| |
| |
| |
Fons Elders
Zeven fragmenten over Vrijheid en Taal
Eerste gezongen fragment: het begin
A O OE E I AO OE E I AO OE E I
Dit is een mantra: de kringloop van centrum-zoekende en centrum-vliedende energie, die in sommige Shinto-kringen gepractiseerd wordt, maar mogelijk van boeddhistische oorsprong is.
Bron: Jean Herbert, Shinto, the fountainhaed of the gods. George Allen & Unwin, London 1967, p.85.
| |
Tweede fragment: het eind
ik eksplodeer terwille van jou
alleen film kan het overbrengen
vooral mijn handen, elders-handen, zoals je zegt
jouw schrijven is meer dan golfbeweging
maar niet meer dan ik nu zeg
geluid wordt weer geboren
misschien bestaat er geen dood
het leven moet zichzelf mateloos opteren
| |
| |
Salvador Dali schrijft over de zachte rug van Hitier
moet het geile vlees etaleren
ik kan alleen in me zelf kruipen en vergaan als Carmiggelt
elke dag daal ik een trapje af naar de kelder
Carmiggelt schrijft elke dag over de dood
elke dag een trapje af naar de kelder
lezers zijn sadisten, zien het niet
lezers zijn slagers, die hun eigen gehakt draaien
Carmiggelt gooit zich elke dag voor de leeuwen
mensen hopen dat Carmiggelt zich goed beroerd voelt
het echte leven is een geweldige spin met diamanten, goud, platina
heel mooi geluid om dat te zeggen
wat kan je zeggen, wat komt er over
de dood zijn allemaal bajonetten
tongetjes begerig naar het staal van het leven
het hele warme leven van die jongens
is godverdomme het enige dat leeft
trekt alles naar zich toe
is trapje van Carmiggelt naar beneden
ik voel me schuldig dat ik alles laat gebeuren
ik zie lampjes van electrische centrale
leven is niets tegenover lampjes en bajonetten
ik wil die lichamen terug
jonge vrouw wil ik neuken
midden in geweldige kut zie ik geraamtes
die kut is het gebouw van de VN in New York
voor hoeveel kinderen in die kut
| |
| |
hebben niet in de gaten dat zij zelf dood zijn
hersens lossen op van de heren
stinkt geweldig, mooie kleuren
kut is hoofdcentrum van Verenigde Naties
eerste papaver met een stamper
het hele leven is papaver met mijn pik als stamper
met dat bloemetje in de hand steken we over het water
Dante was op zoek naar Beatrice
bos en catacombe verraden allebei het raadsel:
maar de onsterfelijkheid, waarnaar Dante zoekt
laat me gaan, als ik het bos in ga
maar je weet dat je nooit meer terugkomt
dat verhaal is mooier dan de werkelijkheid
het probleem is: we hebben miljoenen zien sterven
maar hebben niet de moed van veertig hoog naar beneden te springen
we zitten in de orde van de knakworstjes
daar lijken we allemaal op
medici denken dat ze superieur zijn over de dood
leveranciers van knakworstjes zijn het
wilt u betalen voor uw doodgaan, mijnheer
wilt u betalen, mijnheer, voor uw doodgaan
wilt u betalen, mijnheer, voor uw doodgaan?
nee, ik wil alleen betalen voor mijn leven
die mijnheer bij de kassa moet opdonderen
anders moeten wij hem verslinden
hij moet heel gauw plaats maken voor een filosoof
| |
| |
anders maakt de dood geen plaats voor het leven
als alle artsen opdonderen lost alles zich vanzelf op
zweren hebben geen recht van bestaan
wij trekken ons terug op een eiland, alma
dan kan het leven grote oervormen aannemen
bij triest weer de graftekens van Paul Klee
zij zouden zich moeten oplossen in Miro
Klee is bang voor de dood
Miro is niet bang voor de dood
mijn stem is als van een Balinese vrouw
Herman Gordijn speelt begrafenisondernemer
dringt zich aan me op als een strijd
tussen bloemetjes en zonnetjes
geile lichamen en prieeltjes
artsen zijn dienaren van de dood
artsen hebben alles met de dood te maken
Geïmproviseerde tekst voor het artsencongres in de Rai te Amsterdam, 1967 onder de titel: ‘Omgaan met de dood’.
