Bzzlletin. Jaargang 11
(1982-1983)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
M. Janssen Reinen
| |
[pagina 18]
| |
beeld in een fragment van 20 januari 1945 opeens een flard van een herinnering aan de tijd in Zuid-Afrika tegen. Toen ik vannacht uit het W.G. terugkwam, was er sneeuw gevallen, luchtig en hoog. Het was stil en er steeg een fijne, zuivere lucht uit de sneeuw, het was eigenlijk geen lucht, geen geur, juist een afwezigheid van geur, misschien alleen maar een soort zuivere temperatuur. Zoo was de wind in de Karroo ook, geurloos, leeg, onvergetelijk.Ga naar eindnoot4. Het duidelijkst worden de twee landschappen, Zuid-Afrika en Nederland, tegen elkaar afgezet in het gedicht ‘Luchtspiegeling’ (PW-16). Het gedicht is belangrijk omdat Parken en woestijnen oorspronkelijk ‘Weide en woestijn’ zou heten, een rechtstreeks aanhaken bij dit gedicht. ‘Midden in deze woestenij
van zon, stenen en droog gewas
zie ik opeens mijn eigen land
- onaangetast door deze brand:
bleek water, mist over een wei,
zie ik hoe koel en zacht dat was’.
De bundel kwam uit in december 1940. In maart was al de novelle Onweer verschenen, geselecteerd door Emmy van Lokhorst en Victor E. van Vriesland voor het geschenk ter gelegenheid van de Nederlandsche Boekenweek (2-9 maart 1940). Ook deze novelle speelt zich af in Zuid-Afrika. Het is het verhaal van een groep mensen in een vrij afgelegen hotel, waar vaak zieken en herstellenden verblijven. Met weinig woorden wordt er een spanningsveld opgebouwd rond de ziekelijke heer Pole. Hij zou wel nader contact willen hebben met de dochter van de hoteleigenaren, maar durft niet goed. Met iets als haat ziet hij hoe een zelfverzekerde chirurg ‘werk maakt’ van het meisje; tevens benijdt hij de zonderlinge Redhurst zijn overheersend zelfvertrouwen. Als op een avond het spel Moordenaar wordt gespeeld in huis (de moordenaar valt in het donker iemand aan, die gilt, dan gaan de lichten aan en moet ieder zijn alibi bewijzen), wordt Pole door het lot tot moordenaar gemaakt. Op zoek naar de chirurg, wurgt hij Redhurst bijna. De volgende ochtend verlaat Pole het hotel. Ook Redhurst vertrekt voor een paar dagen. Ze komen terecht in een vreselijk onweer. Pole, die onder deze omstandigheden gedwongen is terug te keren naar het hotel, stuit op de met zijn auto gestrande Redhurst die hij meeneemt. Plots houdt het onweer op. ‘Ze reden langs een moeras, waar duizenden gele vogeltjes kookten en ziedden en de struiken wemelden van witte vlinders. Ooievaars en reigers dreven in de bijna witte en blinkende lucht’, (pag. 136) Gewikkeld in een heet debat, keren ze samen terug in het hotel. Het slotgedicht van Parken en woestijnen, ‘Onweer in het moeras’ (p. 27) is in sfeertekening sterk verwant met deze novelle. Tevens is het gedicht een synthese: in de ik-figuur is de beleving van Redhurst die doodsangsten uitstond, en Pole verenigd, die zich lang niet zo gelukkig gevoeld had en in dit onweer wat meer zekerheid had veroverd op zichzelf. ‘Niets verraadt de gele schare
vogels, die het riet bevolken. (...)
een zwerm van duizend vurige vlerken
stuift geel omhoog in 't sombere zwerk en
een ziedend hoog gezang breekt vrij. (...)
