| |
| |
| |
Joost Niemöller
‘Beelden, beelden, beelden’
In gesprek met Tom Lanoye
Tom Lanoye, foto: Gerrit Serné
Tom Lanoye zet niet zomaar een postmodern bijzettafeltje tussen twee personen in zijn roman Alles moet weg. De afwezigheid van gevoel, betrokkenheid, vind hij een slechte zaak in het postmodernisme. Toch is het spel met dubbele bodems en ironie hem zelf ook niet vreemd, getuige niet alleen zijn boeken maar ook zijn theatershow's. In gesprek met een rap doorratelende jonge Vlaming.
Van Tom Lanoye (St. Niklaas, 1958) verscheen: Rozegeur en maneschijn. Helse kritieken (Kritak, Leuven, 1983), In de Piste. Gedichten. (Bert Bakker, Amsterdam, 1984), Bachus. Scherts en nonsens (Kritak, Leuven, 1984), Een slagerszoon met een brilletje. Verhalen (Bert Bakker, Amsterdam, 1985), Het cirkus van de slechte smaak. Literair variété (Dedalus, Antwerpen, 1986) en Alles moet weg. Roman (Bert Bakker, Amsterdam, 1988). Daarnaast publiceerde hij in Maatstaf, NWT, De Brakke Hond en De Held. Hij werkte mee aan de theaterprogramma's Café paniek en Jamnoree en verzorgde de soloprogramma's Slagerszoon met een brilletje en In de piste. In maart 1989 verschijnt een keuze uit zijn kritieken, Vroeger was ik beter, en in september de poëziebundel Hanestaart Tom Lanoye studeerde Germaanse filologie en sociologie.
Je nieuwe boek heet Alles moet weg. Wat moet er eigenlijk allemaal weg?
Zeker de eerste oplage. Het is ten eerste een verkoperslogan. Het boek gaat over die tiep, Tony, die rondreist door Vlaanderen en denkt dat hij alles kan verkopen. Dat hij bij mensen binnen kan komen om ze plat te lullen en tegelijkertijd uit te vissen wat ze nodig hebben. En ze dan alles te kunnen verkopen, ongeacht wat het is eigenlijk. Ten tweede geeft de titel aan dat Tony op het einde van het boek alles verliest. Ten derde, het gaat over spullen, over dingen, over zaken. Er is een andere jongen, André, oftewel Andreeke Met De Harley Davidson. Voor André moeten zijn gestolen spullen weg omdat ze bezwarend zijn. En dat is dan al een voorbode van wat er met André zelf, de enige vriend die Tony eigenlijk heeft, ook zal gebeuren. André moet ook weg. En op dezelfde manier als zijn spullen eigenlijk. In het kanaal. En dan tegelijkertijd, in zijn uiterste consequentie, is de titel ook een romantische slogan, alles moet weg, in de clichématige zin van alles is vergankelijk, alles is verval, herfst, enfin.
Ik las de titel vooral als ‘alle illusies moeten weg’.
Ja ook. Het abstracte vooral. Het sleutelhoofdstuk heet niet voor niets Over de onto-ereikendheid van het abstracte. Er is nog een verklaring van Alles moet weg; alles gaat constant kapot, alles wat met Tony in verband staat, een simpele verrekijker om naar de zee te kijken, zijn tikmachine, z'n tekstverwerker, z'n aktentas, alles gaat systematisch kapot, zodat het niet te verwonderen is dat uiteindelijk op het cruciale momont ook zijn gouden Rolex horloge kapot gaat; Precies als ze dat nodig hebben om op de juiste tijd een bankoverval te plegen. En dat gebeurt dus in het sleutelhoofdstuk ‘Over de ontoereikendheid van het abstracte’. Technisch gezien komt daar alles in samen. Tegelijk is hij in dat hoofdstuk inplaats van verkoper koper ge worden. Somt hij alle dingen op die hij denkt te kunnen kopen met die twee miljoen van de overval. Maar een van de dingen die er ook in voorkomen is dat alle moraal, alle ideologie, alle illusies, alle denkconstructies uiteindelijk alleen maar een hulpmiddel zijn om enigszins te overleven in de storm van de concrete werkelijkheid. Een strijd die op voorhand verloren wordt.