Delen van deze tekst zijn uitgangspunt geweest voor het tweede deel van ‘Liever Geen Bloemen’ door Fons Eyckholt, een theaterproductie in de Melkweg in 1969 met film, geur, dia's, mime en licht.
| |
Derde fragment: de wolkenkist
Johan Claassen was een van de deelnemende kunstenaars in het experimentele landschapsproject ‘Zeevang’, een initiatief van Fons Elders.
Een van Claassens's ‘objecten’ was een kubus, getiteld: cloudbox/mirror box.
Claassen's beschrijving van de wolken/spiegelkist luidt als volgt:
‘Een van binnen en buiten zwart geverfde kist (af. 150 × 150 × 150 cm.), staande op een 3 meter hoge stellage. Binnen een zwarte stoel aan een zwarte tafel, een zwarte kussen (ter ondersteuning van de ellebogen), een zwart gordijn voor een schuin geplaatste spiegel (af. 40 × 55 cm) waarin men de Hollandse (Warder) luchten voorbij kan
| |
| |
zien trekken, een vogel, de sterren, de witte condensstreep van een vliegtuig.
Voor praktiese doeleinden: zie THIEME'S NATUURKUNDE IN 'T VRIJE VELD.
Deel II. (snelheid/hoogte/trekrichting der wolken door middel van een spiegel).
Het fragment dat nu volgt is een tekst, geschreven in de wolkenkist op zaterdag 20 september 1975.
Wolkenvelden trekken traag voorbij in de spiegel tegenover mij: Ik zit in een immense ruimte, een kist van 150 × 150 × 150 cm. De stilte van de wind is rustgevend. Geluiden zijn op weg naar een geluidloze wereld.
Het licht van de hemel recht tegenover mij is statisch als een witte muur, althans voor mijn oog. Mijn oog ziet het licht als een witte muur, terwijl de fysica vertelt dat het licht een constante golfbeweging is.
Ik laat deze discussie tussen mijn oog en mijn verstand een chemische oplossing aangaan in de melkachtige substantie recht tegenover mij. De lichtmuur begint zich op te lossen in bewegende vlakken van melken waterachtige kleuren, door de mensen wolken genoemd. Op de deur van dit zwarte hok staat ‘cloudbox’.
Een vlieg doet wanhopige pogingen door de glasplaat de buitenkant van deze kooi te bereiken, daarin niet gehinderd door enige kennis van de situatie. De vlieg en ik lijken op de grotbewoners van Plato: de spiegel is ons uitzicht op de werkelijkheid. Anders dan bij de grotbewoners van Plato is onze werkelijkheid de lucht, niet de aarde, met alles wat zich ver genoeg boven de aarde bevindt: ‘wolken’, ‘vogels’, ‘maanlicht’, ‘vliegtuig’.
Hoe langer ik drie meter boven het weiland in deze kist in mijn spiegel kijk en hoe rustiger ik word in mijn denken, hoe meer subtiele veranderingen in licht en kleur zich afspelen in mijn venster op de hemel.
De golfbeweging van het water in het IJsselmeer zet zich voort in de golfbeweging van de wolken en in de gestolde beweging van de aardkost, die nergens op aarde zo vlak is als hier. De verklaring is simpel. Drie meter beneden mij was vroeger geen aarde. De boeren hebben dijken gebouwd en het water net zo lang weggemalen tot zij land overhielden, mensenland, vlak als de vloeren van onze huizen. Mensen worden gek als de vloer van een huis niet vlak is. Mensen worden gek als hun omgeving voortdurend verandert. Het menselijk denken verzint duizenden trucs om de voortdurende beweging ‘lucht’, ‘water’, ‘vuur’ en ‘aarde’ te vervangen in de fixatie van een ansichtkaart. Op gesublimeerd niveau noemen we die ansichtkaart kunst. We plaatsen die gestolde ontroering in een museum, voorzien van jaartal en titel. Alle onrust en niet-begrijpen wordt door de onfeilbare autoriteit van de museummuren de kop ingedrukt.
Het museumprotocol is niet minder dwingend dan het protocol van Paleis Soestdijk, of het protocol rond de uitreiking van de Erasmusprijs aan Sandberg en Gombrich in het Vincent van Gogh-museum, ‘deze tempel’ zoals Gombrich, de schrijver van KUNST en ILLUSIE, het noemde. Tijdens deze uitreiking vertelde Prins Bernhard in zijn door iemand anders geschreven speech dat hij het anti-elitaire museumbeleid van de heer Sandberg zo waardeerde. Prins Bernhard, Zijne
| |
| |
Koninklijke Hoogheid, vertelde dat hij het anti-elitaire museumbeleid van Sandberg zo waardeerde. Niemand kijkt verbaasd. Liesbeth List zingt in de pauze voor Hare Majesteit over matrozen die hun broek laten zakken.
De verhouding tussen Kunst en Natuur blijkt een onverwoestbaar leven te leiden, tot in de wolkenkist.
Uit: Fons Elders, Lucht Water Vuur Aarde. A. Landshoff, Bentvelt-Aerdenhout 1977, p.39.
| |
Vierde fragment: Denkatorium
Het volgende fragment heb ik geschreven voor Bert Schierbeek als ‘hommage’ voor zijn zeventigste verjaardag in 1988.
De tekst is een inwendige monoloog van Socrates, waarin hij zich rekenschap aflegt van zijn weigering zijn dialogen in geschreven teksten vast te leggen.
Denkatorium
Het toneel is spaarzaam verlicht.
Onder de bank staat de bandrecorder, met voetbediening.
De vragen worden ‘live’ gesteld; de antwoorden per taperecorder.
Socrates, waarom wil je nooit iets opschrijven van onze gesprekken met onze vrienden, zoals het prachtige gesprek van vanmiddag met Bert, Frits en Harry? Omdat een beschrijving van ons gesprek de spontaniteit van onze intuïties en ideeën aantast.
Verklaar je nader.
Een spontane dialoog over vriendschap en eros is een uitdrukking en versterking van onze ervaring van vriendschap en eros.
Maar zodra ik die spontaan gegroeide dialoog wil neerschrijven, moet ik afstand doen van onze spontane ervaring, omdat ik als schrijver wel kan schrijven zonder die ervaring, maar niet zonder het inzicht in die ervaring. En het inzicht, dat nodig is voor het schrijven, schept onontkoombaar en noodzakelijk afstand.
Ik volg je niet, Socrates
Een man, die verdrietig is, zit binnen de cirkel van zijn verdriet, of hij nu praat of zwijgt. Een vrouw, die woedend is, zit binnen de cirkel van haar woede, of zij nu schreeuwt of kijkt. Zodra echter de verdrietige man of de woedende vrouw hun ervaringen gaan beschrijven, moeten zij de cirkel van het verdriet en van de woede verlaten om er van buitenaf naar te kijken.
Is het onontkoombaar verlies van spontaniteit de enige reden, Socrates, dat je niet schrijven wilt?
Neen, er zijn zoals altijd meerdere redenen te geven voor een en hetzelfde.
Als ik het gesprek van vanmiddag zou beschrijven, zou ik alleen al door de beschrijving de indruk wekken dat de diverse ideeën en opinies de moeite van het opnieuw overwegen en herhalen waard zijn. En dat
| |
| |
ik aan de herhaling van die opinies de voorkeur zou geven boven het steeds opnieuw onder woorden brengen van onze onwetendheid. Bovendien zou het beschrijven van al die opinies de indruk kunnen wekken dat zij allen even betekenisvol zijn.