Ik heb het angstig ondergaan,
ik kwam er sterk en nieuw vandaan’.
| |
De eerste prijsDe ‘commissie voor schoone letteren’ schreef in haar aanbevelingsbrief: Toen Vasalis haar eerste gedichten in de tijdschriften Groot Nederland en Werk publiceerde, veroorzaakte dit in den kring der poëzieminnaars een blije opschudding. Kort daarna verscheen haar novelle Onweer. De eerste indrukken omtrent dit talent werden hierdoor verstevigd: ook deze novelle was boeiend, suggestief en oorspronkelijk in hooge mate.Ga naar eindnoot5. Op de jaarvergadering van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, gehouden in het Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden, werd met algemene stemmen de Lucie B. en C.W. van der Hoogtprijs - een aanmoedigingsprijs van duizend gulden - toegekend aan M. Vasalis. (Tegelijkertijd ontving Simon Vestdijk de Wynaendts Franckenprijs - voor het beste essay - voor zijn studie Albert Verwey en de Idee). Clara Eggink - winnares van de Van der Hoogtprijs in 1940 - sprak met Vasalis. In dat gesprek zet Vasalis het schrijven van proza en poëzie tegen elkaar af en zij neemt stelling tegen de secundaire literatuur. De poëzie gaat haar gemakkelijker af dan het proza. Gemakkelijker in dien zin, dat zij met proza meer moeite heeft om er aan te blijven. ‘Maar omgekeerd’, zegt zij, ‘aan proza kan men zich zetten om het af te maken, terwijl ik bij een vers altijd het goede moment moet afwachten. Enfin, laten wij het hier maar bij laten. Alle getheoretiseer is mij verre. Het gaat mij dikwijls zoo, dat ik een dichter zeer bewonder en vervolgens van het essay van een collega over hem niets snap. Dat lijkt mij dan zoo overbodig. Dikwijls ben ik bang, dat het lezen van te veel verzen een verkeerden invloed kon hebben op het eigen werk. Er blijven regels en rhytmen in je hoofd hangen die niet je eigen zijn’.Ga naar eindnoot6. | |
Image en realiteitBertus Aafjes begint met zijn gedicht ‘M. Vasalis’ in De lyrische schoolmeester (1949), met de regel: ‘Een hinde kijkende over een heg’. Dit is het beeld dat algemeen heerst over Vasalis, een schuwe, vriendelijke persoonlijkheid die vlucht als ze dreigt gezien te worden. Dat beeld is opgeroepen door haar zelf, zij heeft zich nooit willen laten kennen door interviews of publiciteit. Tekenend in dit verband is dat M. Vasalis, toen zij op verzoek van tijdschrift De Revisor haar zelfportret vervaardigde, een zwarte vaas met een lis erop neerzette met het onderschrift Vase à lys.Ga naar eindnoot7. Het zal geen toeval zijn dat boven aan de hals een pienter klein gezichtje te onderscheiden valt. Uit het feit dat Elly de Waard in 1980 nog sprak over ‘De dichteres M. Droogleever-Fortuyn-Leenmans, die zich in 1940 het pseudoniem Vasalis (Vase à lys) aanmat...’, mag blijken dat deze afleidingsmanoeuvre, althans tijdelijk, werkte. Een week later rectificeerde ze dit.Ga naar eindnoot8. Zoals bekend mag worden verondersteld, is de naam Vasalis (- is is de genitief-vorm) gewoon de Latijnse vertaling van haar meisjesnaam Leenmans (die de genitief-uitgang -s heeft). In 1966 deed Gerard Reve pogingen om Vasalis in de redactieraad van Tirade te krijgen en om een interview met haar te publiceren. Hij schreef: Je bent wat de journalisten ‘tijdloze kopij’ noemen, maar ook, volgens mij ‘vreetkopij’, want je hebt een waarlijk sprookjesachtige image: de stille, zwaarmoedige, bijna anonieme dichteres van de Drie Bundels in Een Kwart Eeuw, moeizaam bezig zielszieke mensen beter te maken.Ga naar eindnoot9. Aan dit image van zwaarmoedigheid draagt Gerard Reve een steentje bij, door op Vasalis' somberheid in te gaan in de brieven aan haar die hij publiceerde. ‘Ik vind dat dit alle vragen overbodig maakt: ik ben niet “achter” het werk maar er in’.Ga naar eindnoot10. In haar werk is niet alleen de herfst, schemering, nacht, dood, eenzaamheid en het onpeilbare verdriet te vinden. Er is ook voorjaar, dageraad, licht, vuur, symbolen van een soms onge- | |
[pagina 19]
| |
breidelde vitaliteit. ‘Niemand weet, hoe vreeslijk wild
ik met los haar loop te rennen! (...)