Je zou je kunnen voorstellen dat je al schrijvende ook met een eigen last van dingen in je hoofd zit en zo gezien alles weg moet.
| |
| |
Die titel heb ik al vijf, zes jaar. Ik ben eerst het scenario gaan uitwerken, er moeten die en die voorvallen in, het moet zeker en vast in Vlaanderen spelen, die en die stad moet erin komen, diefabrieken, dieautostrada, hetmoestzich constant afspelen in de buurt van cafés. Het moet een heel Vlaams boek zijn.
Waarom?
Dat vind ik, er worden zo weinig boeken geschreven over Vlaanderen. Ten eerste ik vind dat er heel veel voor het rapen ligt als materiaal, al was het maar omdat zo weinig mensen er iets mee doen. Ten tweede vind ik het flauwekul om of over de Randstad of over de Bronx of over de Binnenlanden van de Amazone te gaan spreken, terwijl het dan in Vlaanderen stuk voor stuk veel boeiender is. Omdat het ergerlijker is ook. Natuurlijk, als je Vlaanderen niet zo goed kent lijkt het helemaal niet zo ergerlijk, maar ik erger me er constant aan. En toch kan ik het niet missen.
Tom Lanoye, foto: Gerrit Serné
Als je naar de Vlaamse televisie kijkt, krijg je iets heel benauwends over je.
Die beklemming echt, dat moet ook in het boek zitten. Tony komt niet in contact met de werkelijkheid eigenlijk. Hij heeft fantastisch grote plannen, allemaal gericht op het zoveel mogelijk manipuleren en beduvelen van mensen. Maar in feite gebeurt met hem precies wat hij met die andere mensen wil omdat hij er niet in slaagt echt contact te hebben met de werkelijkheid.
Jij zegt vriendschap, ik zeg sexualiteit.
Ja, ook wel.
Het is een heel seksueel geladen boek.
Ja, ja... Maar bij die André is de vriendschap groter dan de seksualiteit, heb ik de indruk, enfin. Over André heeft Tony geen fantasmen. Niet rechtstreeks. Ik heb een vriend die is psychoanalyticus, die zei dat ook over die seksualiteit en die haalde er het volgende uit, wat mezelf, ik zal niet zeggen in de war bracht, maar toch. In de eerste ontmoeting tussen André met zijn Harley Davidson en Tony met de bestelwagen waarmee hij rondtrekt om zijn spullen te verkopen heb je het volgende: André dwingt hem tot stilstaan en dwingt hem om de Harley Davidson in de bestelwagen te duwen, en vernielt daarmee de wand van Tony's beslotenheid. Het is bijna een penetratie van de werkelijkheid in zijn droomwereld. Er is wel zeker een grote spanning tussen die twee. Maar die wordt niet uitgesproken.
Tony heeft telkens uitgesproken homoseksuele fantasieën. Dan heeft hij nog een andere vriend Soo, waarmee ook een seksueel spanningsveld bestaat.
Tony neemt telkens een element uit de werkelijkheid en fantaseert zijn eigen verhaal daarmee. Voor hem is seks ook zoiets. En daarom blokeert hij ook volledig als hij met een oudere homo in contact komt. Om drie, vier redenen eigenlijk. Ten eerste moet hij opeens conreet iets gaan doen en weet hij absoluut niet wat hij ermee moet aanvangen, ten tweede is het verval bij die tiep zo duidelijk dat hij daar een schok van krijgt, ten derde is het zo verzorgd en zo clean en zo kunsterig artistiekerig, nichterige kitsch allemaal van begin tot einde, daar word ik zelf ook compleet klef van. Het heeft veel minder te maken met de homoseks zelf dan wel met Tony zelf, die niet in de realiteit weet te leven, het kleine, het sjoemelen. In Vlaanderen is overal de middenstand zo nadrukkelijk aanwezig -waar ik zelf ook wel toe behoo r- mensen in cafés die voortdurend maar praten over geld, over seks en over geld, geld, geld. Die verdient z'n geld zo en die heeft debiele kinderen die uitkering krijgen en dan toch zwart gaan werken en die werkt zelf weerzwart en die doet het zo of zo en we worden belazerd door de fisucs, door de regering die autostrades aanlegt en die dan nog eens extra die verlichtingspalen daar zet omdat er steekpenningen enzoverder.
