Het bleek vrijwel van a tot z overgeschreven, d.i. vertaald zonder bronvermelding, van een verhaal van Le Clézio: ‘Ariane’ (in: La Ronde et autres faits divers, 1982).
Plagiaat dus, zegt de goede gemeente.
Het kenmerk van plagiaat is niet alles, dat zou in de gaten lopen. In dit geval juist meer dan alles: Siebelink plunderde nog twee, drie andere verhalen in Le Clézio's bundel. Van gemakzucht, ander kenmerk van plagiaat, is hij niet te betichten; de selectie, montage en vertaling hebben misschien meer tijd (en angstzweet) gekost dan een verhaal in gewone doen.
De afloop stond vast: ontmaskering. Het is onvoorstelbaar dat de een of andere lezer van het tijdschrift het feit niet in de gaten zou hebben gekregen.
Wat beweegt een auteur van naam zo over de schreef te gaan?
Er is één uit het boze leven gegrepen anekdote, die in het oorspronkelijke verhaal niet terug is te vinden: hoofdpersoon Nilgün (Ariane) krijgt vóór de wandaad van een motorbende plaats vindt, een eigen achtergrond mee. Ze leeft, als Turkse, samen met een Hollandse sadist, die van háár uitkering call girls in huis haalt om haar te vernederen tot slavin.
Wat is het grootste kwaad van de twee: de verkrachting waarom het verhaal van Le Clézio draait, of het sadisme van de Edense ploert?
In ieder geval raakt het verhaal door de combinatie van twee onvergelijkbare kwaden in wankel evenwicht. Te veel van het kwade.
Toch is er meer: niet alleen het slachtoffer krijgt van Siebelink een innerlijk vertelperspectief mee, ook tenminste één prins van het kwaad, de aanvoerder van de bende, krijgt, vergeleken met de jongen in Le Clézio's verhaal, extra aandacht.
Gelukkig niet de ploert.
Gelukkig?
Maak van de sloof een gans (of kip) en van de bruut een kwaadaardige held en de Siebelink zo ingeschapen scène uit den boze is daar.
De schuld, de wroeging en het genot, de straf die er op volgt.
Waarom heeft de schrijver zijn verhaal een halt toegeroepen en het als koekoeksei gelegd in een vreemd nest?
Het kwaad (enormiteiten in seks, geweld en verraad) heeft bij Siebelink altijd een theatraal voorkomen.
De obsessieve hoerenloper Helweg speelt in de andere wereld dan echt toneel (De hof van onrust); de afzijdige, zieke broer van Paul is een aards toeschouwer (Met afgewend hoof).
Toute narration tend au théatre is het motto van alweer Julien Green, gebruikt voor De herfst zal schitterend zijn.
Nu we toch aan het overschrijven zijn, nog een motto (En joegen de vossen door het staande koren):
Pour que l'événement le plus banal devienne une
aventure il faut et il suffit q'on se mette à le raconter.
Sartre, La nausée
Vertellen is voor Siebelink niet genoeg; er moet theater van worden gemaakt.
Tenzij een reëel gegeven, banaal en wel, zo walgelijk is dat de lust er mee te spelen vergaat.
Tot hier en niet verder.
Dat gebod, waar dan ook aan ontsprongen, leidt de obsessie voor kwaad in andere banen.
Tot hier en niet verder, het lijkt de leidraad van Siebelinks laatste boeken: een aan wurgende alledaagsheid ontsnapte rector keert terug naar huis en haard vóór hij Zwitserland en wie en wat hem daar eventueel te wachten staat bereikt heeft; de bloemist die leraar wordt en dus in een hel terecht komt, wendt zich weer tot stiel en stal (Ereprijs).
Keren wij terug naar de plaats van de misdaad en verbeelden wij ons, walgend en wel,