Maar het beschrijven ervan betekent toch niet dat je de ideeën van Bert even belangrijk vindt als die van Harry?
Toch wel, want voordat er een verschil in kwaliteit kan worden geconstateerd, moet er een overeenkomst zijn, want zonder overeenkomst is er geen verschil.
Maar het is toch altijd waar dat er zonder overeenkomst geen verschil is en zonder verschil geen overeenkomst?
Als iets altijd waar is, hoeven we er niet over te praten.
Maar er is verschil tussen een waarheid, die als een zeepbel tussen vier mensen op en neer danst, en een waarheid, die zich manifesteert als een cycladisch beeldhouwwerk.
Door zo'n gesprek tussen ons op te schrijven, geef ik het een eigen leven mee, onafhankelijk van de vier debattanten. De zeepbel wordt een standbeeld.
De geschreven tekst gaat zich onttrekken aan onze dronkenschap om zich toe te vertrouwen aan de Geschiedenis van de Toekomst.
Ben je dronken, Socrates?
Dat weet jij zelf beter dan ik.
Een goed geformuleerde vraag van mij is voldoende om die oeverloze gesprekken van Bert, Frits en Harry onmiddellijk in te dammen. Ik hoef hen alleen maar te vragen, wat mooier is: hun opvattingen, inclusief de onderlinge verschillen of een hengstige merrie, die de hengst begroet met extatisch gehinnik en een machtige stroom urine.
Soms is het stellen van een vraag het beantwoorden van een vraag.
Exact, mijn jongen en daarom schrijven wij nooit iets op.
Want het vragen gaat vooraf aan het antwoorden. De vorm van de vraag; het moment, waarop hij gesteld wordt; aan wie hij gesteld wordt; in welke samenhang en niet te vergeten door wie hij gesteld wordt, bepaalt de betekenis van een mogelijk antwoord. Het idee dat dit ragfijne weefsel van vragen en antwoorden door hen neer te schrijven wordt losgemaakt in ruimte en tijd van degenen, die elkaar met goddelijke en menselijke zin en onzin toespreken, bezorgt mij koude rillingen.
Toch sta je iedereen te woord, Socrates, zonder aanzien des persoons!
Het gesproken woord houdt onbewust rekening met de toehoorder, in tegenstelling tot het geschreven woord. Het gesproken woord is relatief, want er zijn meestal tenminste twee mensen. Het geschreven woord neigt naar het absolute, want er is meestal een lezer.
Maar in onze gesprekken stel ik Frits een andere vraag dan Bert, en bij Harry is het soms voldoende om bijna onzichtbaar het hoofd te schudden. Hoe kun je de schoonheid van deze subtiele verbale wisselwerking vergelijken met geschreven teksten, die geeuwend terzijde worden gelegd door critici, die zelf niet kunnen schrijven, laat staan kunnen lezen?
Als ze rechtstreeks met mij spreken zonder het papieren, geschreven medium, heb ik heel snel ontdekt, welke teksten zij denken te begrijpen
| |
| |
en welke niet. Maar de critici ontdekken dat nooit, omdat zij niet rechtstreeks met mij communiceren.
Ben je katholiek geworden, Socrates?
Zo'n vraag kun je beter aan Gerard stellen. Ook wij moeten onze plaats kennen. Ik zou zelf de voorkeur geven aan het woord ‘symposieren’ in plaats van communiceren, maar het is weer het voordeel van de gesproken taal, dat je in De Brakke Grond in 1988 Plus anders praat dan op de Atheense bodem in 418 Min.