Allemaal op kleine schaal. ‘Ja, jaja. Zelfs ambtenaren zijn wat dat betreft kleine ondernemers. Ik zeg het niet als kritiek naar de ander toe. Ik behoor er zelf ook helemaal toe uiteraard. Maar als je schrijft dan ontsnap je er wel een beetje aan. Echt ontsnappen doe je
| |
| |
niet natuurlijk. Ook Tony nietaan het eind van het boek. Dan gaat hij naar het buitenland, maar je kunt zo inschatten hoe het dan weer verder gaat. En dat zal ik dus ook nooit schrijven.’
Bijeen aantal andere personen vertel je juist heel precies hoe het met hun leven afloopt, hoe ze doodgaan.
Omdat ik me vaak afvraag bij mensen als ik ze zie, hoe loopt het ermee af. Gewoon de banaliteit van die vijf seconden waarop iemand sterft. En de onbelangrijkheid ervan. Ik wou dat het anders was, ik betreur dat en ik weet niet precies hoe ik dat moet neerschrijven. Behalve dan die korte, keiharde, droge zinnen.
De dood is heel aanwezig in het boek.
Ja, zo is het nu eenmaal. Mijn verhalenbundel Een Slagerszoon met een brilletje werd betiteld als een komisch boek. Ik vind het helemaal geen vrolijk boek. Een hoop sarcasme. Uiteindelijk moet Alles moet weg een somber boek zijn. Een boek over wanhoop, als dat niet zo'n vreselijk woord was. Als dat niet steeds op de achtergond aanwezig is dan is het voor mij de moeite niet. De dingen die ik goed vind, daar zit die dubbele bodem wel in. Dat er altijd een wanhopige achtergond voor die humor aanwezig is.
Aan de ene kant gaat het over communicatie, aan de andere kant niet. Er is nooit een dialoog.
De mensen spreken de hele tijd over de meest banale dingen. Erzijn ook steeds misverstanden.
Je onthoudt de lezer steeds informatie.
Op die manier zijn de psychologische spanningsvelden het grootst. Psychologie moet meer blijken uit handelingen dan uit gedachten. Ik vind dat ik het uitgediept heb. Het moet lichtjes irriteren. Het is als met een goeie grap, die moet je niet gaan uitleggen. De lezer moet het zelf maar invullen.
Laat je je soms meevoeren op gedachten zonder te weten waar het heen gaat?
Nee, met dit niet. Dit boek heb ik echt uitgedacht. Maar het moet zijn als bij Fred Astaire eigenlijk, dat het dus heel vlot en vanzelfsprekend lijkt te komen, terwijl er wel lang aan gesleuteld is. Mensen moeten zich kunnen laten meeslepen. In de eerste plaats moet het een sterk verhaal zijn. Maar tegelijkertijd met een onderbouw en met een aantal belangwekkende literaire dingen, die anders zijn, die nieuw zijn. Er is de afgelopen vijf jaar geen boek verschenen waar het heel sterk op lijkt. En als dat wel zou zijn, zou ik dat heel jammer vinden. Want dat probeer ik dus wel te doen. Ik probeer dingen te vangen die van deze tijd zijn. Heel veel beelden. Beelden, beelden, beelden. Dat is om twee redenen. Ten eerste is Tony iemand die leeft voor beelden, die folders in zijn bestelwagen heeft, in plaats van echte spullen. Ten tweede moet het die overvloed aan beelden hebben die videoclips soms hebben.
Welke schrijvers zijn voor jou belangrijk?
Zo'n klassieke vraag. In Vlaanderen zit je echt met die grote drie; Boon, Claus en Walschap. Vooral Claus en Walschap. In Nederland ben ik altijd geïnteresserd geweest in Heere Heeresma, en dan moet je daar waarschijnlijk bij zeggen ‘de vroege’ Heere Heeresma'. Gerard Reve uiteraard. Komrij, voor zover het de kritieken betreft. Komrij stelt me wel teleur als verhalenschrijver. Hij schrijft gewoon geen verhalen. Hugo Claus vind ik een hele grote dichter. Ik lees ook veel Amerikaanse literatuur. Kurt Vonnegut.
