Hans Dorrestijn
Overige bestemmingen
Een portret van Willem Wilmink
Zelf vindt Hans Dorrestijn dat zijn teksten het niet halen bij die van Willem Wilmink, maar gelukkigvoor hem zijn anderen het daar niet mee eens. De leerling over de meester.
Alle kunst begint met bewondering. De aspirant-schrijver kiest een voorbeeld waaraan hij zich optrekt om er zich later tegen af te zetten. Het eerste stadium ben ik nooit te boven gekomen, al ben ik al een eind in de veertig. Het stempelt mij ongetwijfeld tot een epigoon, maar ik bloos van trots als men van een mijner verhalen opmerkt dat het wel erg Reviaans is.
Ik heb wat mijn liederen betreft bijna alles aan Willem Wilmink te danken. Volgens sommigen grenst mijn bewondering voor hem aan afgoderij. De vrouw van een collega-tekstschrijver werd woedend toen ze mij eens hoorde zeggen dat mijn werk voor kinderen in het niets verzonk vergeleken bij dat van Willem. Ze verklaarde deze uitspraak uit mijn behoefte om mezelf te kleineren.
De meeste mensen verstaan de kunst van het bewonderen niet. Ze behoren tot het ongelukkige deel van de mensheid dat anderen altijd precies naar waarde weet te schatten. Bewondering beschouwen ze als een vorm van kritiekloosheid. Onzinnig. Ik ben heel goed in staat fouten in Willems karakter te onderkennen, en hoe meer ik er ontdek, des te groter wordt mijn sympathie.
Toen ik mijn studie Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam begon, doceerde Willem Wilmink daar letterkunde. Het zag er niet naar uit dat het ooit tot meer dan een oppervlakkig contact zou komen. Voor mijn gevoel gaapte een onoverbrugbare kloof tussen een wetenschappelijk medewerker en een student. Als lid van het Amsterdamse kroegleven zag ik Willem vaak in cafés als Hoppe en de Oude Herbergh, maar ik durfde hem niet aan te spreken. Op een middag zat ik op een terras toen Willem in zichzelf gekeerd voorbij schuifelde. ‘Grote God,’ zei een medestudent bewonderend, ‘Wilmink is alweer bezopen. Weet je dat hij een verhouding heeft met Martin Paart?’ Paart was indertijd een bekend literator. De informatie kwam me onwaarschijnlijk voor, want ik wist dat Willem getrouwd was. Nu weet ik heel zeker dat het bericht onjuist was. Ik heb Willem leren kennen als een zeer heteroseksueel iemand. Wel had hij eens een provocerend artikel in Tirade gepubliceerd over de homoseksuele tendensen in de poëzie van Hans Lodeizen. Waarschijnlijk op grond hiervan schreef de student hem homofiele neigingen toe.
Ik was gaan studeren om mijn dichterschap een hechtere basis te geven, maar mijn poëzie werd er niet beter op. Voor ik een mislukte kunstenaar kon worden, trokken een paar liedjes die ik voor een studentencabaret had geschreven Willems aandacht. In het Instituut voor Neerlandistiek aan de Herengracht sprak hij me op een dag aan. Hij wilde wel wat meer van me lezen, zei hij met zijn Twentse accent. Hij nodigde me uit bij hem thuis te komen met mijn werk. Behalve vereerd was ik heel blij met deze uitnodiging, want ik wist dat niemand me het vak beter zou kunnen leren dan hij. Ik had zijn eerste bundel, Brief van een Verkademeisje, gelezen. Ik gebruik met opzet het woord ‘vak’, want vakmanschap en techniek spelen bij het maken van liedjes een grotere rol dan bij het schrijven van poëzie.
Toen ik afstudeerde, ging ik lesgeven in de provincie, en ik verloor hem een tijdje uit het oog. Het lot bracht ons weer bij elkaar,