Niemand vandaag de dag begrijpt het prachtige archaïsche woord ‘symposieren’, dat niet alleen praten, maar ook eten en drinken betekent en dat niet in je eentje, maar met vrienden. Het is een woord uit een periode van onze geschiedenis waarin praten en zingen; denken en herinneren; debatteren en wandelen nog aan elkaar verwant waren. Sinds het geschreven woord, hebben de mensen hun geheugen verloren. Sinds er bibliotheken bestaan, wordt er in stilte gelezen en zijn de woorden in de hoofden van de lezers van hun klank beroofd.
Maakt de afwezigheid van je vriend je niet wat bitter, Socrates?
Niks vriend. Begrijp je niet dat boeken op een stoel worden geschreven en dat de boeken daardoor langzaam maar zeker de gefixeerde vorm en functie van die stoelen hebben overgenomen? Geschreven teksten horen bij stoelen, zoals stoelen horen bij huizen en steden. Boeken zijn het hart van de sedentaire cultuur. Ze zijn vijandig aan beweging.
Breng je daarom de nacht liever met een geliefde door dan met papier en pen?
Eros is beweging; denken is beweging; praten is beweging. De orale cultuur laat alle handelingen tegelijk toe. Maar het schrijven vraagt distantie en selectie; afzondering en een stabiele stoel. Het schrijven verschilt van het spreken zoals een kanaal verschilt van een rivier. In de kanalen van onze literatuur maakt het woord zich los van de klank; de klank maakt zich los van de betekenis; de betekenis maakt zich los van de toehoorder; de toehoorder maakt zich los van zijn omgeving; de omgeving maakt zich los van de aarde en de hemel; de aarde en de hemel maken zich los van elkaar.
Socrates, wordt wakker. Je ijlt!
Fons Elders
Amsterdam, in de nacht van 13 op 14 juni 1988/1e versie
Warder, in de nacht van 16 op 17 juni 1988/2e versie
| |
Vijfde fragment: Dames en Heren
Dames en Heren, de drie woorden, die ik zojuist heb uitgesproken, lijken een duidelijke betekenis te hebben, zoals elk cliché.
Als we ons echter afvragen, welke onuitgesproken veronderstellingen schuilgaan achter deze aanspreektitel kunnen we ons gaan verbazen. En pas als we ons verbazen, kan een nieuw inzicht ontstaan.
Ten eerste heb ik U via ‘dames en heren’ ondergebracht in twee groepen: die van de dames en die van de heren. Ik heb met deze aanspreektitel de mensen verdeeld in twee categorieën op basis van een geslachtskenmerk: het vrouwelijke en het mannelijke, terwijl er in een verhaal over Vrijheid en Taal eerder sprake is van kwesties van de geest dan van het lichaam.
| |
| |
Ten tweede heb ik U als dames en heren met behulp van het woordje ‘en’ aan elkaar gekoppeld, alsof we voor elkaar bestemd zijn vanuit deze geslachtelijke onderscheiding. Velen onder U zullen het daarmee wel eens zijn, maar sommigen kunnen daar wat moeite mee hebben. Ten derde heb ik U aangesproken met twee termen, die qua verzameling alle mannen en vrouwen bevatten, dus meer dan 4 miljard mensen, terwijl wij hier met een kleine honderd mensen bij elkaar zijn.
Ten vierde heb ik niets specifieks gezegd over U: iedereen is in de aanspreektitel herleid tot ‘een vrouw’ en tot ‘een man’, zonder rekening te houden met de grote verschillen tussen de vrouwen onderling en de mannen onderling.
Waarschijnlijk zijn er nog meer veronderstellingen bloot te leggen, bijvoorbeeld door het jaar ‘1917’ in Petrograd in herinnering te roepen. Daar werden volgens de beschrijving van John Reed in ‘Ten days that shook the world’ de gegoede burgers na het uitbreken van de Oktober-revolutie 's morgens in de tram aangesproken met ‘kameraad’ in plaats van het vertrouwde, burgerlijke ‘mevrouw’ of ‘mijnheer’. De afstandelijke, burgerlijke groet middels ‘mijnheer’ en ‘mevrouw’ had plaatsgemaakt voor de solidariteitsgroet van de arbeiders: ‘kameraad’.