Elsschot? Dat gaat ook over kopen en verkopen.
Ja dat wel. Net had ik een interview met Humo en die journalist zei Alles moet weg is zo'n verschrikkelijk Vlaams boek, het doet me denken aan Jack Kerouac. Dat moet het ook zijn. Een combinatie van Claus, Verdriet van België, en Kaas van Elschot en ander- | |
| |
zijds zeker ook On the Road van Kerouac en Gogol, de Dode zielen. Ik heb veel gelezen, maar...ik lees nu niet meer zo om de namen, wat je gelezen moØt hebben. Ik lees technisch. Ik probeer boeken te lezen waar ik uit kan leren. Dat is ook een van de redenen dat ik de optredens die ik doe wil gaan beperken, dat ik meer kan lezen. Nu moet ik het doen om den brode. Ik hoop dat ik het mettertijd kan limiteren. Nu leef ik eigenlijk twee levens tegelijkertijd. Het is niet alleen het optreden, het is ook de hele voorbereiding. De hele dag ben je kwijt. Rijden, repeteren, soundchecken. Goed eten op voorhand op de juiste tijd, niet een half uur van tevoren want dan sta je de microfoon onder te kotsen. Zo'n dag ben je helemaal kwijt. Er kan dan niet geschreven worden. Dus als je dan weet dat ik per seizoen dan makkelijk zo'n honderdtwintig tot honderdveertig optredens doe, dan schieten er niet zoveel dagen meer over. Ik kan nu net ongeveer bijhouden van wat er verschenen is van de collega's.
Tom Lanoye, foto: Gerrit Serné
Zie je bij de jonge schrijvers een bepaalde ontwikkeling waarmee je je kunt identificeren?
Nu misschien meer dan vroeger. Dat er puur beweging is. Dat het gevoel duidelijk is van het wordt tijd dat er jonge en nieuwe gezichten komen. Dat is in België vreemd genoeg eerder gebeurd dan in Nederland. Een jaar geleden verscheen in België de verhalenbloemlezing Mooie jonge Goden, en in Nederland is het dan met de Maximalen gebeurd afgelopen seizoen. Zo'n bundel en vooral de reactie daartegen vormt dan toch iets nieuws. En of die bundel op zich dan goed is, speelt niet zo'n rol. Toen ik begon had ik niet zo die indruk dat er een beweging was. Was ik veel geïsoleerder bezig. Niet dat ik nu samenwerk met iemand. Ik heb wel met Herman Brusselmans samen een toneelstuk geschreven. Maar de verschillen tussen Herman en mij zijn denk ik groter dan de gelijkenissen. Mijn boek is veel gestructureerder dan wat Herman doet. Dat is geen waardeordeel.
Toen jij begon was het de tijd van de performance dichters. Bart Chaboten dergelijke.
Maar heb ik ooit duidelijk een groep gevormd met Bart Chabot? Absoluut niet. Niet zoals nu de Maximalen de indruk geven een groep te zijn. Het bizarre is dat Bart Chabot niet in die bundel van de Maximalen staat. Ik ben net zolang bezig als Bart Chabot en ik sta er wel in. Maar de mensen die die bundel hebben samengesteld kennen mij niet zo lang. In zekere zin ben ik nog altijd geïsoleerd bezig. Ik werk niet samen met de Maximalen, ik vorm geen blok met de Mooie jonge goden. Ik ben gevraagd, zoals ik per seizoen zo'n zeven tot acht keer gevraagd wordt voor een bloemlezing en ik zeg nooit nee. Ik vind dat je dat recht niet hebt. Als je je gedichten publiceert zijn ze vrij. Ik bemoei me er ook niet mee over welke gedichten erin moeten. Een bloemlezer moet maar de verantwoordelijkheid nemen.
Je hebt ook een bundel scheldkritieken geschreven. Dat doe je nu niet meer?
