| |
| |
| |
Hub. Hermans
Donoso: een vreemdeling in eigen land?
De Chileen José Donoso schreef zijn beste boeken als ‘vreemdeling’ in Spanje. Tien jaar geleden besloot hij terug te keren naar zijn geboorteland. Sinds die tijd is het een beetje stil geworden rond Donoso.
Hub. Hermans over distantie als mogelijke voorwaarde voor het schrijven.
Toen José Donoso (1925) in 1981 terugkeerde naar zijn geboorteland Chili, verklaarde de schrijver moe te zijn van het vreemdelingzijn. In een interview met de Spaanse krant El Pais liet hij weten dat zijn terugkeer, nog tijdens het bewind van Pinochet, vooral te maken had met een behoefte om afstand te nemen. Nadat hij zeventien jaar grotendeels in Spanje had doorgebracht, voelde hij nu de drang om die ervaringen van zich af te schrijven in een omgeving waarvan hij langzamerhand vervreemd was. Pas wanneer het contact met de taal, de cultuur en het intellectuele klimaat van zijn geboortegrond hersteld zouden zijn, kon hij over het dan ‘verre’ Spanje gaan schrijven. Als in een poging om eventuele critici van deze vreemde stap bij voorbaat de mond te snoeren, voegde hij daar aan toe dat veel Latijnsamerikaanse schrijvers nu eenmaal buiten het eigen land hun beste boeken schreven. Met een verwijzing naar de Argentijn Cortázar die Rayuela in Parijs schreef (zie hierover de bijdrage van Maarten Steenmeijer elders in dit nummer), naar de Colombiaan García Márquez die Honderd jaar eenzaamheid in Mexico schreef, en de Cubaan Cabrera Infante die Tres tristes tigres in Brussel schreef, beloofde Donoso zijn Spaanse publiek min of meer dat hij in Chili zijn grote roman over de jaren in Spanje zou schrijven.
‘In tegenstelling tot veel andere auteurs die tijdens de dictatuur van Pinochet naar Chili wilden (en konden) terugkeren, wordt Donoso bij zijn “retorno” geen strobreed in de weg gelegd’
Tot op heden is dat boek er helaas nog niet gekomen. Het is sedert 1981 zelfs een beetje stil geworden rond Donoso. Op de aardige novel-lenbundel Cuatro para Delfina (1982) en de roman La desesperanza (1986) na, is er niet echt veel meer van de schrijver vernomen. Het lijkt zelfs wel of Donoso met de roman La desesperanza (De wanhoop), die handelt over de terugkeer van een banneling naar het Chili van Pinochet, breekt met zijn vroegere schrijverschap. Van afstand nemen, altijd de grote kracht van Donoso, is hier geen sprake. De titel van de roman is wellicht een verklaring voor
| |
| |
het feit dat de schrijver blijkbaar eerst de nieuwe realiteit moet verwerken, voordat hij inderdaad de nodige distantie kan betrachten om een kwaliteitsproduct af te leveren. Onbewust heeft Donoso met deze roman een nieuw bewijs geleverd voor zijn stelling dat je afstand moet kunnen nemen om een goed boek te schrijven: ook hijzelf schreef zijn (tot nu toe) beste boeken buiten Chili.
Chili (foto: Koen Wessing)
In tegenstelling tot veel andere auteurs die tijdens de dictatuur van Pinochet naar Chili wilden (en konden) terugkeren, wordt Donoso bij zijn ‘retorno’ geen strobreed in de weg gelegd. Dit komt vooral omdat hij in zijn geboorteland weliswaar geldt als een goed schrijver, maar niet als een politiek schrijver en dus ook niet als een gevaar voor de staat. In feite is Donoso, wiens boeken vrijwel allemaal in Barcelona zijn uitgegeven, zelfs bekender in Spanje dan in eigen land. Toch heeft hij grote invloed gehad op zijn generatiegenoten en op jongere Chileense schrijvers. Wat dat betreft valt op dat het werk van Donoso, tot aan zijn terugkeer naar Chili, altijd een enorme samenhang heeft vertoond. Daarmee heeft Donoso zich een eigen plaatsje veroverd binnen de nieuwe Latijnsamerikaanse literatuur. Hoewel Chili lange tijd vooral een land van dichters is geweest - denk maar aan de Nobelprijswinnaars Gabriela Mistral (1945) en Pablo Neruda (1971) - breekt met Donoso een nieuwe generatie proza-schrijvers door.
