Bzzlletin. Jaargang 13
(1984-1985)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
Michel Boll
| |
Plagiator of Modernist?In het verleden werd Claus nogal eens plagiaat verweten als het ging om zijn relatie tot de antieken. Claes toont aan hoe ondoordacht dergelijke beschuldigingen zijn. Claus volgt juist zeer zelden na, hij toont maar weinig ontzag voor de overgeleverde klassieke drama- en mythestof. Hij beschouwt deze stof als ruw materiaal en brengt er naar eigen inzicht veranderingen in aan. Dit heeft tot gevolg dat allerlei verwijzingen naar antieke teksten nauwelijks nog als zodanig te herkennen zijn. Claes spreekt in dit verband over Claus' ‘citaten- en allusiekunst’ en wijst erop dat dit procédé gemeengoed is binnen de modernistische traditie, waarbij het bekendste voorbeeld van het aanknopen bij teksten van voorgangers natuurlijk Ulysses van James Joyce is. Claes gaat ervan uit dat de allusies (verwijzingen waarbij de inhoud onveranderd is gebleven maar de vorm niet) die in dergelijke werken verborgen zitten in principe bedoeld zijn om ontdekt te worden, om de tekst duidelijker en rijker te maken. Volgens Claes zijn de meeste allusies en citaten in het werk van Claus voor een intelligente lezer gemakkelijk te herkennen, al verzwijgt hij gemakshalve wie voor deze vleiende kwalificatie in aanmerking komt. Kennis van de klassieken en hun mythologie is in ieder geval onontbeerlijk. Omdat Claus zich ook regelmatig bedient van obscure mythen ziet Claes het als de taak van de criticus en de wetenschapper de lezer de hand te reiken bij het duiden van ondoorgrondelijke verwijzingen. Uit het register van Claes' studie blijkt dat zo'n gids geen overbodige luxe is. Claus maakt een gevarieerd gebruik van de klassieken: het register bevat maar liefst 450 items. Paul Claes betoogt en laat zien dat Claus nimmer antieke stof klakkeloos overneemt, maar dat de voorliefde van Claus voor de antieke cultuur, mythologie en literatuur gepaard gaat aan een kritische houding tegenover die stof. Het proefschrift is min of meer te beschouwen als de verdediging van die stelling. | |
Antieke cultuurHet is opvallend dat er aan citaten uit en verwijzingen naar de antieke cultuur vaak een ironische draai wordt gegeven. De eindtekst (roman, gedicht, verhaal) staat meestal kritisch tegenover de antieke grondtekst. Aanzienlijke personen als Plato, Aristoteles, Nero, Caligula en Julius Caesar worden geciteerd om te worden weggesmaald. Claus verzet zich tegen de oudheid in zoverre deze een symbool is van heroïsme, autoriteit en harmonie. Hij vertoont een voorkeur voor de wat minder officiële aspecten van de klassieke oudheid, zoals bijvoorbeeld de primitieve mythologie en de rauwe - en kritische! - tragedies van Seneca. | |
VertalingenOok bij het vertalen en bewerken van poëzie en toneelstukken, waaronder stukken van Seneca en Orestes van Euripides, bleek Claus' eigenzinnigheid. Hij wilde deze toneelteksten toegankelijker maken voor een hedendaags publiek. Tevens gebruikt hij de teksten om er zijn eigen visie in uit te drukken. (Claes bedenkt hiervoor het neologisme ‘verwerken’, d.w.z. vertalen en bewerken.) De kritische houding van Claus blijkt uit het feit dat hij franje wegsneed, van lange monologen dialogen maakte en personages schrapte. De kern, de intrige, liet hij meestal intact. Door het schrappen en toevoegen haalde Claus bepaalde thema's naar voren en scherpte deze Freudiaans aan. Zo maakte hij in Seneca's Oedipusdrama Oedipus niet hoofdschuldige maar zondebok: hem wordt de collectieve schuld in de schoenen geschoven, hij moet boeten voor de ongeoorloofde begeerten van het koor (dat het volk, en ook het publiek representeert). Niet Oedipus, maar het koor is schuldig aan de dood van Laius. | |