Want ze kennen slechts mijn huid,
en die nog alleen bij stukken’
(PW-5)
‘Mijn ogen werden wilde vrouwen’
(VP-21)
De stilte en rust zijn slechts schijn: ‘het hart van een cycloon,
al klopt het niet, een niet te temmen
kracht schijnt alles bij elkaar te klemmen.
Zo is het land, waarin ik woon’.
(VG-39)
In aansluiting hierop wil ik refereren aan een interview dat ik onlangs met Mies Bouhuys had. Ze vertelt hierin o.a. over haar kennismaking met M. Vasalis. Het was een ontzettend mooie vrouw, of meisje eigenlijk nog zelfs, toen ik haar leerde kennen. Ze zag er erg jong uit. En dan kwam ze opeens op een avond op de Kring - dat is de artiestenclub - en dan danste ze als een bezetene. Als je dat aan mensen vertelt - omdat natuurlijk ... Vasalis, wat weten we daarover? Niets - komt dat heel vreemd over. Een dolle meid, ik was daar gewoon een beetje jaloers op. Ik vind het leuk om met mensen zo te zitten, maar zo in het openbaar. Ze had iets heel vorstelijks en opeens, een soort zigeunerin, barstte dat los en dan zag je haar dansen als een bezetene, heel ongelooflijk. Ik heb haar later nog een paar keer wel, ook op het boekenbal, zo meegemaakt. Het is, of was moet ik misschien zeggen, helemaal niet haar aard, een heel besloten en streng leven. Absoluut niet. | |
OorlogIn 1939 was Margaretha Leenmans in Den Haag getrouwd met de zenuwarts (en latere hoogleraar) Jan Droogleever-Fortuyn; zij kregen vier kinderen. De ene zoon werd medicus, de twee dochters studeerden eveneens - één een muziekstudie - en het tweede zoontje stierf jong. In Amsterdam-Zuid oefende Vasalis een artsenpraktijk uit tot 1951. Kees Kelk - hij ontmoette Vasalis voor het eerst bij Emmy van Lokhorst die met haar man Paul Hugenholtz, ook arts, in Amsterdam woonde - schrijft in zijn herinneringen: Destijds woonden zij in de Vondelstraat (...) Waarschijnlijk trof mij bij onze eerste ontmoeting dat zij met haar geamuseerde glimlach vertelde: ‘Ja, met veel moeite zijn Jan en ik door onze schulden heen. Ik vind het wel een beetje een kaal gevoel’.Ga naar eindnoot11. In de oorlog oefende Vasalis niet alleen haar beroep uit, ze werkte ook ondergronds. Zo herbergde ze korte tijd Victor E. van Vriesland, die ondergedoken zat in Amsterdam en moest vluchten voor een Duitse inval. Dat zij ook joden uit de kampen redde door opname in het ziekenhuis, is af te leiden uit de tekst ‘Fragmenten uit een journaal’, die zij na de oorlog publiceerde. 1-8. (1942, MJR) Emigratie-grens voor joden verhoogd tot 50 jaar. Nieuwe suiciden, nieuwe wanhoopssprongen. Vanavond bij de fam. C. Klein huisje, versleten loopers. Mevr. C. lag in haar bed, haar gezicht jeugdig van angst en agitatie. Op het bed lagen de oproepen voor Westerbork. (...) Ik moest met de fietsenman mee om naar de G.G.D. te telefoneeren. Ik liet mevr. C. opnemen, een spoedopname, daardoor bleef het gezin voorloopig beschermd. De fietsenman, die op bezoek was, liep me voor, veerend en onregelmatig als een glazemaker.Ga naar eindnoot12. Na de oorlog schreef Vasalis het gedicht ‘Eerst was het water’, in opdracht van de C.V. Uitgeverij te Amsterdam. Het werd uitgegeven als rijmprent, ter herdenking van het doorsteken van de Wieringermeer-dijk door de Duitsers (lente 1945) en de nieuwe drooglegging. Het getuigt van een sterke betrokkenheid, die enigszins ten koste van de oorspronkelijkheid is gegaan. ‘Maar zie, toen de soldaat den vijand had verslagen
keerden de boeren tot hun oudsten vijand weer
- een boer is te hardnekkig om ooit te versagen.