Ruim zeventig jaar later schreeuwt de discjockey in Bentley's discotheek in Mid-Manhatten: ‘Dames, heren en sletten, even de handen op elkaar voor Lady Hennesy Brown.’
| |
Zesde fragment: over taal en vrijheid
Het onderwerp ‘taal en vrijheid’, evenals ‘dames en heren’ een verzameling van drie woorden, behoort tot de meest belangwekkende, maar ook moeilijkste onderwerpen van de filosofie.
Als ik op dit moment roep: dit is een gebouw, dan weet U nog niets, tenzij door om U heen te kijken. Het is niet te danken aan het woord ‘gebouw’ dat U iets weet, maar door Uw ogen de kost te geven. Het enige dat U weet, als ik het woord ‘gebouw’ gebruik, is dat het niet over een giraffe gaat, hoewel een giraffe prima in de hal van dit gebouw zou kunnen huizen, beter dan in de artis in Amsterdam.
Elk woord dat we gebruiken, of het nu het woord ‘ik’ is of het woord ‘gebouw’, ‘mens’ of het woordje ‘of’, heeft de functie Uw aandacht af te leiden van alle andere woorden, die een bepaalde verzameling aanduiden, ofwel U op het spoor te zetten van een bepaalde redenatie. Ik herhaal: het woord ‘gebouw’ zegt meer over wat het niet is, bijv. geen stoel, geen mens, geen God, dan over wat het wel is.
Als ik het woord ‘of’ gebruik, een zogenaamde logische term, kunt U gissen of ik dit woord ‘of’ gebruik om iets anders uit te sluiten, in de zin van: of levend of dood, ofwel dat het een van de vele mogelijkheden is, waartussen ik nog geen keus kan maken. Bijv., ik heb mijn hoed thuis laten liggen, in de trein, in een café, of hier op de Academie.
Als ik woorden gebruik als ‘als - dan’, of ‘omdat - daarom’, redeneer ik in bepaalde verbanden. De taal suggereert een verband dat er in werkelijkheid niet hoeft te zijn.
Het is een voortdurend wonder dat we over en weer de indruk hebben elkaar te begrijpen. Want de taal is een wereld op zich zelf, een autonoom medium dat uniek is in zijn structuur en uitdrukkingsmogelijkheden, maar waarvan op geen enkele manier vaststaat dat het
| |
| |
werkelijk uitdrukt, wat we via de taal willen uitdrukken. Taal en werkelijkheid verschillen even fundamenteel van elkaar als cijfers en rozen.
In Philosophy of Symbolic Forms vertelt Ernst Cassirer, hoe een Indiaan gevraagd wordt in zijn taal de Spaanse uitdrukking te vertalen: ‘Iluvia - het regent (nu)’. De man wil dit niet, terwijl hij Spaans kent en de vraag begrijpt. De reden is dat het op dat moment niet regent en de man niet kan liegen, althans niet in zijn eigen taal. In het Spaans kon hij wel zeggen dat het regende, want hij had ontdekt dat de Spanjaarden allerlei uitdrukkingen gebruikten, die niet klopten met de concrete werkelijkheid van dat moment.
Taal en werkelijkheid zijn in deze Indiaanse opvatting afhankelijk van elkaar, in de Spaanse opvatting onafhankelijk van elkaar.
Niet alleen de verhouding tussen taal en werkelijkheid is boeiend en mysterieus, maar ook de verhouding van een zin tot zijn mogelijke betekenissen. De zin: Pauline trekt Pauls hemd uit, kan betekenen dat Pauline het hemd van Paul zelf aan heeft en dat nu uittrekt, maar het kan ook betekenen dat ze Paul een handje helpt bij het uittrekken van zijn hemd. Niemand kan op voorhand beslissen, welke betekenis van die twee in deze taaluitdrukking de juiste interpretatie is zonder verdere concrete informatie.