MythenClaus heeft een speciale band met de Oedipusmythe, die in allerlei gedaanten in zijn werk voorkomt. Het wemelt van de Oedipussen bij Claus, waarbij de vaderfiguur vaak afwezig is en er allerlei vadersubstituten optreden. Claus' visie op deze mythe is in hoge mate bepaald door Freuds psychoanalyse. Een verwijzing naar een verhaalelement van die mythe (bijvoorbeeld het hinken of de blindheid van een bepaald personage, analoog aan het strompelen en de zelfverblinding van Oedipus) houdt altijd een verwijzing in naar Oedipuscomplex, vaderhaat, moederbinding of al dan niet latente homoseksualiteit. Door middel van deze pshychoanalytisch getinte verwijzingen naar de Oedipusmythe verduidelijkt Claus de begeerten, de remmingen en de onbewuste motivatie van zijn personages. Claus vermijdt zijn personages rechtstreeks psy- | |
[pagina 36]
| |
chologisch te beschrijven. De verwijzingen attenderen de lezer op een mogelijk Oedipuscomplex en helpen de lezer bij de interpretatie. Een duidelijk voorbeeld treffen we in de roman De Verwondering aan. De leraar De Rijckel verliest zijn bril en verzwikt zijn voet, en treedt zo tastend en strompelend in het voetspoor van Oedipus. Ook in de romans De hondsdagen, Omtrent Deedee en in het toneelstuk Mama, kijk, zonder handen! vertoont de hoofdpersoon in gedrag en obsessies telkens overeenkomsten met de psychoanalytisch geïnterpreteerde Oedipus. Tot een vadermoord komt het echter meestal niet, uit onmacht. Claus laat steeds het oorspronkelijke, positieve, einde van de Oedipusmythe weg: zijn Oedipus bereikt nooit de plaats van de verlossing, Colonus. In het werk van Claus wordt ook veel verwezen naar de Griekse Theogonie, een aantal mythen over het ontstaan van de kosmos en de goden, verzameld en aaneengeregen door Hesiodus. Hierin lezen we bijvoorbeeld hoe Cronus zijn gehate vader Uranus ontmande en opvolgde, dit alles op aansporing van zijn moeder Gaea. Dit herhaalt zich later als zoon Zeus zijn vader Cronus naar het leven staat, enzovoort. Het zal niemand bevreemden dat de psychoanalytici - en met hen Claus - een verwantschap tussen deze theogonische mythen en de Oedipusmythe aannamen, aangezien ze allebei op hetzelfde psychische proces betrekking hebben. Verwijzingen naar theogonische mythen kunnen bij Claus op dezelfde manier geïnterpreteerd worden, namelijk in een oedipaal kader. In Omtrent Deedee treffen we veel van dergelijke verwijzingen aan. Steeds wordt daar de aandacht gevestigd op het horloge (vgl. chronometer) van de priester Deedee. In een toneelstukje speelt hij de wolf uit het sprookje van Roodkapje, een variant op ‘Cronus, de kinderverslinder’ uit de Theogonie. In de loop van de roman weigert Deedee echter de Cronus (=vader)rol. De zoonfiguur kan hem dan niet meer opvolgen, wordt wanhopig en pleegt zelfmoord. In het oeuvre van Claus speelt nog een andere groep mythen een belangrijke rol: de vegetatiemythen, die ook weer verwantschap vertonen met de Oedipusmythe. Claus kent deze mythen door Frazers befaamde publikatie The Golden Bough. Oude beschavingen legden volgens Frazer een verband tussen het welzijn van hun koning en de vruchtbaarheid van het land. Om de vegetatie in stand te houden moest daarom de oude, zwakke koning ieder jaar gedood worden, en worden vervangen door een jonge opvolger. In de vegetatiemythen wordt in die verhalen over opvolging de jaarcyclus van de natuur uitgebeeld. De vegetatiegod sterft (zaaitijd), verdwijnt op hellevaart (onder de grond, bij de aarde-moeder in de onderwereld), om ten slotte weer te verrijzen (het koren komt op). Deze mythe van de stervende en verrijzende god is later door het Christendom opgenomen. Claus interpreteerde de vegetatiemythen Freudiaans: de zoongod volgt de vadergod op, identificeert zich met hem. De moederbinding speelt een belangrijke rol: de aarde is de moeder die bevrucht wordt. Dat maakt de oedipale driehoek compleet. Telkens als er in Claus' werk agrarische thema's opduiken moet men erop bedacht zijn dat er figuren uit de vegetatiemythen optreden. In bijvoorbeeld De Oostakkerse gedichten geeft Claus in agrarische en vruchtbaarheidssymboliek seksuele verhoudingen gestalte. De parallellen met de vegetatiemythen helpen vaak de relaties tussen de personages te verhelderen, en de losse structuur van Claus' gedicht, roman of verhaal wordt erdoor verstevigd. | |