Zij vochten maanden tegen 't water van den Meer.
Aanzie het land, zie de verminkte hoven
en zie de boeren naar hun naakte akkers gaan:
volgende zomer zullen weer de gele schoven
vlammend als vreugde-vuren op de nieuwe aarde staan’.
Het is, deze achtergrond kennende, niet zo heel verwonderlijk dat M. Vasalis op 8 februari 1958 in het Stedelijk Museum in Amsterdam een rede uitsprak bij de tweejaarlijkse prijsuitreiking van de Stichting Kunstenaarsverzet 1942-1945. In deze rede, ‘Kustenaar en verzet’, schetst zij de waarden die de kunstenaar ook buiten oorlogstijd moet verdedigen: de droom en de jeugd. Het kenmerk van de jeugd, voor de meeste kunstenaars een van hun bronnen, is dat die tijdloos is. Het leven begint met een bijna plantaardig zijn in de beslotenheid van een wieg (...) Wat later ziet het (kind) op zijn eigen manier, huilt, lacht, tovert en experimenteert op eigen wijze; zijn bewegingen, zijn lichaam drukken nog helemaal zijn groeiend wezen uit, het handelt en droomt zonder dat daar veel verschil in is en terugziende lijkt die tijd een eeuwigheid. - Tijd speelt in die periode nauwelijks een rol, misschien omdat de groei zo snel is, zoals wanneer een zwemmer met de stroom meezwemt en de stroom niet merkt, maar pas als hij langzamer gaat of zich vasthoudt aan een tak van een boom het water voorbij ziet snellen. Dan zou het oud worden zijn als het bestaan van een dukdalf waar het water langsstroomt en waar wier en schelpen zich op vastzetten. Of misschien wordt de tijd nooit gevoeld in periodes dat men geheel leeft, zonder om zich heen te zien.Ga naar eindnoot13. De prijs werd toegekend aan W.F. Hermans, die weigerde. Twee jaar eerder had Hermans M. Vasalis een zwaarvergiftigde mandarijn aangeboden toen hij schreef over haar werk: Het is damespoëzie, maar als het licht erover vlaagt, damespoëzie op z'n best (...) De beste verzen van M. Vasalis geuren, vooral naar sproeiwagens in de lente en afgevallen blaren in de herfst (...) ‘De vogel Phoenix’, ofschoon nog dunner dan ‘Parken en woestijnen’, toonde zeven jaar later aan dat het niveau gelijk gebleven was.Ga naar eindnoot14. (Niettemin werd De vogel Phoenix, in tweede druk, met een opmerking en wat streepjes, uit de bibliotheek van W.F. Hermans begin 1982 te koop aangeboden voor maar liefst f 85,-Ga naar eindnoot15.) Bij zijn beoordeling had Hermans echter niet verder gekeken dan de rug van de bundels dik was; De vogel Phoenix telt namelijk één gedicht en vijf pagina's meer. | |
Herfst als voorloper van de doodDe vogel Phoenix verscheen in 1947. Stond Parken en woestijnen in het teken van het landschap (Nederland tegenover Zuid-Afrika, parken (en weiden) tegenover woestijnen) en de tijd, De vogel Phoenix gaat over het gezin, de tijd en het wegraken van de realiteit. De bundel opent met ‘DICKY / 16 April 1942 / 10 Oktober 1943 / He has outsoared the shadow of our night’, het overleden zoontje. Aan hem is de bundel eigenlijk gewijd. In een gesprek met de criticus P.H. Ritter jr. vertelde Vasalis over het ontstaan van deze bundel. Zij sprak over haar droom van de vogel Phoenix. Hij brandde. En toen wist zij dat het de vogel Phoenix was. Hij kon- | |
