T. van Deel
De sensatie van de notedop
De novellen die Hermans de laatste jaren heeft geschreven en die hij steeds afzonderlijk liet verschijnen, hebben gemengde reacties opgeroepen. Van de meest recente, De Zegelring, vond Wim Zaal dat het ‘drakeriger’ niet kon: ‘Schrijvers van heel wat minder formaat dan W.F. Hermans zouden dit niet op papier durven zetten; en áls zij het deden, zouden zij allerlei nevenkomplotten, curieuze personages en spannende situaties verzinnen om de aandacht van het idiote gegeven af te leiden. Dat is precies wat Hermans niet doet.’ Zaal beschouwt dit recht-toe-recht-aan-proza als een persiflage op Hermans' bekende adagium dat alles wat in een roman gebeurt doelgericht moet zijn, een persiflage die van mensen in De Zegelring een ‘wandelend geraamte’ maakt en het noodlot reduceert tot ‘puzzelkampioen’.
Al eerder, bij het verschijnen van Filip's sonatine, had Graa Boomsma de nieuwe boeken beschreven als ‘steeds meer louter naar zichzelf verwijzende reclamespots’: ‘In de reclamewereld (van Hermans) is opgelegde herhaling namelijk een centraal credo, worden de consumenten als analfabeten benaderd en wordt namaak als echt aangeprezen.(...) Filip's sonatine is een dieptepunt in het oeuvre van Hermans.’
Zelf zag ik ooit in Filip's sonatine een overeenkomst tussen de essayist Age Bijkaart, die een nadrukkelijk ongenuanceerde afsplitsing vertegenwoordigde van Willem Frederik Hermans, en het onversierde, naar kitsch neigende karakter van de novelle. Alsof het maar eens afgelopen moest zijn met de verfijnender uitdrukking van Hermans' kijk op de wereld.
Sindsdien ben ik steeds meer gaan voelen voor de novellen, die ik ging beschouwen als verhalende samenvattingen van wat Hermans eerder in de mollige romanvorm uitsprak.
Hij heeft er nooit een geheim van gemaakt dat zijn romans en verhalen opgevat moeten worden als gelijkenissen. Wie ze leest krijgt een voorstelling van zijn wereld, in de vorm van een vertelling: een leven op aarde dat zich afspeelt in een sadistisch universum. Leugen en bedrog, in eindeloze variaties, bepalen de gang van zaken en wat bijzonder veelbelovend begint, eindigt in een total loss. De sluipwegen van het lot waardoor de een, terecht of ten onrechte, ten val komt en de ander triomfeert, weet Hermans als geen ander grimmig en stap voor stap te tonen.
In zijn romans, die nogal omvangrijk zijn, is de rode draad van deze wereldbeschouwing vaak omwoeld door gebeurtenissen en overwegingen die uiteindelijk wel hun bijdrage aan de kern leveren, maar die daar toch ook tijdelijk vanaf schijnen te leiden. Zo'n royalere manier van vertellen geeft ongetwijfeld eerder een indruk van realisme, en plaatst het gelijkeniskarakter ofwel de symboliek op het tweede plan. Maar in laatste instantie is het realisme, van bij voorbeeld, Nooit meer slapen ook maar schijn en draait het toch uit op een parabel, zij het van flinke omvang, over de menselijke staat.
Wie de novellen leest als tot op de essentie afgeslankte romans, behoeft niet dadelijk de bezwaren van Zaal te delen. Ook van het schema, als dat strak wordt uitgevoerd, gaat een zekere esthetische bekoring uit en in elk geval benadert de beknopte vorm meer de parabel. Ik zou, bij wijze van experiment, wel eens Herinneringen van een Engelbewaarder in de vorm van veertig bladzijden willen lezen.
De kracht van de concentratie is geloof ik ook dat er weliswaar afstand door ontstaat en inleving wordt bemoeilijkt, maar daar staat tegenover dat de gebeurtenissen zich nu in zeer kort bestek, en in een korte leestijd, in al hun verwikkeldheid zeer eenvoudig laten kennen. Dat geeft de sensatie die al het kleine veroorzaakt, de sensatie van de notedop, waarin het allemaal zit en waaroverheen wij ons buigen kunnen. Ook het gevoel van deernis wordt door afstand en verkleining vergroot.
De novellen staan niet aan het begin van Hermans' oeuvre, ze zijn eerder een opmaat voor de afronding ervan. Dit feit kan moeilijk bij de beschouwing en de appreciatie van deze verhalen achterwege blijven. Er zijn kennelijk verschillende reacties op mogelijk, maar ik zelf ben niet ongevoelig voor juist dat samenvattende karakter dat ze vertonen en de elementaire manier waarop ze het mechaniek van Hermans' wereldbeschouwing blootleggen. Vooral Homme's hoest maakt in dat opzicht veel indruk.
W.F. Hermans in Antwerpen, 1982. Foto Gerald Dauphin.
Niet op Jaap Goedegebuure die er dit van vond: ‘Een femme fatale in een ambiance van dure auto's en luxe hotels, gekruid met wat snufjes uit de klassieken: het is de literatuur op magazine-formaat.’ Toch is het gebruik dat Hermans in deze beknopte vorm maakt van cliché's, ook op het stilistische vlak, heel goed te begrijpen, want geheel in de lijn van de voorgenomen vereenvoudiging, van de synopsis. Er zit iets consequents in zijn keus van een femme fatale, een Rolls Royce, een zegelring, een hypocriete dominee en een verpleegster die van adel is. Zinnetjes als ‘Ze legde haar hand op zijn dij’ (in Homme's hoest) zijn natuurlijk geen vondst, maar wel past zo'n zinnetje uitstekend in een elementaire vertelvorm. Er is veel voor te zeggen dat Hermans juist geraffineerd van alle mogelijke banale stof- en stijlkeuzes gebruik maakt.
Geldt voor een roman al, volgens Hermans' opvatting, dat alles met alles moet samenhangen, hoeveel te meer (als dat zou kunnen) gaat dat op voor een novelle. De intensiteit van de onderlinge betrekking tussen grote en kleine gedeelten van het verhaal, tussen alinea's onderling en tussen woorden, moet zo maximaal mogelijk zijn, althans daar lijkt Hermans naar te streven. De manier waarop hij dan zoiets ingewikkelds als het lot van een zegelring tot in het derde geslacht beschrijft, is niet alleen knap of geslepen, maar is met groot gevoel voor het ontroerend effect van een parabel. Ze zijn tot op het bot verteld.