Tim Krabbé
Droit de Réponse (2)
Nico, bij mij als winnaar van de Ronde van Landsmeer 1978 ben je aan het juiste adres. Ik moet me in diezelfde sporthal verkleed hebben, en die heerlijke wielerkleedkamergeur van Midalgan en andere beenbalsems hebben opgesnoven. Ik herinner me zelfs hoe er schuin door de gymzaal een loper was gelegd opdat wij met onze koersschoentjes, met die ijzeren plaatjes eronder, het linoleum niet zouden beschadigen. Jazeker, ik zou volkomen gelukkig zijn als ik daar weer even in die geur mocht zitten en de alleen met verliefdheid vergelijkbare spanning van de aanstaande wedstrijd mocht voelen.
Ik moet eerlijk zijn en er bij zeggen dat mijn winnende Ronde van Landsmeer slechts de lüfhebberskoers was. Maar voor mij was het een grote gebeurtenis; van de paar honderd officiële koersen die ik in acht jaar in Nederland reed, won ik er slechts acht. Wat ben ik toch blij dat ik al die jaren een wielerdagboek heb bijgehouden, want nu kan ik mijn eigen wedstrijdverslag nalezen.
Mijn Ronde van Landsmeer werd verreden op zaterdag 26 augustus 1978, op een straatsteentjesparkoers in het dorp zelf, met twee lange rechte einden van zo'n 600 meter, en twee korte van 100. Afstand 50 kilometer, zeventig deelnemers. Ik reed al dagen slecht, trainde zonder zin, had me onderweg op de fiets van Amsterdam naar Landsmeer ‘machteloos en zweterig’ gevoeld. Het startschot was nog niet gelost, of ik vloog. Ik reed meteen van voren. In de eerste premieserie won ik achter de demarranten Duin en Van der Lans de derde premie. Ik bleef even achter ze hangen maar kwam er dankzij de steun van De Vos die mij inhaalde toch bij. Ons kopgroepje van vier groeide in de volgende ronden snel aan tot een beslissende ontsnapping met twaalf man waar verder onder anderen Degeling, Peetoom, Korver, Wassenburg en Bakhuizen bijwaren.
Van alles wat ik in wielrennen heb meegemaakt schonk deel uitmaken van een beslissende kopgroep het meeste geluk. Méér dan winnen. Winnen is verrukkelijk, maar er schuilt ook een paradox in. Want ineens is niet meer zeker dat je niet een tijger tussen poezen was en dat wat je verricht hebt dus geen enkele waarde had. In een beslissende kopgroep zitten daarentegen was een erkenning voor je hele oeuvre, je uitgereikt door je gelijken. Je had je kracht getoond, je koersinzicht, je hoorde bij de Mannen. Iedere ronde in een beslissende kopgroep is een ereronde. Ik heb dat gevoel eens door Poulidor horen omschrijven. Het jaar nadat hij gestopt was volgde hij als celebrity een bergetappe in de Tour waarin vele uren lang een kopgroep van veertien man, met alle groten erin, vooruit had gereden. Poulidor had het toen niet over winnen, niet over afzien, niet over de Tours die hij nooit had gewonnen, nee, hij had het over de bewondering waarmee hij het publiek had zien kijken naar die veertien en die hem had doen verlangen daar nog bij te mogen horen.
In mijn kopgroep in Landsmeer was ik, samen met Wassenburg, Duin en De Vos, de favoriet voor de eindsprint. Uit mijn dagboek blijkt dat ik het gewiekster aanpakte dan ik zou hebben gedacht. De finish was halverwege een van de lange einden. Dat betekende dat de eigenlijke sprint aan de achterkant van het parkoers zou worden