[pagina 20]
| |
digde haar in de droom de dood aan van een haar dierbaar wezen. En deze droevige voorzegging werd dan de bron der poëzie, die later in de bundel Phoenix verschenen is.Ga naar eindnoot16. Niet alleen in de drie gedichten waarmee de bundel opent (‘Phoenix I en II’ en ‘Kind’) is dit verdriet verwoord. Het is veel meer verhuld ook aanwezig in de twee naast elkaar geplaatste natuurgedichten ‘April’ en ‘Oktober’ (VP-14, 15). ‘April’ beschrijft de geboorte, niet alleen van een nieuwe dag maar ook van een kind, het heeft nog niet geleefd, is blanco. ‘Geurloos en koel stroomde naar binnen
ademend met verse mond
de adem van de ochtendstond.
Ontwaakt zonder herinneringen’.
In ‘Oktober’ volgt het afscheid, nog in het voorjaar van het leven trad de dood al aan, te vroeg om als definitief te kunnen aanvaarden. ‘Teder en jong, als werd het voorjaar
maar lichter nog, want zonder vruchtbegin,
met dunne mist tussen de gele blaren
zet stil het herfstgetijde in. (...)
niet als het einde van het leven,
maar als de lente van de dood’.
In ‘Visioen’ (VP-24) wordt de aankondiging van een sterven in een droom beschreven.
Er is een ontwikkeling in de twee bundels te signaleren. Parken en woestijnen gaat over de dreiging van de tijd, wanhoop en eenzaamheid, zoals in ‘Herfst’ (PW-25): ‘steeds zeldner denk ik dat mijn werklijk wezen
zich tonen zal en durven te genezen
van de steeds naderende duidelijker dood’.
Steeds terugkerende woorden die deze gevoelens symboliseren en ondersteunen, zijn herfst - schemering - avond - nacht en dood. Hoewel niet meer zo nadrukkelijk geformuleerd, zet dit zich voort in De vogel Phoenix. Daar komt bij het verlangen naar een oplossing, een verklaring (VP-28). ‘ik zoek een ver, onmenselijk en zeker teken
uit deze wildernis van pijn’
Dit teken lijkt gevonden te kunnen worden in het geloof (VP-30): ‘In angst meen ik een godheid te ontmoeten (...)
Zo onbarmhartig en zo waar, zo weinig vader’.
Het gedicht ‘Nu word ik nooit meer radeloos...’ opent dan ook met het psalmcitaat ‘Hij zal mij leiden langs grazige weiden / naar waatren der rust’. De (innerlijke) rust, en ook het geloof, is in Vasalis' taal verbonden met de zee. Het duidelijkst wordt dit tot uitdrukking gebracht in het slotgedicht (VP-34) dat de opdracht ‘Voor mijn Vader’ heeft. (Ook hier weer de dualiteit: het kan staan voor haar vader en tevens voor God de Vader). ‘De zee keek op, alsof zij bad.
Toen heb ik U teruggevonden. (...)
Ik zag voor 't eerst weer naar de hemel:
hoe die zich rustende verhief’.
Later sprak zij ook met Gerard Reve over religie, en uitte het verlangen om ‘het mysterie te horen (of voelen) ademen’.Ga naar eindnoot17.