Signalen voor de lezerDe romans en verhalen van Claus spelen meestal in de huidige tijd. In de gevallen dat de intrige naar oude voorbeelden is gemodelleerd draven de antieke en mythologische personages altijd op in de vermomming van eigentijdse figuren. Om de aandacht te vestigen op de overeenkomst tussen het moderne verhaal en de oude mythe gebruikt Claus een aantal conventionele middelen, zoals: het naar voren halen van specifieke kenmerken of attributen van personages (blindheid, hinken); verhalen-in-verhalen (Baers in Mama kijk, zonder handen! vat in een monoloog heel Koning Oedipus van Sophocles samen); en het geven van sprekende namen. Vooral van dit laatste procédé maakt Claus veelvuldig gebruik. In Omtrent Deedee is Claude in zijn naam al oedipaal gedetermineerd. In het Latijn betekent ‘claudus’ namelijk ‘mank, hinkend’, en dat bestempelt hem tot Oedipus. Deze verwijzing maakt het mogelijk Claude's zoektocht naar een vader, zijn aanhankelijkheid aan zijn moeder en zijn homoseksualiteit in psychoanalytisch perspectief te lezen. Eén enkele verwijzing komt zo in de plaats van een omslachtige beschrijving van de psychische constellatie van de jongen. | |
De mot zit in de mytheClaus verbindt allerlei mythen met elkaar en generaliseert. Dit kan omdat hij steeds de nadruk legt op de seksueel-familiale symbolisering van die mythen. Hij kijkt naar wat de mythen gemeenschappelijk hebben, de verschillen blijven buiten beschouwing. Dat blijkt opnieuw als Claus verwijzingen naar de mythen van de Trojaanse cyclus invoert. Ook dan kiest hij alleen die elementen die in een seksueel-familiaal kader kunnen worden geïnterpreteerd: de moedermoordenaar Orestes krijgt de meeste aandacht. Al deze mythen zijn vermommingen van de dieper liggende Oedipusmythe, steeds staat het vader-zoon conflict en de zoon-moederbinding centraal. De functie van die verwijzingen naar mythen is het verduidelijken van de verhaalstructuur en het verdiepen van de psychologie van de personages, maar het is de vraag of dit wel altijd werkt. Sommige verwijzingen en betekenisvolle namen zijn voor een gewone sterveling vrijwel onherkenbaar en onbegrijpelijk, ze zijn pas verhelderend na de rompslomp van een lange speurtocht, die men meestal uit de weg zal gaan. Centraal in het mythisch denken staat het denkbeeld van de eeuwige herhaling door opvolging. De mythen hielden voor de antieken de hoop op voortdurende vernieuwing levend. De antieken hielden er een cyclische tijdsopvatting op na. In de theogonische en vegetatiemythen zit een herhalende structuur. Zoon vervangt vader, dochter vervangt moeder. Oorspronkelijk geeft de cyclus van sterven en herleven van de natuur blijk van optimisme, er is immers voortdurende vernieuwing. Bij Claus echter is de eeuwige cirkelgang een noodlottige herhaling. Zijn personages lijken de mythische patronen te volgen, maar de herhaling van die oude patronen mislukt. Bij Claus slaagt het zoonpersonage er nooit in de plaats van de vaderfiguur in te nemen. In Omtrent Deedee leidt dit falen zelfs tot de zelfmoord van de zoonfiguur. De mislukking ontmaskert de mythische schijnrealiteit waarin de personages leven. Paul Claes concludeert terecht: ‘De rituele realiteit van de mythe is in de moderne tijd niet meer actualiseerbaar. De mot zit in de mythe.’ De mythe is niet zinvol en troostend meer, doch misleidend. De verwijzingen naar mythen zijn dus negatief op te vatten. De mythen worden in onze tijd ontmaskerd als waandenkbeelden. Met name in het geval van de mythen staat Claes kritisch tegenover het antieke erfgoed. | |
Claus en MulischDe studie van Paul Claes maakt het voor het eerst goed mogelijk het werk van de Vlaming Claus te vergelijken met het werk van de belangrijkste Nederlandse schrijver-mythomaan: Harry Mulisch.
Hugo Claus en Harry Mulisch.
