Bzzlletin. Jaargang 13
(1984-1985)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
Guido van Suchtelen
| |
[pagina 21]
| |
za's stelling onwillekeurig met de proef op de som gestaafd heeft; zij toch heeft haar jongste vertegenwoordigers, een Moleschott en anderen, tot de overtuiging van datzelfde noodzakelijk en eeuwig verband aller dingen gebracht, dat reeds Spinoza zoo juist wist te betoogen...’Ga naar eindnoot8. Aan Jac. Moleschott, wiens Kreislauf des Lebens hij tien jaar eerder al in Nederland bekend had gemaakt, was Van Vlotens boek Baruch d'EspinozaGa naar eindnoot9. (1862) opgedragen. Maar hieruit te concluderen, zoals Sassen doet, dat hij zich daarna nooit meer ‘aan de bekoring van de materialistische denkwijze heeft (...) kunnen onttrekken’Ga naar eindnoot10., is niet gerechtvaardigd. ‘Spinoza's bedoeling’ - betoogt Van Vloten, - ‘was, den juisten koers te houden tussen materialisme aan de eene, idealisme aan de andere zij.’Ga naar eindnoot11. ‘Stofleer, materialisme, dat in de verwarring der eene reeks van verschijnselen [de stoffelijke, GvS] met de andere [d.i. geestelijke, GvS] bestaat, is geheel vreemd aan Spinoza's denktrant. Tot een dergelijke slotsom (...) geraakte, onder de naam monisme, de nieuwere wijsgerige natuurwetenschap, gelijk ze in Engeland door de namen van Herbert Spencer, Lewes, Huxley en Clifford vertegenwoordigd is...’ En heel karakteristiek volgt iets verderop: ‘Niets opmerkelijker in Spinoza's wijsbegeerte dan het gemak, waarmee (zijn) voorstellingen zich naar de latere beschouwingen van 't leven, en den strijd des levens, schikken. Men kan gerust zeggen, dat Spinoza's zelfbehoudende aandrift [de conatus, GvS] (...) slechts op Darwin gewacht heeft om vervuld te worden...’Ga naar eindnoot12.
Tussen 1853 en 1883 schreef Van Vloten bijna zestig kortere of langere verhandelingen met betrekking tot Spinoza, terwijl hij in talrijke andere artikelen de wijsgeer telkens weer als getuige of als maatstaf aanhaalde. Vele, vooral ook buitenlandse geschriften over Spinoza heeft hij, kritisch, soms ook lovend, besproken. Allerlei historische gegevens, bijv. over Spinoza's leermeester Van den Enden, over de banvloek, over Descartes en Leibniz, heeft hij boven water gehaald. Hij heeft voor 't eerst de aandacht uitvoerig op de vroege Spinozaroman PhilopaterGa naar eindnoot13. gevestigd. Maar in de dertig jaar dat hij over Spinoza publiceerde en diens leer in de wat hij noemde ‘gelouterde’ zin populariseerde, hebben zijn eigen inzichten zich niet verdiept of ontwikkeld. Dat is des te opvallender, omdat juist hij de grootste Spinozavondst van de eeuw heeft openbaar gemaakt, namelijk de tekst van de tot 1862 geheel onbekende Korte verhandeling. Van Vloten, die na het opduiken van de handschriften bij Frederik Mullers antiquariaat de uitgave ervan overhaast en niet bepaald met filologische nauwgezetheid verzorgde, heeft van dit nieuwe, hoogst interessante gegeven hoegenaamd geen gebruik gemaakt, toen hij nog in hetzelfde jaar Baruch d'Espinoza naar leven en werken in verband met zijnen en onzen tijd schetste. In Frankrijk (Nourrisson, Janet) en Duitsland (Trendelenburg) werd algauw het eminente belang van Van Vlotens openbaarmaking van de Korre Verhandeling, samen met nog enige onbekende brieven en andere collectaneaGa naar eindnoot14., naar waarde geschat; maar hijzelf heeft zelfs bijna tien jaar later niet beseft welk een bron voor nieuw onderzoek en eventuele herziening van interpretaties hij met de beide manuscripten van de Korte Verhandeling in handen heeft