Samen met Jeanne van Schaik-Willing (ook een toevluchtsoord voor Van Vriesland in de oorlog) en Mr. Straat, had M. Vasalis de redactie van Victor, het boek der vrienden. Het verscheen eveneens in 1947, ter gelegenheid van de vijfenvijftigste verjaardag van Victor E. van Vriesland. Aan dit boek droeg Vasalis een gedicht bij dat aansluit bij de thematiek van De vogel Phoenix. Niet alleen kent de aanhef - ‘Hij, die ik met geen naam kan noemen / die niet in deze regelen zal staan / toch is hij door dit vers gegaan’ - dezelfde meerduidigheid, ook de sfeer stemt overeen: de herfst als voorloper van de dood (maar hier bezien in het licht van de oorlog). Ik citeer het begin- en slotcouplet. ‘Herfst, oudste en jongste der seizoenen
somber en lieflijk, stormachtig en stil,
bij de geboorte moet g' u reeds verzoenen met het sterven van uw levenswil.
Rijkdom en armoe wonen in zijn wezen
Vuren en ijs, chaos en regelmaat
Onrust van een, die weet, dat rust bestaat
En moed, die zij slechts kennen, die ten doode vreezen’.
| |
Na zeven magere jarenIn de periode van zeven jaar die aanbrak in 1954, verschenen vier publikaties in boekvorm: de reeds genoemde rede uit 1958, twee bloemlezingen en de derde dichtbundel. Vergezichten en gezichten, verreweg de omvangrijkste bundel (67 pagina's) kwam uit in 1954. De toon is gedeeltelijk nieuw. Na de nacht waait er een ochtendwind, een voorjaarswind, na het onweer breekt licht door, zon doet de tot ijs gestolde kou smelten. Het zijn symbolen, verbonden met het verlangen naar geluk en liefde. De nieuwe wind is echter niet in staat de kou van de dood, het leven dat naakt en kaal als een skelet lijkt, de wanhoop van de begrensdheid, de verstening in eenzaamheid te verjagen. Voor het eerst is in deze bundel duidelijk de thematiek van het ouder worden terug te vinden. De tijd - steeds één van de beangrijkste pijlers van Vasalis' poëzie geweest - staat hier dan ook in het teken van de ouderdom. Een sprekend voorbeeld is ‘Oud’ (VG-47): ‘Een dans, één dans met sproeiende ogen,
gloeiende wangen, losse handen.
En dan opzij gaan staan. (...)
(...) Met nog één druppel
loodzwaar bestaan, dat toekomst heet:
de laatste teug van onverdund en helend leed’.
Een heel belangrijk gedicht in deze bundel is ‘Herfst’ (VG-66). Was de herfst in de twee voorgaande bundels over het algemeen symbool voor het naderend einde - de dood -, in dit gedicht is de herfst een tussentijd waarin uitersten samen kunnen gaan. Hiermee is de synthese bereikt waarnaar zo lang is gezocht; het is een hoogtepunt dat bijna een eindpunt zou worden. ‘Zo, aan de rand van het nog niet en niet meer zijn
en van het tomeloze leven,
voel ik voor 't eerst in zijn volledigheid
en aan den lijve het vol-ledig zijn:
een orde, waarin ruimte voor de chaos is,
en voel de vrijheid van een grote liefde,
die plaats voor wanhoop laat en twijfel en gemis’.