Je moet zoiets doen, vind ik, in golven, in vlagen. Na verloop van tijd is de verrassing weg en dan werkt het niet goed meer. En dan ben je ook leeg, uitgekeken. Ik zal het vast wel weer doen als de omstandigheden ernaar zijn. Maar niet de hele tijd want dan kom je zo in een collumncircuit terecht waar ik helemaal niet in terecht wil komen. Dan gaat het schelden niet van harte. Bovendien vind ik, ook in de scheldkritieken, moet je dus tussen de regels, onderhuids, op een tweede vlakje eigen programma schrijven. Als je Rozegeur en maneschijn leest, de eerste bundel scheldkritieken en je leest Cirkus van de slechte smaak, word je op het eerste vlak geëntertaind. Binnen het genre zijn het vrij degelijke stukken, puur qua entertainment waarde. Maar op een tweede vlak moet daar mijn programma in zitten. En dat zit erin omwille van de personen die ik aanval, omwille van het werk waar zij voor staan en de manier waarop ik hen aanpak.
Je komt erachter wie je bent. In die zin is het een fase.
Het is een dubbele fase. Je leert erin positie bepalen voor jezelf en leert er ook in schrijven. Ik denk dat de satire een hele goeie leerschool is. Je moet materiaal aanbrengen en je moet er vervolgens iets mee doen. En je moet dat heel acuraat doen. Je moet een zekere clou bouwen aan het hele stuk. En liefst zoveel mogelijk clous. En liefst dat het een soort van venijnige, in-gemene lach weet te ontlokken aan de lezer. Dat is
| |
| |
satire. Satire haalt volgens mij het slechtste in de mens naar boven en zet aan tot lachen daarmee. Je kunt een grap maar op één manier vertellen en dat is de goeie. Je kunt je er geen tierelantijnen mee veroorloven. Net als met poëzie leer je met satire iets geconcentreerd zeggen. Op de vierkante centimeter dribbelen.
Alles moet wegis het slot van een soort achtjarenplan. Ik wilde voor ik dertig was een dichtbundel, een verhalenbundel, een bundel polemieken, een toneelstuk en een roman. Het boek was tegen l juli klaar ongeveer, en eind augustus ben ik dertig geworden. Dus ik heb het gehaald. Dat was niet zo zeker omdat ik met die optredens zit, omdat ik moet overleven in de eerste plaats. Je moet je er dan telkens helemaal inwerken en je mag de draad niet verliezen. Daarbij is het boek opzettelijk geen stijleenheid. Normaal heb je het probleem dat je over de hele lengte een bepaalde stijl moet volhouden. Dit is denk ik nog een stap moeilijker: Je moet de juiste stijlvermenging hebben. En elk deel op zich moet op poten staan. Want als je dat niet doet gaat het storen bij iemand die alleen maar het verhaal wil lezen. Die zal sowieso al genoeg blijven steken. Sommige stukken, zoals de cursief gezette, over de lof der autostrade, dat is iets voor de literair gespecialiseerde lezer. Maar die laat ik er dan ook niet van tussen. Die geëxalteerde taal. Zingen rond die fabrieken en rond die masturbatiescenes enzo. De gemiddelde huismoeder zal er wel raar van opkijken. Maar ik denk dat ze toch wel voldoende nieuwsgierig zijn om er dan niet op af te knappen. Ik zou makkelijk een soort rechtoe rechtaan detective verhaal kunnen schrijven. Maar dat wil ik dan ook niet. Een volgende keer schrijf ik weer iets anders. Dan schrijf ik mijn visie op een familieroman. Dat is voor drie vier jaar pas, dat het uitkomt; Een lijvige dikke familieroman.
Ja, dat wou ik net vragen, want het plan dat je tot je dertigste had lopen is nu af.
Nu moet ik opnieuw beginnen. Het toneelstuk met Herman Brusselmans gaat in premiere in maart, dan komt ook een bloemlezing met mijn scheldkritieken uit. En ik ben nu aan een dichtbundel bezig, Hanestaart heet die, die zou ook in maart moeten verschijnen, maar dat wil ik dus niet. Die moet alléén verschijnen. Voor mij is poëzie nog altijd het hoogste van het allerhoogste. Ik wil niet dat dat tegelijk komt met al die heisa rond dat toneelstuk.
Wat wordt dat voor toneelstuk?