| |
Dwang
Wanneer Donoso in de jaren vijftig begint te publiceren (in het Engels geschreven short stories!) wordt het literaire klimaat in zijn land nog beheerst door schrijvers die zwoeren
| |
| |
bij een realistische schrijfwijze. Zij vonden dat het Chileense proza heel sterk op het eigen land betrokken hoorde te zijn. Dat was overigens de trend in de meeste Latijnsamerikaanse landen. Enigszins afgesneden van niet-Spaanse invloeden, vond men in het algemeen dat literatuur vooral moest dienen om de zeden en gewoonten van het eigen land te beschrijven. Dit was nog een erfenis van het zoeken naar een eigen identiteit zoals dat overal in Latijns-Amerika in zwang was geraakt toen aan het begin van de vorige eeuw de meeste Latijnsamerikaanse landen onafhankelijk werden. Het spreekt voor zich dat dit de nodige nationalistische gevoelens had losgemaakt. Aan het eind van de negentiende eeuw had het naturalisme die speurtocht naar een nationale identiteit tot hoogste goed verheven: de romanschrijvers zochten een antwoord op de vraag in hoeverre factoren als bevolkingssamenstelling, bodemgesteldheid en klimaat het karakter van de mensen in hún land bepaald hadden.
Ook in de eerste helft van deze eeuw zagen veel schrijvers het als hun taak om te informeren over de strijd van de mens tegen de elementen van de natuur. Deze literaire traditie heeft in de loop der jaren de invloed ondergaan van diverse sociaal-realistische en psychologische stromingen, maar is in wezen steeds regionalistisch gebleven. In allerlei toonaarden wordt beschreven hoe de mens zoekt naar een oplossing voor bepaalde problemen die kenmerkend zijn voor zijn land of streek. Deze verbondenheid met het land heeft romans opgeleverd die door het beeld dat zij schetsen van een (meestal) rurale samenleving, hoogst interessant zijn. Als kronieken of getuigenissen bevatten zij kostbaar materiaal voor historici, antropologen of sociologen, maar slechts zelden ontstijgen zij het informatieve niveau. De meerwaarde die zij als document hadden in de tijd van verschijning, is nu grotendeels verdwenen. Qua vorm en inhoud zijn zij vaak te traditioneel en te voorspelbaar om artistieke waarde te behouden voor de lezer van nu. Schrijvers als Rómulo Gallegos, Ricardo Güiraldes of Martín Luis Guzmán die destijds ook in Europa enige faam bezaten, worden nu vanwege hun literair-historische waarde nog vaak genoemd, maar nauwelijks meer gelezen.
| |
De ‘Boom’-literatuur
De top vijf van:
de abonnees op de Derde Spreker Serie
|
1. | Aarde der mensen
Pramoedya Ananta Toer |
2. | Paringsvlucht
Lewis Nkosi |
3. | In het midden van het leven
Shen Rong |
4. | Nectar in een zeef
Kamala Markandaya |
5. | Het dorp Hibiscus
Gu Hua |
In de eerste romans van Donoso is nog wel iets van deze dwang tot historiseren aanwezig. Oppervlakkig beschouwd lijkt zijn eersteling, Coronación (De kroning, 1956), vanwege de uitzichtloze confrontatie tussen het proletariaat en de hogere burgerij, inderdaad op een poging om een realistisch beeld te schetsen van de Chileense klassenverhoudingen, maar al gauw wordt duidelijk dat de roman vooral een absurdistisch beeld schetst van de chaotische wereld van de moderne mens. Dat de roman zich afspeelt in de Chileense hoofdstad is eerder toeval dan opzet. Door de symboliek en de existentialistische problematiek van deze roman lijkt Donoso eerder aan te haken bij de schrijfwijze van de literaire avant-garde uit het buurland Argentinië, dan bij de regionalistische schrijfwijze die in Chili en de meeste andere Latijnsamerikaanse landen gebruikelijk was. In Argentinië was er in de eerste helft van deze
| |
| |
eeuw namelijk een grote groep schrijvers (Macedonio Fernández, Maréchal, Sábato, Borges enzovoorts), die meer oog had voor de literaire ontwikkelingen in Europa dan voor de ‘bekrompen’ literaire tradities uit eigen land. Juist door hun kritiek op die tradities en door hun experimenten met nieuwe verteltechnieken ontstonden in de Río de la Plata-regio modernistische stadsromans en fantastische verhalen die een rijke voedingsbodem zouden vormen voor de nieuwe Latijnsamerikaanse literatuur uit de jaren zestig en zeventig. Deze schrijversgeneratie, met namen als Cortázar, García Márquez, Vargas Llosa en Carlos Fuentes, werd door de explosieve manier waarop zij gelanceerd werd, internationaal bekend als de ‘boom’-generatie. In één klap werd gebroken met de eng-regionalistische schrijfwijze en was de grote, nieuwe, universalistische, Latijnsamerikaanse literatuur geboren.