| |
[pagina 21]
| |
De gebeurtenissen in de oorlog en de veranderingen die zij zelf daardoor onderging, droegen ertoe bij dat Vasalis na haar derde bundel nog maar sporadisch heeft gepubliceerd. Bij de uitreiking van de Constantijn Huygensprijs voor haar gehele oeuvre, in 1974, ging zij in op de oorzaken. ‘Wat mij na de oorlog overkomen is komt hierop neer: een enorme relativering van mijn eigen lot, mijn eigen geluk of ongeluk, mijn meningen, oordelen, mijn kennis en mijn kommentaar. Een gevoel van futiliteit en onmacht om die schaalvergroting toe te passen. Het was alsof een schilder van miniaturen gevraagd wordt om nu schilderijen te maken in een publiek gebouw liefst met sociale strekking. Die opdracht kwam uit mijzelf voort door wat zich in mij afspeelde, maar het was nog niet intiem, niet eigen genoeg om zich in mijn taal te kunnen begeven, die door een onverkaveld jeugdleven was gevormd. (...) En het waren niet alleen het wereldgebeuren en de verwondingen en mishandelingen bedreven aan de aarde, de natuur, die me verbijsterden. Ook biologische en psychologische overwegingen droegen ertoe bij (...) Dat gold overigens hoofdzakelijk voor mijn poëzie en minder voor de rest van mijn bestaan. De nu ruim vijftien jaar lange omgang met de kinderen die ik in mijn werk (Vasalis werkte als kinderpsychiater in Assen en Groningen, MJR) ontmoet, is een van de dingen geweest die me behoed hebben voor die volstrekte relativering die mijn natuur eigenlijk vreemd is. Hun angst, pijn, ontmoediging, hun vrolijkheid, vindingrijkheid en vitaliteit zijn van een overrompelende en verse realiteit.Ga naar eindnoot18. In 1954 stelde M. Vasalis ook het geschenk voor de kinderboekenweek, De Muze en de dieren samen. De inleiding van deze bloemlezing kenmerkt zich door de persoonlijke benadering - associërend - en de afgewogen taal met originele beelden (... een licht-groen vlindertje als een ingezakt strandtentje op het behang. Een sluike mug, die hier in het Noorden om een mij niet bekende reden ‘neef’ heet (misschien om de nagestreefde bloedverwantschap?) steekt vergeefs zijn toestel in een stoelleuning ...Ga naar eindnoot19. die haar werk zo eigen zijn. In 1960 tenslotte stelde Vasalis een bloemlezing samen, die ze ook inleidde, met als titel De dichter en de zee.
Hiermee lijkt er een einde gekomen aan haar optreden in de literatuur. Helemaal waar is dat niet. Zij sprak in de jaren die volgden een enkel openings- en dankwoord uit en publiceerde een kort essay. Het is algemeen bekend dat zij wèl doorging met dichten. Het enige dat daarvan aan de publiciteit werd vrijgegeven was ‘Een gedicht’, geschreven voor haar moeder, dat onder meer in het tweehonderdste nummer van Tirade werd opgenomen. Het gedicht sluit aan bij Vergezichten en gezichten, waarin de thematiek van het verouderen en oud-zijn voor het eerst werd verwerkt. ‘Zij zoekt - het is een s.o.s. -
haar herkomst en haar zijn als kind
en niemand, niemand die haar vindt
zoals zij was. (...)
Had ik je maar als kind gekend,
die nu mijn kind en moeder bent’.
Het oeuvre van M. Vasalis is een coherent geheel. Dezelfde beelden spelen door verhaal en gedicht, door gedicht en essay. Soms zijn er sterke overeenkomsten in de sfeertekening, op andere plaatsen worden letterlijk dezelfde woorden gebruikt. In het voorgaande is daarvan al een voorbeeld gegeven. Gezien de aard van de gebruikte beelden en woorden, mag je er daarbij niet van uitgaan dat dat toeval is omdat die beelden gemeengoed zijn. Hooguit zijn ze gemeengoed in het taal- en denkuniversum van Vasalis. In een kort essay dat zij bijdroeg aan een bundel over Adriaan Roland Holst spreekt ze over het karakter van de liefde die hij beschrijft. Men kon gerust zeggen, dat deze liefde, door haar eigen aard, door het absolutisme waarmee zij regeert, nooit en nergens te realiseeren is. Maar zij bestaat en zal vermoedelijk blijven bestaan en wie haar eenmaal kent, zal haar onherroepelijk trouw moeten blijven, tot het inderdaad bittere einde. Want zij is in de rots van de ziel besloten als de fossiel van een bloem.Ga naar eindnoot20. Het is niet alleen de visie van Roland Holst op de liefde, het is tevens de visie van Vasalis zelf. In Vergezichten en gezichten (p. 15) schrijft zij immers: ‘In de oudste lagen van mijn ziel,
waar hij van stenen is gemaakt,
bloeit als een gaaf, ontkleurd fossiel
de stenen bloem van uw gelaat’.
