beschouwing: ‘And it is in the middle of this purposeless movement that the poet feels obliged to appear, leaving its hiding place and declaring his intentions in an effort to create a solid ground of reference and to reinstate his absolute authority, which has momentarily been lost in its own labyrinth.’ ‘Een oude man bij de oever van de rivier’ werd opgenomen in Logboek II (1945)
Doordat een aantal vertalingen van zijn werk genoemd kan worden, lijkt Seferis wellicht bekender dan hij in werkelijkheid voor de Nederlandse lezer is. Yorgos Seferis - nom de plume van Y. Seferiadis - is, zo leert een rondvraag, bij toch niet ongeletterde kennissen, een schrijver die introduktie behoeft. Hij werd in 1900 geboren in Smyrna, Klein-Azië, een Turkse stad met een welvarende Griekse kolonie. Zijn vader Stelios Seferiadis was dichter, vertaler en een vooraanstaand jurist. Tussen 1919 en 1922 was Smyrna in handen van Griekenland. Na de Turkse herovering werden de Grieken verdreven uit de steden aan de Ionische kust. Deze catastrofe zou in de poëzie van Seferis een neerslag vinden. De familie was echter al in 1914 naar Athene vertrokken. Zijn opleiding werd in het buitenland voortgezet. Hij maakte carrière als diplomaat. In de Tweede Wereldoorlog volgde hij de Griekse regering in ballingschap en was zo voor korte tijd in Egypte en Zuid-Afrika gevestigd. Zijn laatste post was die van ambassadeur te Londen. In 1962 keerde hij naar Athene terug. Een jaar daarna werd zijn werk met de Nobelprijs bekroond. Hij stierf in 1971, ten tijde van het kolonelsbewind, waartegen hij zich niet lang voor zijn dood in een korte, maar veelzeggende ‘Verklaring’ uitgesproken had. Seferis is belangrijk als literaire persoonlijkheid. Hij bepaalde met onder andere zijn beschouwingen evenzeer als met zijn gedichten voor lange tijd het klimaat in de Griekse letterkunde. Vrijwel nooit en bijna nergens zijn er gezaghebbende critici geweest, die zelf ook niet als schrijver werkzaam waren. Maar op zo'n invloed als Seferis uitoefende, kunnen weinigen zich beroemen. Het vervaardigen van een artikel, het maken van een vertaling, het bijhouden van zijn dagboek - je krijgt geen moment de indruk dat hij dit soort bezigheden minderwaardig acht aan het schrijven van een gedicht.
Als enthousiasmerend essayist is hij moeilijk te overtreffen. In 1943 sprak hij in Caïro over de Gedenkschriften van de Griekse veldheer Makryjannis. Sindsdien geniet het boek van dit ongeletterde genie grote belangstelling. Andere essays van zijn hand - bijvoorbeeld dat over de Erotokritos - hadden een nauwelijks minder sterke nawerking. Maar de hoofdrol in zijn beschouwend proza blijft weggelegd voor Kavafis. Hij voelde grote affiniteit, al is steeds merkbaar dat hij zich niet geheel aan het werk van de Alexandrijnse dichter over kon leveren. Seferis heeft interessante observaties in zijn poëzie gedaan. Hij heeft zo veel van de lijnen uitgezet waarlangs zich de Kavafis-studie nog altijd beweegt. Het is kenmerkend hoe dikwijls men met of zonder bronvermelding zijn inzichten overneemt.
Zijn Dagboek begon pas na zijn dood in delen te verschijnen. Het voorziet zijn poëzie van achtergronden, maar is op zichzelf bijzonder de moeite waard. Eveneens postuum werd een roman Zes nachten op de Akropolis uitgegeven. Uit zijn oeuvre laten zich tenslotte de vertalingen niet wegdenken. Hij introduceerde in Griekenland het werk van T.S. Eliot met vertalingen van bijvoorbeeld The Waste Land. In Afschriften (1965) zijn vertaalde verzen van Ezra Pound, Marianne Moore en anderen te vinden.
In 1931 maakte hij zijn debuut als dichter met de bundel Strofi, dat hier zoveel als ‘Wending’ betekent. Het boekje verscheen in een oplage van slechts 200 exemplaren, maar werd desondanks druk besproken. Strofi moet werkelijk - ook al was in de bundel van modernisme nauwelijks sprake - in de Griekse poëzie van die dagen tot een ‘wending’ hebben geleid.
Seferis vond zijn stem volledig in Mythistorima (1935). Ook hier staat de oplage van 150 exemplaren in een schrille verhouding tot het belang dat direct aan het werk werd toegekend. Het is een uit 24 gedichten bestaande cyclus. Men gewaagt soms van een Griekse Waste Land en inderdaad is de invloed van Eliot steeds merkbaar. Mythistorima is een woord dat simpelweg vertaald kan worden door ‘Roman’. Men mag echter niet voorbij gaan aan de etymologie van het Griekse woord, door de dichter verklaard in een aantekening. Hij onderscheidt de ‘Mythos’ en de ‘Istoria’ - hij heeft zowel voor de Griekse mythologie als voor de recente Griekse geschiedenis aandacht gehad. De cyclus bevat een aantal van Seferis' bekendste gedichten, bijvoorbeeld het vers met als motto ‘Argonauten’ dat begint met een citaat uit Alkibiades van Plato: ‘Ook een ziel/ wil zij zichzelve leren kennen/ moet kijken/ naar een ziel’. De volgende bundels werden al genoemd: Oefenschrift, Logboek en Logboek II. Het gedicht ‘Op de wijze van Y.S.’ - waarin het ‘wij zien 't Aegeïsch zeevlak als in bloei met lijken’ een citaat uit Aischylos' Agamemnon is - vond in Oefenschrift een plaats. In het tweede Logboek zijn de gedichten opgenomen die hij gedurende de oorlogsjaren schreef. ‘Laatste halte’, ontstaan op 5 oktober 1944 wachtend op het vertrek van de boot die hem naar Griekenland terug zou brengen, werd enkele jaren nadien als ‘aanvulling’ op Logboek III gedrukt. Lijster, geschreven op Poros naar aanleiding van een schip dat de Duitsers tot zinken hadden gebracht, verscheen in 1947 als afzonderlijke uitgave. In 1955 werd gepubliceerd Cyprus, waar mij
het orakel werd gegeven, in verzamelbundels zou de titel Logboek II worden. De oorspronkelijke titel werd ontleend aan Euripides die bovendien met een kort gedicht werd herdacht: