| |
| |
| |
Willem Wilmink
M. Moussorgsky ‘De kinderkamer’
Naar een Franse en twee Engelse vertalingen
1 Het kindermeisje (Njanja, Njanjoeska) moet vertellen
Njanja, jij moet vertellen
van die griezelman in het grote bos,
Dat hij dwaalde door de donk're nacht,
dat hij kind'ren naar zijn roofhol bracht,
en hij vrat ze zo maar op met huid en haar
en die kind'ren huilden en ze schreeuwden maar.
Njanjoeska, ik weet heus wel
want die kind'ren wilden nooit iets
wat pappa, mamma, of wat Njanja vroeg,
want ze waren echt niet lief genoeg.
van die koning en die koningin,
hun kasteel was mooi, maar 't waren rare mensen.
Hij was mank, die koning, waar hij kwam
groeide stap na stap een vliegenzwam.
En zijn vrouw, als die verkouden was,
en moest niezen, brak het vensterglas.
zeg maar niks meer van die bullebak,
Nee, vertel me, Njanja, echt een leuk verhaal!
| |
| |
| |
2 In de hoek staan
Mijn wol in de war, de naalden zijn zoek,
och, och, mijn steken eraf
en inktvlekken over mijn breiwerkje.
Vooruit, schiet op, in de hoek, jij.
Maar dat is heus niet mijn schuld, Njanjoeska,
ik zit nooit aan je breiwerk, Njanjoeska.
Die steken los, dat heeft de kat gedaan
en dat van die inkt, dat heeft de kat gedaan.
Want Misjenka heeft niks gedaan,
Misjenka wil aardig zijn,
maar Njanja is een oud chagrijn,
op Njanja's neus zit weer een vieze vlek,
Misja heeft een hele schone nek,
Njanja's mutsje zit weer scheef en gek.
Njanja is niet lief voor Misjenka,
ze straft hem steeds, en hij doet nooit wat.
Misja houdt nu dus nooit meer van zijn
| |
| |
| |
3 De kever
Njanja, Njanjoeska! Moet je horen,
Ik was lekker aan het spelen in het zand achter de bomen
zo'n mooi huis van stokjes, die had mammie gesneden,
stokjes van die grote boom daar,
had het huis haast klaargekregen,
net een echt huis, met een puntig dakje.
een kever vloog er op mijn dak,
ontzettend zwart, en dik, o zo dik.
Hij draaide zijn snorren vreselijk,
hij zat mij daar maar aan te kijken!
Ik was bang voor hem, hij zoemde zo... woedend,
spreidde toen zijn vleugels, hij wilde met me vechten,
en vloog op en raakte me op mijn voorhoofd.
Ik hield mijn ogen stijf dicht, hoor,
ik zat gehurkt en ik bewoog niet,
toen deed ik toch eens één oog op een kier,
wat ging er gebeuren, Njanjoeska?
Op zijn rug, de neus naar boven en de pootjes opgevouwen.
Hij was niet kwaad meer, draaide niet meer met zijn snorren,
hij zoemde niet meer, maar ik zag zijn vleugels trillen.
Was hij echt dood, of zogenaamd?
Zeg toch eens, Njanja, wat er gebeurd is?
Die zwarte kever wou met me vechten
Zou hij nu heus dood zijn, die kever?
| |
| |
| |
4 Slaapliedje voor de lappenpop Tjapa
Tjapa, doe je ogen dicht.
met zijn grote boomgaard,
zingt er toch zo grappig.
| |
| |
| |
5 Avondgebed
Zegen en vergeef, Heer, pappa en mamma,
lieve Heer, bescherm ze goed.
Zegen en vergeef, Heer, broertje Vasenka
laat haar zonder pijn, vannacht,
mijn lief oud omaatje, mijn arm oud omaatje,
tante Katja, tante Natasja,
tante Masja, tante Parasja,
tante Ljuba en Varja en Sasja
en Olja en Tanja en Nadja.
ome Wolodja en Grisja en Sasja,
zegen en bewaar ze allemaal, o Heer,
Filja en Vanja en Mitja en Petja
en Dasja, Pasja, Sonja, Dunjushka.
Njanja! Zeg, Njanja, hoe gaat het verder?
‘O, wat ben jij toch een domoor!
Hoe vaak moet ik nog zeggen:
Spaar ook mij... en vergeef me mijn zonden, Heer.’
Spaar ook mij... en vergeef me mijn zonden, Heer.
| |
| |
| |
6 Op het hobbelpaard (stokpaard?)
Vort! Hop hop, hop! Hop hop!
Hupsakee! Hatsjee! Hatsjee! Hupsakee!
Hop hop hop, hop hop! Hop hop hop, hop hop!
Wasja! Hee, Wasja! Hoor 'es. Kom je bij me langs, vanavond?
(En kijk maar goed hoe ik rijden kan,
kijk maar, ik heb nieuwe leidsels, man,
erg lang, behoorlijk sterk ook.
En kom nou bij me langs, Wasja.)
ik moet nog de stad in, maar ik blijf niet lang,
Denk er goed aan, dat ik altijd vroeg naar bed moet,
Ta ta ta ta ta (etc.) Hop! Ta ta ta (etc.) Hatsjee!
Hop! Hop! Hatsjee! Holé, holé, hatsjee!
Au, mamma. Au, mijn voet. Dat doet pijn. Au, mijn voet.
‘Mijn lieverd, ben jij dan zo gevallen,
ga maar niet huilen, wees nou maar flink.
Gauw opstaan, en kom maar even bij me, dan gaat het weer.
Kijk daar eens, daar in die struiken,
daar zit een kleine vogel,
o, en zijn veren zijn zo mooi,
zo'n mooi vogeltje, kijk maar.
Geen pijn! Ik ben in de stad, mamma,
ik moet naar huis, o, ik moet me haasten.
Hatsjee! Wasja komt al. Hup!
| |
| |
| |
7 Onze poes deugt niet
luister toch eens, mammie.
Ik was naar mijn parasol aan het zoeken,
ik had overal gezocht, waar lag dat ding toch,
Toen ben ik gauw naar het raam gaan rennen,
misschien dat ik hem daar had gelaten,
en, mammie, bij het raam daar,
zag ik de poes, al vlakbij ons Pietje zijn kooi
en zat te trillen... arm beest.
Zo, poes! Ons Pietje opvreten? Mooi niet!
Hou op! Ik pakje. Pas op, jij!
Ik deed eerst of ik poes niet gezien had
met één oog op een kier bleef ik gluren,
Poes bleef eventjes kalm naar me kijken
en stak brutaal zijn poot door het kooitje,
hij was van plan in de aanval te gaan,
toen deed ik van... wham!
Mammie, wat een ontzettend harde kooi.
O, mijn vingertoppen doen zo'n pijn,
de bovenstukjes van mijn vingertoppen
doen pijn, zeg, erge pijn.
Ba, wat een poes toch, mamma. Ba.
|
|