Op het moment dat Donoso begint te publiceren wordt, zoals reeds beschreven, het panorama van de Chileense roman nog volledig gedomineerd door realistische auteurs als Eduardo Barrios en Manuel Rojas. Het is de verdienste van José Donoso geweest, met in zijn kielzog de iets jongere auteur Jorge Edwards, dat Chili tijdig aansluiting vindt bij de ontwikkelingen die elders op gang waren gekomen. Naast de realistische literatuur komt nu een literatuur op die eerder fantastisch of absurdistisch aandoet, en die door het geslaagde gebruik van nieuwe romantechnieken in staat is om andere kanten van de werkelijkheid te laten zien en om aldus nieuwe werelden te openen. Er verschijnen nu boeken die niet meer beantwoorden aan het cliché-beeld dat veel lezers hebben van de Latijnsamerikaanse samenleving en dus ook niet aan het verwachtingspatroon dat die lezers hebben van hoe een Latijnsamerikaans auteur behoort te schrijven. In zijn studie Historia personal del boom (1972) doet Donoso, zoals de titel al aangeeft, een persoonlijk verslag van zijn kennismaking met de ‘boom’-literatuur. In al zijn bewondering en bescheidenheid gedraagt hij zich daarbij als een leerling van deze nieuwe schrijversgeneratie, maar in feite - en veel critici hebben daar inmiddels op gewezen - behoort ook Donoso zelf tot de groep schrijvers die er in de jaren zestig voor zorgde dat de diverse nationale Latijnsamerikaanse literaturen deel uit gingen maken van de wereldliteratuur.
‘In het werk van Donoso gaat het voortdurend om de wijze waarop de moderne mens (en “toevallig” komt die meestal uit Chili) ten prooi valt aan een alles overheersende chaos’
| |
Chaos, verval en verloedering
In het werk van Donoso gaat het voortdurend om de wijze waarop de moderne mens (en ‘toevallig’ komt die meestal uit Chili) ten prooi valt aan een alles overheersende chaos. Wat Donoso steeds weer wil laten zien is dat in dat opzicht alle mensen gelijk zijn: sexe, klasse, leeftijd of milieu zijn factoren die de mensen met elkaar verbinden. Dat diezelfde factoren ook mensen van elkaar gescheiden houden komt doordat wij onszelf een rol toebedelen in dit leven, en wij ons verbergen achter een masker. Vrouwen horen niks te hebben met jonge jongens, mannen niet met travestieten en serveerstertjes niet met hoogleraren. Volgens Donoso zijn dit soort taboes of remmingen onnatuurlijk en leiden zij uiteindelijk slechts
| |
| |
tot ongeluk en chaos. Zo worden in Este domingo (Deze zondag, 1966) vertegenwoordigers van drie maatschappelijke klassen ten tonele gevoerd, die door diverse liefdesrelaties met elkaar in contact treden, maar nooit echt tot elkaar komen. Het onmogelijke van die relaties komt op een zondag, het centrale vertelpunt van de roman, pijnlijk tot uiting. In een interview uit 1975 met G.R. McMurray over dit soort onmogelijke relaties zegt Donoso: ‘Het gebrek aan communicatie tussen mijn personages is een metafoor van mijn gevoel dat communicatie met God onmogelijk is: met een God die niet bestaat kun je ook niet communiceren.’ Het is dan ook niet toevallig dat de zondag waarop de heldin van Este domingo wanhopig door de sloppen dwaalt op zoek naar haar geliefde, vergeleken wordt met een afdaling naar de hel, terwijl ook het motto van de volgende roman van Donoso, El lugar sin límites (1966; Ned. vert. Deze plaats is overal), een verwijzing naar de hel bevat. Het is een citaat uit Doctor Faustus van Marlowe. Op de vraag van Faust waar de hel is antwoordt Mefistofeles: ‘(...) De hel heeft geen grenzen en is niet beperkt tot één hier bepaalde plaats, want de hel is hier waar wij zijn, en hier waar de hel is, moeten wij blijven...’ Ook in deze roman, die wederom fragmentarisch rond een enkele zondag is opgebouwd, rebelleren de drie hoofdfiguren tegen een onontkoombaar noodlot. Gedoemd als zij zijn te leven in El Olivo, een dorpje in het diepe zuiden van Chili, zijn zij volledig afhankelijk van de grillen van Don Alejandro Cruz, die als een god heerst over hun aards bestaan. Zowel de oude travestiet Manuel/Manuela, als La Japonesita, zijn dochter en bordeeleigenaresse, alsook Pancho Vega, de bastaardzoon van Don Alejandro Cruz, zijn door hem tot elkaar veroordeeld.