gehad. Achteraf staan we verbluft, als we in De Levensbode van 1869 de herinnering lezen: ‘...had ik mij er mede vermaakt, het uit zijn barbaarsch [!] Nederlands weder in 't oorspronkelijk Spinozistisch Latijn te vertolken. Daar ik het meer als een letterkundig curiosum en van geheel voorbijgaande dan als een stuk van blijvende waarde meende te kunnen beschouwen (...) had ik mij, bij latere kennismaking met een tweede, eenigszins afwijkend handschrift, bij de uitgave ook van tijd tot tijd daarvan bediend... Buitendien stond ik in de vertaling op enkele plaatsen aan vergissing bloot; maar wat deed dit aan de hoofdzaak af?’Ga naar eindnoot15. Die hoofdzaak, - anders dan voor mannen als J.H. Scholten, die met hun redelijk monisme de gelovigen een gemoderniseerde, aangepaste kerkleer aanboden, - bleef voor hem: de tijdgenoot voorhouden ‘een onbevooroordeelde waarheid en wetenschap op verstandelijk en zedelijk gebied’ (ondertitel van De Levensbode) ‘in de woelende barensweeën van het heden (...) een wereld vol herderheid en zonneschijn, (...) de wereld der eenheid van kracht en stof, geest en natuur.’Ga naar eindnoot16. Het beste middel tot veredeling van de mens vond hij de bezieling die van de daden van grote figuren uitgaat. Maar ook bijv. het oprichten van standbeelden kon z.i. daaraan bijdragen. Zo ijverde hij voor plaatsing van monumenten voor Van Hogendorp, Marnix, Vondel, Thorbecke, en uiteraard, sinds 1871, voor Spinoza. De ideologische strijd, die zich om de plaatsing van het beeld afspeelde, heeft A. de Lange eerder in detail getekend.Ga naar eindnoot17. Hier daarom alleen een vermakelijke anecdote uit die episode. Voor de Spinozaherdenking van 1877 in Den Haag zouden de donateurs van het standbeeldcomité worden uitgenodigd. Van Vloten zelf had f1.000,- geschonken, maar als gevolg van Gunnings tegenactie hadden vele intellectuelen een bijdrage geweigerd. Toen nu bekend werd, dat niemand minder dan Ernest Renan de feestrede zou houden vonden Scholten en andere vrijzinnige theologen opeens, dat ze niet mochten ontbreken. Om formeel het recht te verkrijgen Renan te gaan beluisteren, maar toch het standbeeld niet echt te helpen verwezenlijken, zond prof. Scholten zegge en schrijven vijftig cent aan het comité. Dit liet hem daarop minzaam weten, dat ‘zooiets niet aanging, maar dat hij zich desnoods voor viermaal die aanmerkelijke geldsom’ een kaart kon verwerven. - Van Vloten vroeg zich honend af, of de heren hun ‘heenen weertje derde klasse’ wel konden voldoen.Ga naar eindnoot18. Carel Vosmaer gaf een fraai verslag van de onthulling aan de Paviljoensgracht, drie jaar later, op 14 september 1880. Van Vloten sprak hier lang niet zijn laatste, maar wel een van zijn veelzeggendste Spinozaverhandelingen uit. Vosmaer: ‘Hij zeide in het kort, met zijne gevulde en saamgestelde maar kernvolle zinnen, in eene taal en dictie als ware het Latijn, zoo feestelijk en monumentaal de groote beteekenis van “den blijden boodschapper der mondige menschheid”: den man, die den weg bereidde tot die toekomst, waar “het de liefde verzakend, de menschheid verdeelend geloof voor een verstandig en liefdevol, de menschen verbroederend inzicht wijkt”; den denker die “het beschavingswerk der halverwegen postvattende Hervorming voltooide”. Hij schilderde hem in zijn “blij zijn en wel doen”; in zijne edele levensbeschouwing en opwekking ten leven, in “tegenstelling aller jammerende doodsprofeten”.’ Aldus Vosmaer.Ga naar eindnoot19. Na afloop schonk Van Vloten nog het bekende olieverf portret aan de Gemeente Den Haag.