Dat wij elkaar begrijpen, is meer een kwestie van conventie, verbeelding en inbeelding dan van werkelijk begrijpen.
Dit klemt des te meer, als we bedenken dat we in taal meer kunnen zeggen dan we kunnen denken. Bijv., de zin: ‘de cirkel is vierkant’, kan wel gezegd worden en is qua zin grammaticaal correct, maar kan niet gedacht worden. Als we echter meer kunnen zeggen dan we kunnen denken, dringt zich de vraag op, of ook het tegendeel geldt: kunnen we meer begrijpen dan we in taal kunnen uitdrukken?
Ik kan hiervan in taal uiteraard geen voorbeelden geven zonder mij zelf belachelijk te maken. Het antwoord hierop blijf ik U dus schuldig, tenzij U genoegen neemt met het woordje ‘ja’.
Maar wat betekent het, als ik in deze context ‘ja’ zeg. Ik wil dit ‘ja’ op de vraag, of we meer kunnen denken dan we in taal kunnen uitdrukken, vergelijken met het woord ‘Mali’ op een plankje aan een paaltje in Reggane, een gehucht in de Westelijke Sahara. Dit bordje wees ons in 1973 de weg, al wapperend in de wind, naar een land dat tweeduizend kilometer verderop lag. Het was het enige teken in die eindeloze woestijn.
Dit is de kracht van het woordje ‘ja’: het geeft oriëntatie; het geeft een intentie aan, maar het biedt uiteraard aan de twijfelaar weinig of geen houvast. Want ook ons ‘ja’ op allerlei vragen wappert voortdurend in de wind, afhankelijk van wie het zegt tegen wie in welke context.
Om U niet volledig wanhopig te maken of me zelf onverstaanbaar, terwijl ik het tegendeel nastreef, zal ik nu drie termen introduceren en een kort commentaar op deze drie termen leveren.
Die drie termen of woorden zijn: syntax, semantiek en pragmatiek. Elke student in de taalfilosofie wordt hiermee geconfronteerd, al zal iedere docent en student er verschillend mee omgaan.
De syntax betreft de grammaticale structuur van de taal. Pas door de grammaticale ordening kunnen woorden onderling een specifieke betekenis krijgen. De grammaticale ordening noemt de linguïst Noam Chomsky de oppervlakte-structuur van de taal. De betekenis van een zin is niet identiek aan deze grammaticale ordening, zoals het
| |
| |
hierboven gegeven voorbeeld: Pauline trekt Pauls hemd uit, duidelijk maakt.
Vandaar is het zinvol een onderscheid te maken tussen de oppervlakte-structuur van een zin, en de diepte-structuur van een zin. De diepte-structuur heeft betrekking op de betekenis(sen). Vandaar het onderscheid tussen syntax en semantiek.
Het verbazingwekkende verschijnsel doet zich voor dat wij niet alleen met een beperkt aantal klinkers en medeklinkers, die zelf een reeks klanken zijn, een onbeperkt aantal woorden kunnen vormen, maar ook dat we met een beperkt aantal grammaticale regels een oneindig aantal (nieuwe) zinnen kunnen vormen, en daardoor een oneindige reeks nieuwe betekenissen kunnen creëren, die al of niet verwijzen naar bestaande situaties.
Tegelijkertijd wordt het vanuit het onderscheid tussen oppervlakteen dieptestructuur duidelijk dat er geen eenduidige en ondubbelzinnige relatie bestaat tussen de grammaticale vorm van een zin en de betekenis(sen) van diezelfde zin. Elke zin, die ik hier en nu uitspreek, leent zich onontkoombaar voor meerdere interpretaties.
Het is opmerkelijk dat we doorgaans veronderstellen dat we elkaar begrijpen, terwijl we daar nooit echte zekerheid over kunnen verkrijgen. Een nadere toelichting van een bepaald idee, bijvoorbeeld het idee ‘vrijheid’, kan misschien bijdragen aan een beter begrip ervan, maar tegelijk ook een bron zijn van nieuwe misvattingen t.a.v. de intenties van de spreker.
Als we het woord ‘vrijheid’ definiëren als het vermogen steeds nieuwe betekenissen te ontwikkelen, en dat is toch de essentie van de menselijke creativiteit, is de gesproken en geschreven taal de belangrijkste uiting van deze vrijheid. De taal is zowel voorwaarde als medium om nieuwe betekenissen te ontwikkelen. Taal is identiek aan vormgeving.
Elke luisteraar en lezer interpreteert voortdurend alles, wat hij leest of hoort. Er zijn tenminste twee partijen betrokken bij het proces van betekenis-geving, namelijk de spreker en de luisteraar; de auteur en de lezer.
Om die reden wordt door de Noorse filosoof Arne Naess gesteld dat de betekenis van een zin afhangt van wie iets zegt, tegen wie en in welke context. Deze taalopvatting duiden we aan met de term ‘pragmatiek’.
Vanuit de pragmatische benadering van de taal is het streven om in de nieuwe uitgave van de Van Dale een aantal woorden en uitdrukkingen te voorzien van de term ‘beledigend’ niet terecht. De term ‘beledigend’ wordt een fixatie van een historisch gegroeide betekenis, onafhankelijk van het concrete gebruik. Wat in de mond van de een een belediging kan zijn, bijv. zo ‘zat als een Pool’, is het niet in de mond van een ander. Bovendien kan een belediging alleen effectief zijn, als degene, op wie de belediging gericht is, de belediging aanvaardt. Zolang zij zich er niets van aantrekt, mist degene, die haar probeert te beledigen, zijn of haar doel.
Ook hier is sprake van vrijheid, niet zozeer door de taal zelf, maar door het niet reageren op taal.
| |
Zevende fragment: Over Vrijheid
De titel van dit fragment laat op het eerste oog aan duidelijkheid weinig te wensen over. Dit is echter schijn. Het woord ‘vrijheid’ is
| |
| |
een zelfstandig naamwoord, een aanduiding van een idee met een rijke geschiedenis, niet meer en niet minder. Pas als we de idee ‘vrijheid’ concretiseren door er een netwerk van andere ideeën omheen te spinnen, begint de idee ‘vrijheid’ levend te worden.
Negen van de tien studenten, die ik enkele jaren geleden vroeg een kort essay te schrijven over vrijheid, definieerden vrijheid spontaan als de afwezigheid van dwang, als het ‘vrij zijn van...’. Met deze benadering van vrijheid volgen zij de betekenis, die J.S. Mill geeft aan het begrip ‘vrijheid’ in zijn essay ‘On Liberty’. Het is de individualistische en liberale opvatting van vrijheid.
Zodra ik echter alleen door het leven ga, en niemand meer op een aanwijsbare manier enige dwang op mij uitoefent, ontdek ik dat ik geen stap verder ben gekomen, want de beperkingen, die anderen aan mij hebben opgelegd, duiken nu even sterk op van binnenuit. Alle belemmeringen van mijn vrijheidsgevoel, die ik eerst aan anderen toeschreef, duiken nu op in nieuwe gedaanten: te weinig vrienden, te weinig geld, het onmachtsgevoel vorm te geven aan mijn leven.
Het ‘vrij zijn van...’ blijkt alleen effect te hebben, als ik de idee ‘vrijheid’ radicaler toepas: niet alleen op de buitenwereld, maar ook op mijn behoeften en verlangens, want onze begeerten en angsten zijn de bron van alle lijden, zoals Siddharta Gautama ca. 2500 jaar geleden ontdekte. Of in de woorden van Spinoza:
Vrijheid en dood zijn de belangrijkste filosofische kwesties.
Als we de angst voor de dood kunnen overwinnen, zijn we een vrij mens. Pas dan krijgt ons leven een draaglijke lichtheid.
|
|