Een harteloos familiedrama rond voetbal, drank en Vlaanderen. Het is een afwisseling van telkens heel realistische en heel surrealistische scenes. Waarin alles kan gebeuren. Het is te ingewikeld om allemaal uit te leggen. In de meer surrealistische scenes staat de hoofdpersoon, een soort Tony die leeft in een droomwereld in een prachtig voetbaltenue met hele grote schouders. De dames dragen dan ook voetbalkleren maar dan met hoge hakken. Elke act heeft een titel. Die komt op een groot scorebord en wordt gesponserd door een firma. Bij de premiere gaat het eerste elftal van FC Antwerpen aanwezig zijn, en we proberen het op de televisie te krijgen, niet in een kunstprogramma, maar in Sport Extra. Het zijn ook twee helften met een pauze. De twee helften worden afgefloten. Een element dat van belang is want de autoritaire vadrfiguur is in die surrealistische scenes een scheidsrechter. Enzoverder.
Hoe heeft dat gewerkt met Herman Brusselmans?
We gingen een ernstig drama maken en na vijf minuten lagen we slap van het lachen. We hebben een jaar lang een dag per week gewerkt. Volgens mijn systeem en volgens Herman z'n systeem. We hadden eerst een sterke structuur gemaakt, van dat en dat moet er in, en gingen we eroverheen lullen op Herman z'n manier. Het is een combinatie van de twee.
Is er nu een stijl ontstaan die meer is dan de optelsom van jullie? Ik denk het wel. Het is mijn structuur en Herman z'n spreekstijl. Die afwisseling van realistisch en surrealistisch zou Herman niet alleen gevonden hebben. Zoals ik een aantal figuren en ontwikkelingen daarbinnen niet gevonden zou hebben zonder Herman. Herman zou zonder mij niet een verhaal schrijven waarin homosex voorkomt. Ik zou zonder Herman niet een verhaal schrijven met de meest maffe grappen over drinken. Er zou zonder Her- | |
| |
man niet zoveel gedronken worden. Ik wil zeker nog meer toneelstukken schrijven. Ik ga ook een verhalenbundel schrijven die Café Zeezicht zal heten, met zeven of acht verhalen die telkens compleet anders zijn. Ik denk dat ik vormtechnisch helemaal ga uitfreaken. Ik zou ook graag een scenario willen schrijven. Ik wil veel ontdekken wat ik nog nooit gedaan heb. Ik vind dat ik nog veel te jong ben om nu al achter een bureautje vast te gaan zitten roesten. Ik moet zoveel mogelijk leren en zoveel mogelijk risco's nemen. Een belangrijke leeftijd voor een auteur is rond z'n veertigste. Dan wordt vastgelegd waarin hij het beste is, waarin hij ver moet gaan. En dan krijgt het zijn beslag. Het is dus zaak in de tien jaar die ik nog voor de boeg heb zoveel mogelijk uit te proberen. En ook zoveel mogelijk risico's te nemen. Op je veertigste krijg je geen krediet meer.
Tom Lanoye, foto: Gerrit Serné
Heb je altijd al schrijver willen worden?
Ik heb altijd al gedacht dat ik schrijver was. Ik schrijf al vanaf m'n zesde. Die optredens dat was iets heel anders. Daar had ik grote bewondering voor. En ook altijd dubbel, wetende van die waterballetten van Esther Williams en die films van Ginger Rogers en Fred Astaire dat het enorme kitsch is maar tegelijk heel mooi. Maar ik heb nooit gedacht dat ik dat zelf zou doen. Ik ben er vanzelf ingerold. Ik las gedichten voor op poëzieavonden en dat bleek heel saai te zijn en dat weet ik aan mijzelf en toen ben ik die gedichten van buiten gaan leren en allerlei flauwekul erom gaan doen. Zo ben ik langzamerhand avondvullende programma's gaan maken.
Kun je niet het beste schrijven als je zelf niet in de schijnwerpers staat en zo beter in staat bent om te observeren?