Het ligt in de rede, dat Van Vloten bij zijn polemische veldtocht voor ‘een geloofsvrije beschaving’ tal van tegenaanvallen kreeg te verduren. Dat kwam meestal op honende verketteringen neer en op het stellen van de ene overtuiging tegenover de andere. Het lijkt wel typerend voor het tekort aan echt wijsgerig denken in Nederland, dat de eerste enigszins ernstige tegenkanting tegen Van Vlotens Spinoza-interpretatie pas in 1875 verscheen, langer dan twintig jaar na zijn vroegste opstel over de denker. Het was een stuk van de kantiaan C. Bellaar SpruytGa naar eindnoot20., die overigens nog minder filosofische argumenten hanteerde, dan wel verwijten uitte, bijv. dat Van Vloten onvoldoende natuurkennis bezat en dat het een anachronisme was de oude Spinoza voor de verdediging van hedendaags ongeloof te gebruiken. Maar Spruyt gaf daartegenover in elk geval de aanzet tot een andere, mystieke interpretatie van Spinoza's stelsel. Aan Spruyt gaf Van Vloten op zijn beurt te kennen, dat Spinoza het aan hem had ‘overgelaten’, de ‘door hemzelf niet uitdrukkelijk geboekstaafde, maar eenvoudige en natuurlijke slotsom uit zijn Godsbespiegeling te trekken.’Ga naar eindnoot21. Van de drie kenmethoden die Spinoza aangeeft liet hij bij zijn slotsom evenwel de derde, de synthetische, buiten beschouwing. Hij hield zich - om niet te duizelen - vast aan de tweede kensoort, de analytische en zag daardoor in het Deus sive Natura slechts de beginloze en eindloze keten van de waarneembare bestaanswetten, een naturalistisch determinisme, niet het inzicht in de noodwendigheid dat vrijheid is. Ook de kritiek van de vakfilosoof H.J. Betz op Van Vloten is nog niet zo wezenlijk. Deze greep de uitdrukking aan: ‘oneindig, onafscheidelijk en onverbrekelijk verband der natuur’, dat in de plaats komt van de schepping uit niets. Betz: ‘Door die bijvoeglijke naamwoorden leert men 't niet begrijpen, (hun toevoeging) strekt in geen opzicht tot vermeerdering onzer kennis van dat verband.’Ga naar eindnoot22. En daarop heeft Van Vloten eigenlijk geen ander verweer dan het ipse dixit: ‘Deus sive Natura is de eigen uitdrukking van Spinoza’!Ga naar eindnoot23. De enige tijdgenoot die, - voor zover ik weet - de beperktheid van Van Vlotens interpretatie principieel overwon en de denk- | |
[pagina 22]
| |
fout in diens ‘naar den eisch ontwikkeld Spinozisme’ blootgelegd, is W. Scheffer geweest. Rustig, helder en bondig toonde deze vrij onbekende Leidenaar in juni 1876 aan, dat het attribuut uitgebreidheid niet gelijk staat met de stof (zoals Van Vloten meende), d.w.z. niet tot de voortgebrachte natuur of de verschijningsvormen behoort, maar tot de voorbrengende natuur, tot de eigenschappen van de substantie, of God. De uitdrukking Deus sive Natura heeft dus betrekking op de natura naturans, niet de naturata, het eindeloze causale verband van de verschijnselen. Spinoza's monisme ligt dus volgens Scheffer - en terecht, - niet in wat Van Vloten boodschapte, de eenheid van God en wereld, maar in het feit, dat hij ‘de betrekking tusschen God en wereld als een eenheid’ trachtte te begrijpen.Ga naar eindnoot24.
Van Vloten dankte de aanspreektitel professor aan zijn funktie aan het athenaeum te Deventer. In een rede t.g.v. de overdracht van zijn rectoraat in 1867 vestigde hij vrij scherp de aandacht van de curatoren op de onkunde, de gemakzucht en de vooroordelen van ‘een dienstdoend predikant’. Hieruit vloeide een conflict met de authoriteiten voort, dat tot zijn ontslag als hoogleraar leidde.
De Nederlandsche Spectator, het blad van de modernen in de letterkunde, gaf herhaaldelijk spottend commentaar op de houding der ‘sinterklaaskristenen’ in Deventer, zowel in versvorm als door een prent, voorstellend Van Vloten, die evenals Spinoza met ramshoorn en vervloekingen uit de gemeente wordt gebannen. Zo moest het precies een hervormd predikant zijn, die hoewel hij het er zelf niet mee eens was, toch Spinoza's leer helemaal naar zijn volle werkelijkheid poneerde; zij het, dat hij daartoe aangeprikkeld was door Jan van Vloten. Maar die heeft het niet ingezien, althans niet meer tegen Scheffers adequate kritiek gepolemiseerd.
