijkse vermoeidheid van mijn moeder in de keuken en van mijn tante die op het provinciehuis werkte (...). Toen ik Oriane zo voor mijn ogen af zag dalen, veranderde ze in mijn gelijke; niet alleen in mijn gelijke maar in mijn gehate, mijn geliefde wederhelft.
De gelijkenis met Warda wordt nog opvallender als ook Oriane toenaderingen gaat maken en daarmee in de ogen van de man - die zich in feite maar al te graag wil laten verleiden -van haar voetstuk valt: ‘(...) en kwam er een eind aan het bestaan van de onbereikbare Oriane die veranderde in wat ze eigenlijk was: een karikatuur van een gefrustreerde vrouw uit de bourgeoisie van de chique wijk, die teveel over zichzelf praatte en hiermee binnen handbereik van de eerste de beste kwam, en zelfs van mij, die nog minder voorstelde.’
De top vijf van:
Patrick Dewael Belgisch Minister van Cultuur
|
Afrika:
|
Azië:
Yasunari Kawabata |
Yukio Mishima |
|
Latijns-Amerika:
Jorge Luis Borges |
Gabriel García Márquez |
|
Met Oriane loopt het slechter af dan met Warda. Als de ik-figuur na ruim twee jaar Parijs in Santiago de Chile terugkeert, is zij dood. Een jongen die hij in het café tegenkomt, vertelt hem over de afloop van haar leven. Ze had man en kinderen verlaten. Na een mislukte toneelcarrière wilde ze bij haar man terugkomen, maar hij hoefde haar niet meer. ‘Ze was wel mooi, maar een beetje oud en hartstikke gek...’ Het is het treurige lot van een op afstand
| |
| |
betoverende vrouw, die dichterbij gekomen zulke menselijke verlangens blijkt te hebben dat zij de aanvankelijk begerige man gaat tegenstaan.
(foto: Ron Giling)
| |
De beeldschone, naïeve, maagdelijke non
In De waarheid over de Verovering van Fructífera Soto van Ed Vega uit Puerto Rico vervult de vrouwelijke hoofdfiguur het derde clichébeeld van de vrouw. Het is het beeld van de beeldschone, maar maagdelijke en sexueel naïeve, onwetende non, die door haar maagdelijkheid en onwetendheid alleen maar aantrekkelijker wordt voor de naar sex hongerende man. De verteller geeft de ware, ongekuiste versie van de gebeurtenissen die aan zijn roman ten grondslag liggen. Het is het zeer vermakelijke verhaal over de verleiding van een non, de ongekend aantrekkelijke zuster Barbara Almendros, door de circusclown Popoto. Popoto is geboren met een extreem groot geslachtsorgaan. Zuster Barbara ziet hierin de duivel (in de gedaante van de Slang), die zij iedere keer opnieuw tot bedaren wil brengen. Door haar grote vasthoudendheid weet zij Popoto ertoe te brengen haar uit te leggen op welke manier zij de Slang tot rust kan brengen. De twee krijgen een uiterst bevredigende sexuele relatie en ontvluchten de stad om ergens in de Verenigde Staten nog lang en gelukkig te leven. Het is een sprookjesachtig verhaal. Volgens de overlevering heeft het zich afgespeeld in de achttiende eeuw, en het wordt gezien als de reden waarom de stad Cacimar, tot die tijd zeer kuis en katholiek, op dat moment verandert in een stad van sexuele uitspattingen. Het clichébeeld van de mooie, naïeve maagd, extra begeerlijk omdat ze naïef én maagd is, belichaamd in de persoon van een non, staat tegenover het overbekende
| |
| |
beeld van de enorm potente, sexueel nauwelijks te bevredigen man. Hoewel dit man- en vrouwbeeld op zich weinig origineel is, moet gezegd worden dat het in dit verhaal een zeer bijzondere uitwerking krijgt.
De vrouwen in De ballade van de betjak van Mangunwijaya tenslotte, zijn allen onder te delen bij de begerenswaardige, maar onbereikbare vrouw. Hoofdpersoon Yusuf, omschreven als ‘een jonge drop-out, met de formele status van werkloze’, brengt zijn dagen door met dagdromen over de aantrekkelijke meisjes in zijn omgeving, mooie Lilian en Riri in het bijzonder. Over deze jonge vrouwen wordt vooral vermeld dat ze aantrekkelijk zijn en in de dromen van Yusuf krijgen ze een steeds opwindender en begerenswaardiger uiterlijk. Maar de verteller laat er geen twijfel over bestaan dat de fantasieën van Yusuf tot aan het eind van de ballade toe dromen blijven; Lilian en Riri blijven voor hem betoverend mooie, maar onbereikbare vrouwen.
| |
Conclusie
Wat voor conclusie is hieruit te trekken? Dat de vier genoemde auteurs zich nauwelijks in de vrouw als literair personage verdiepen? Dat zij voor hen niet meer is dan een oppervlakkig wezen? Dat de jonge versie alleen literair interessant is als begerenswaardig object voor de mannelijk hoofdpersoon en de oudere versie slechts literair bruikbaar als moederfiguur, slovend en zorgzaam?
Op grond van alleen deze novellen zou ik deze vergaande conclusie niet willen trekken. Wel is het opmerkelijk dat de enige vrouwelijke auteur die in de Ambo-Novib-cassette is opgenomen, zich wel diepgaand in de andere sexe heeft verdiept. Die man gaat over een jongen, de enige zoon van een vrouw die God beloofde haar kind te offeren als Hij haar een zoon zou schenken. Dit geofferde kind is ondanks het feit dat het gedood is en mannelijk toch boeiend genoeg voor de schrijfster om hem tot hoofdpersoon van haar novelle te maken en er een veelzijdiger, complexer literair personage van te maken dan één van de vrouwen in de andere novellen.
|
|