Het is een wereld van verval en verloedering, waar niemand zich aan kan onttrekken. Het plaatsje El Olivo (De olijfboom -weer een verwijzing naar het Lijdensverhaal? -) had inderdaad ‘overal’ kunnen zijn.
Het boek is een voorstudie van El obsceno pájaro de la noche (1970; Ned vert. Obscene nachtvogel), een uiterst complexe roman die zich afspeelt in het Huis van de Geestelijke Oefeningen van de Menswording van La Chimba. In dit tehuis, ooit gesticht als klooster, leven slechts oude dienstertjes en dwaze weesjes. Er ontwikkelt zich een vreemd spel vol morbide situaties waarbij twee zwangerschappen de traditionele rolpatronen volledig weten om te draaien. Zo wordt het verhaal grotendeels verteld door El Mudito (de stomme) die van dienaar tot meester is geworden. El Mudito ‘spreekt’ niet alleen, hij is ook voortdurend aan metamorfoses onderhevig, en nooit is helemaal duidelijk of wat hij vertelt (schrijft?) droom of werkelijkheid is. Op een gegeven ogenblik past Mudito zelfs in een pakje, als ware zijn relaas de roman zelf geworden. Door dit soort effecten lijkt de Obscene nachtvogel een Jeroen Bosch-achtige wereld vol dwazen en mismaakten; een barokke, surrealistische parodie op de werkelijkheid.
‘De hel heeft geen grenzen en is niet beperkt tot één hier bepaalde plaats, want de hel is hier waar wij zijn, en hier waar de hel is, moeten wij blijven.’
| |
Allegorie
Heel boeiend is ook de nog niet in het Nederlands vertaalde roman Casa de campo (Het buitenhuis) uit 1978. Opnieuw speelt hier een schrijver-verteller een rol, die zich nu
| |
| |
zelfs niet alleen tot de ‘andere’ personages richt, maar ook tot de lezer. De vorm van meta-literatuur die zo ontstaat is echter geen doel op zich. Zij is onderdeel van het algehele streven van Donoso om literatuur een allegorie van de maatschappelijke werkelijkheid te doen zijn. Rond 1870, op het enorme buiten van een gegoede Chileense familie nemen kinderen en (andere) onderdrukten tijdelijk de macht over. Doordat zij een vreemdsoortige coalitie vormen en er een totale chaos van maken, vormen zij een makkelijke prooi voor de rijke ouderen, die hun macht herstellen en vervolgens het landgoed aan buitenlanders verkopen. Een parallel met Chili gedurende het experiment-Allende ligt voor de hand, maar iedereen zal begrijpen dat deze allegorie ook op andere situaties van toepassing kan zijn. Toen Donoso enige jaren na het voltooien van deze roman als ‘vreemdeling’ naar zijn geboorteland terugkeerde, moet hij nog vaak aan de betekenis van die allegorie gedacht hebben. Wellicht heeft hem dat het schrijven een tijdlang bemoeilijkt. Maar nu, tien jaar later, kan hij er hopelijk weer toe komen, om met de nodige distantie van de vreemdeling, de roman over Spanje te schrijven die wij nog van hem te goed hebben.
|
|