Het was in 1983 honderd jaar geleden dat Van Vloten stierf en nog altijd staat voor alle Spinoza-onderzoekers ter wereld zijn naam in verbinding met die van prof. Land, voor de volledigste Spinoza-teksteditie van zijn tijd.Ga naar eindnoot26. Bij zijn dood, in 1883, heeft Cd Busken Huet bij de letterkunde-hoogleraar Jan ten Brink aangedrongen op het maken van een Van Vloten-bibliografie.Ga naar eindnoot25. Pas 45 jaar nadien is die er gekomen, en wel van de hand van zijn kleindochter Mea Mees-Verwey.Ga naar eindnoot27. De lijst van zijn werken omvat meer dan 1500 publikaties, een waar ‘pak van Sjaalman’ als men de titels van de onderwerpen leest. Men kan hem eruit leren kennen als een liberaal ijveraar voor algemeen kiesrecht, als moralist, als taalgeleerde, als heemschutter, pleiter voor onderwijsvernieuwing, als grootste kenner van de Middelnederlandse mystieken, zoals Suster Bertken, en van Vondel, als ontwerper van de eerste Nederlandse esthetica; en als de evangelist van Spinoza. Zijn karakter moet ongemakkelijk zijn geweest; hij kon het nooit dulden wanneer iemand omderwille van een goede positie tegen beter weten in compromisachtige of halfhartige standpunten verkondigde. Zo verweet hij moderne ‘godgeleerde wormen’ als Opzoomer, Scholten, Hugenholtz, dat ze met hun vrijzinnige theologie de bevrijding van de mens uit een z.i. verouderd kerkgeloof zouden tegenhouden. Ze konden immers beter weten, als ze zijn Spinozaboek maar gebruikten! Honend kon hij zich ook richten tot hoogleraren als Fruin, Betz, Spruyt, en dat niet omdat hijzelf gepasseerd was bij een professoraat, maar omdat hij oprecht meende dat zij dezelfde verbazende kennis en belezenheid behoorden te bezitten, die hij op hun vakgebieden had! Hij was een fenomeen, dat zijn evenknie niet had, tenzij - als wakkerschudder, - een Multatuli. Hij was de verpersoonlijking van het blad dat hij jarenlang bijna helemaal alleen volschreef, zelf | |
[pagina 23]
| |
een Levensbode, wiens optimitische verkondiging van de vooruitgang van de natuurkennis ideologisch beantwoordde aan de ontplooiing van het economisch stadium van het empirische marktmechanisme. De georganiseerde arbeidersbeweging en het socialisme hadden in zijn rijpe jaren nog niet voldoende wasdom om nieuwe maatschappelijke verbanden tegenover de burgerlijke verhoudingen van privaateigendom te stellen. De polemiek tegen de gevestigde instituties, waarbij Spinoza als hefboom diende, had in zijn levensperiode nog geen kans op succes. Bij Van Vloten en Huet, schrijft Jan Romein, ‘kon de burger slechts worden overwonnen in de intellectueel.’Ga naar eindnoot28. Eerst een generatie later, die van Herman Gorter, kon de spinozistische gedachte van het verband aller dingen inspireren tot een concreet omschreven, nieuw gemeenschaps-ideaal. Zo gezien is het begrijpelijk dat Van Vloten alleen is blijven staan, niet verder kwam dan klappen uitdelen op het niveau van de heersende kringen van theologen en filologen. Boven de hoogte van zijn tijd kwam hij niet uit. En het is dan ook een onhistorische houding van Von Dunin Borkowski, wanneer deze concludeert dat Van Vlotens boek ‘trotz wertvoller Seiten dem Philosophen mehr geschadet als genützt hat’.Ga naar eindnoot29. We vinden nu, dat het er niet om gaat een denker te bestrijden of te vereren; het komt erop aan te begrijpen wat hij precies heeft gezegd en wat dat in zijn tijd betekende. Zeker is duidelijk, dat Van Vloten een beperkte visie op Spinoza had en zijn leer in bepaald opzicht niet naar zijn ware aard heeft begrepen. Maar anderzijds mogen wij, na honderd jaar, toch de woorden van zijn kleindochter Mea Verwey beamen: Hij had Spinoza als vaderlandse held door het land van zijn geboorte doen aanvaarden en tegelijk door die wijsgeer van Europese betekenis Nederland laten deelhebben aan een internationale cultuur.Ga naar eindnoot30. |
|