Ik denk wel dat ik die klik kan maken. Als ik nu met jou zit te spreken en ik moet dan op een podium stappen dan weet ik welke handle ik inwendig moet omslaan om een zekere uitstraling te kunnen hebben. Het is niet zozeer in de schijnwerpers staan, het is werk. Ik maak dingen mee die een gemiddelde schrijver niet meemaakt. Alles moet weg kun je trouwens lezen als een allegorie op de manier waarop ik leef. Een handelaar in kunst, rijdend over de Nederlandse en vooral Vlaamse wegen.
| |
| |
Lees je werk van generatiegenoten?
Zwagerman vind ik heel interessant bezig. Ik denk dat hij belangijk wordt omdat hij er zo enthousiast tegenaan gaat en goed beseft waar hij mee bezig is. Misschien soms wel iets te goed, maar dat vind ik geen bezwaar. Hij heeft de kracht van het enthousiasme. En dat is verdomde moeilijk tegen te houden voor degenen die hem willen tegenhouden. Het is moeilijk om over al die mensen iets te zeggen, omdat ik in een positie zit... Ik ben dan iets bekender, kom meer met m'n kop op de televisie en het wordt dan zo makkelijk om je laatdunkend over anderen uit te laten. Over oudere auteurs vind ik dat veel interessanter. Maar... ik vond het heel plezant om bij de Maximalem te zitten. Had ik op voorhand geweten dat ze zoveel herie zouden verwekken dan had ik zeker nog bewuster meegedaan. Ze moeten alleen niet teveel de grappen en de ironie uit het oog verliezen. Als ze er teveel belang aan gaan hechten hollen ze het vanbinnen uit. Maar wat de Maximalen zeggen; de literatuur moet meer pathos hebben, het moet dichter staan bij circus, theater, entertainment, extravagantie, dat zijn dingen die ik allemaal bijzonder graag hoor want daar ben ik al jaren mee bezig.
Er staat in Alles moet weg een postmodern tafeltje tussen twee mensen.
Jaja, dat is ook geen toeval. Dat postmoderne heeft zeker ook voor mij een negatieve weerklank. Het is een term van copywriters. Maar naar de vorm ben ik zelf zeker een postmodern schrijver. Die stijlvermenging alleen al. Ik ben iemand die altijd genres en stijlen vermengt, ook op een podium. Maar alle gevoelens zitten in elkaar en zo hoort het ook. Van tederheid tot en met agressie. Van extravagantie tot en met op een vierdubbele bodem zitten te werken. Omdat ik mij zo voel. Dus het is bij mij niet allemaal ironie, wat ik juist zo betreur bij die postmodernisten.
Het bewustzijn achter het postmoderne dat het eigenlijk allemaal gebeurd is, heb jij dat ook?
Nee, dat heb ik niet, Het gebeurt nu en met mij. Dat is mijn bewustzijn. Alles moet weg is een boek van mezelf, ik heb er acht jaar van m'n leven naartoe gewerkt.
Dat heeft ook iets angstigs. Het construeren van je leven uit angst voor de chaos. Dat is het puur helemaal. Als ik die discpline niet heb dan ben ik helemaal niets.
Is het een te groot risicio je aan die chaos over te leveren?
Ik ken mezelf voldoende. Als ik dat nu doe dan leidt het absoluut tot niks. Of tot voor dit boek. Misschien dat ik het nu makkelijker zou kunnen. Ik voel me echt bevrijd door dit boek. Ik heb me er echt aan opgetrokken. Toen ik twee, drieëntwintig jaar was, was ik echt panisch, angstig om te sterven, om oud te worden, en ik zag niet in hoe ik met die angst zou kunnen leven. En nu, ik voel me veel beter. Maar ik kan niet zonder die combinatie van optreden en schrijven, dat is onmogelijk. Misschien dat de discipline mettertijd afzwakt en dat ik me meer kan permiteren om er in de loop der tijd losser mee om te springen. Om te zeggen van ja ik ga nu een hele tijd niet optreden en dat en dat schrijven en ik zie wel wat dat wordt. Vroeger was ik heel monomaan; dat moet een verhalenbundel zijn met vier verhalen, twee autobiografisch entwee fiktie, moet daarover gaan, bang bang. Echt panische schrik, s'nachts wakker schieten dat ik het niet zou halen, dat ik de greep erop verloor. Wat een op z'n kop gezette angst is voor de chaos eigenlijk. Dat is niet normaal hoor, dat weet ik wel.
|
|