De ‘vergeestelijkte’ poëzie van Achterberg brengt je overigens in de meeste gevallen snel af van dergelijke plat autobiografische interpretaties. Ook Hazeu maakt niet de ‘fout’ bij iedere ‘ik’ alleen te denken aan Achterberg zelf en bij iedere ‘Gij’ of ‘U’ aan de vrouw die hij vermoord heeft. Het precies tegenovergestelde voorstel van de irritant schoolmeesterige Middeldorp dat de ‘ik’ per definitie niet als ‘Gerrit Achterberg’ gelezen mag worden is overigens ook volstrekt belachelijk, met name als het gaat over uitgesproken autobiografische bundels als Blauwzuur en Hoonte.
Om dan nog een draai aan zijn betoog te geven maakt Middeldorp een onderscheid tussen een ‘algemene’ biografie en een ‘particuliere’ biografie. Maar iedereen ziet toch zo wel in dat het geheel onduidelijk zal zijn waar de ene vorm begint en de andere ophoudt want Achterberg maakte al het algemene persoonlijk en al het persoonlijke algemeen. In de praktijk zal het eerder neerkomen op de tegenstelling tussen een ‘schijnheilige’ biografie, goedgekeurd door weduwe, vriendenen kenissen (hoe goed die mensen het ook met de overledene voor hadden en hoe integer op zich hun bedoelingen waren) en een ‘echte’ biografie.
Zo'n ‘echte’ biografie heeft Hazeu dus geschreven. En het is er een geworden die je in één (wel heel lange) adem uitleest. Het is zeker niet een biografie in de nu met name in Amerika heersende mode, waarbij de biograaf er vooral door geldzucht gedreven op uit lijkt de meest opzienbare schunnigheden over een beroemdheid (Picasso, Lennon, Presley) te spuien. Natuurlijk komt er in het verhaal van Hazeu soms een vertekening. Elke biografie is uiteindelijk een subjectieve kijk op een grote berg feiten. Zo schetst Hazeu de literaire vrienden van de dichter, als A. Marja en Bert Bakker heel teruggehouden, waardoor bijvoorbeeld de aandacht bij dronkemanspartijen wel erg op Achterberg komt te liggen. En er moet natuurlijk sprake zijn geweest van een interactie.
Zeker Bakker en Marja waren toch geen keurige heren!
Maar Hazeu heeft ook positieve kanten gevonden en daaraan besteedt hij zeker niet minder aandacht. Vanuit de inrichting waarin hij vastzat voerde Achterberg middels zijn gedichten een dappere strijd tegen de uitzichtloosheid. Hij bleef gedichten schrijven, denkend dat dit zijn uiteindelijke kans op de vrijheid zou zijn, want erkenning buiten de inrichting zou zijn positie ten opzichte van de psychiaters sterker maken. Zo gaf hij aan het zichzelf noodgedwongen opgelegde ‘martelaarschap’ een heroïsche inhoud.
Over die vrijheidsinstelling was hij de eerste jaren overigens wel erg hoopvol gestemd, wat ongetwijfeld samenhing met het feit dat hij niet tot zich door kon laten dringen wat hij eigenlijk, niet in metaforische, maar in reële zin, had aangericht. De confrontatie met zijn daad en daarmee ook zijn uiteindelijke genezing bleef uit en juist dankzij het ‘verliteraturen’ was hij daartoe in staat. Een dichter kan tenslotte nooit zomaar een moordenaar en een psychopaat wezen, moet Achterberg gedacht hebben: Een dichter heeft mythische trekken en wordt vanzelf van aardse schuld ontheven. Een gruwelijk misverstand natuurlijk.
Maar zijn dapperheid school erin dat hij in zijn gedichten zelf onverhuld rekenschap bleef afleggen van dit niet genezen zijn. Met name bij een bundel als Blauwzuur hoeft daarover geen twijfel te bestaan. Wat betreft de literatuur deed Achterberg geen concessies naar de psychiaters toe die zijn werk lazen en het werk bleek dan ook telkens een belangrijke overweging om de tbr weer met een jaar of twee jaarte verlengen. Maar op de lange duur was juist de fascinerende kwaliteit van zijn gedichten een vrijbrief naar de maatschappij. Voor de kracht die hij daartoe ontwikkelde toont Hazeu onverbloemd ontzag.
En natuurlijk: over de kwaliteit van zijn poëzie hoeft ook na het lezen van deze biografie niemand te gaan twijfelen.