‘Ik denk dat je een genie moet zijn uit een andere planeet om | |
[pagina 37]
| |
een roman te schrijven die niet op een mythe stoelt. Alle verhalen zijn terug te brengen op mythes, omdat in de mythes verbeeld wordt wat alle mensen aangaat. De thematiek is vrij eenvoudig: geboorte, neuken, sterven. Dus als ik naar een mythe verwijs, dan wil ik niet die mythe illustreren. Het gaat net andersom: ik wil een verhaal vertellen en gaandeweg denk ik, hé, dat is net het verhaal van Medea of van ik weet niet welke obscure Egyptenaar of Mexicaan. En dan ga ik verder zoeken en maak een variant op iets wat ik een beetje gecontroleerd heb. Je komt als auteur niet onder de mythe uit.’ ‘Ik schrijf: hij gaat met een bootje - als ik dat heb zeg ik: Hades. Het is dan een soort bevestiging. En wanneer ik op een dergelijk archetype stuit, denk ik: ik zit goed.’ Uitspraken van twee schrijvers, Claus en Mulisch, die zich opvallend eensgezind uitlaten over hun relatie tot het verschijnsel mythe. In de oude mythologie zijn de basispatronen van het leven, de psyche, en dus ook van de literatuur ooit vastgelegd. De mythologie loopt sindsdien als een onvermijdelijke as door de literatuur, al vijfentwintig eeuwen lang. Als schrijver verkies je niet een mythe te gebruiken, je kunt er eenvoudigweg niet omheen, zo menen Claus en Mulisch. Behalve dat de omvang en de gevarieerde opbouw van hun oeuvres gelijkenis vertonen bestaat er blijkbaar nog meer verwantschap tussen deze twee auteurs. Alletwee hebben ze in hun werk een belangrijke plaats ingeruimd voor de Oedipusmythe. Maar hoewel de visie van zowel Claus als Mulisch sterk gekleurd is door de psychoanalyse, pakt het heel verschillend uit. Bij Claus functioneren de verwijzingen naar de Oedipusmythe in een bepaald literair procédé. Door in een moderne tekst naar de Oedipusmythe (en zijn psychoanalytische interpretatie) te verwijzen gaat deze mythe functioneren als een metafoor voor de actuele tekst, en wordt deze uitgebreid met betekenissen die er niet feitelijk in beschreven staan. Bij Mulisch is het gebruik van de Oedipusmythe meer op filosofische leest geschoeid. Het overheersende thema in Mulisch' werk is ‘tijd’. Volgens Mulisch drukt de Oedipusmythe het verlangen van de mens uit de tijd in de macht te hebben. Oedipus doodt zijn vaderen huwt zijn moeder. De kinderen die hij verwekt zijn ook zijn broers en zusters. Zo raakt het lineaire tijdsverloop in de knoop. In de visie van Mulisch is een kind bij je moeder verwekken hetzelfde als jezelf verwekken, jezelf overdoen. Door op deze wijze het lineaire tijdsverloop te doorbreken kan de tijdloosheid, de eeuwigheid (in herhaling) worden bereikt. Deze ongebruikelijke interpretatie van de Oedipusmythe is vermoedelijk tot stand gekomenm via de tussenstap van het door Freud beschreven Oedipuscomplex, omdat eerst daarin aan Oedipus het vervullen van een onbewust verlangen wordt toegeschreven. De antieken zagen de mythe (in zijn algemeenheid) al als uitdrukking van de kringloop van de eeuwigheid. Veel Mulisch-personages verlangen de tijd te kunnen beheersen en willen terugkeren naar een primitieve staat van tijdloosheid (in psychoanalytische terminologie: de baarmoeder). Vaak speelt de kunst, het schrijven, daarbij een rol. Alleen in de kunst is de eeuwigheid nog te bereiken: na de dood van de kunstenaar leeft het oeuvre als een tweede lichaam door. Bij Mulisch is daarom - in tegenstelling tot bij Claus - de Orpheusmythe aan de Oedipusmythe verwant: ook Orpheus, de kunstenaar, probeert de tijd te manipuleren als hij, met behulp van zijn zang en dichtkunst, zijn dode geliefde Eurydice uit het dodenrijk probeert te halen. Mulisch-personages proberen vaak - al dan niet bewust - in een mythische werkelijkheid te leven: ze treden op als een moderne Oedipus of Orpheus, of scheppen een privémythologie om iets te krijgen wat in het dagelijks leven onbereikbaar is. Meestal falen zij, en Mulisch' boodschap lijkt dan ook te zijn dat men niet moet proberen in de mythe te leven, omdat dit fatale consequenties kan hebben. Het mythologisch ideaal wordt daarmee failliet verklaard, net als in het werk van Claus. Ook bij Mulisch zit de mot in de mythe. |