M. Vasalis' opvattingen over literatuur, het omgaan met poëzie en de positie van de schrijver, zijn te destilleren uit het verspreide proza. Zonder veel te raden over te laten, bepaalde zij haar positie ten opzichte van de Vijftigers, de experimentelen. Af en toe bestaat een heel vers alleen maar uit klanken, die hun blijkbaar om een of andere reden behagen, dan heb ik maar gewacht tot het vers over was, want dat is een zoo privé genoegen, dat men er weinig meer mee te maken heeft, tenzij men de moeder van de maker is. (...) Hoewel Vasalis voor zichzelf koos voor een schrijverschap in anonimiteit, heeft zij geen van de prijzen die haar werden toegekend (Lucie B. en C.W. van der Hoogtprijs, 1940; Poëzieprijs van de stad Amsterdam, 1957; Culturele prijs van de provincie Groningen, 1963; Constantijn Huygensprijs, 1974) geweigerd. Wèl stelde ze dat door de toekenning van een onderscheiding de dichter een stukje vrijheid (‘het wilde bestaan’) prijsgeeft. Het officieel en publiek krijgen van een prijs voor een zo privé-bezigheid als het maken van gedichten wekt dezelfde plechtige en onwennige gevoelens op als trouwen voor de burgerlijke stand. Het is voor mensen die verliefd zijn en in eikaars nabijheid willen blijven ook vreemd om ineens geconfronteerd te worden met de maatschappelijke consequenties daarvan. Er is niets tegen, er is zelfs alles voor te zeggen, iedereen doet het etc. Maar het heeft zo weinig te maken met het oorspronkelijke gevoel en het geeft ineens een soort domesticering aan het eerst wilde bestaan. En nu sta ik hier a.h.w. alleen te trouwen.Ga naar eindnoot22. Het bezwaar dat zij aanvoert tegen interviews is dat je, om iets te hebben aan informatie over de uiterlijke omstandigheden van een auteur, je iemand volledig moet kennen met zijn dromen etc, en dat lukt nooit in een interviewsituatie. Het krijgen van onvoldoende informatie acht zij eerder storend. Ter illustratie vertelde Vasalis hoe ze, 13 of 14 jaar oud, Boutens ontmoette, van wie ze de gedichten erg mooi vond, en die als mens ‘een hele benauwde klagerige man’ bleek. Liever had ze Boutens niet leren kennen. Vaak is een auteur zoals die uit zijn werk naar voren komt, een | |
[pagina 22]
| |
ander dan de mens die je los van het werk leert kennen. In een essay benadrukt Vasalis dan ook dat het werk zelf gelezen moet worden. Haar eigen rol als criticus relativeert ze sterk. Al schrijvende besef ik voor de zoveelste keer, dat zelfs als ik gelijk zou hebben met mijn interpretaties, het gelijk zowel te zwaar als ontoereikend is, alsof ik met een grote 2-persoonsdeken een vlinder-afdruk zou nemen. Dat houdt in dat men die verzen zelf moet lezen, onbedekt door proza.Ga naar eindnoot23. De woorden die zij bezigde om de positie van Bertus Aafjes (een dichter van alle tijden) in het park van de literatuur te schetsen, zijn als zo persoonlijk op te vatten dat ze terugslaan op het werk van Vasalis zelf. Zij (de lezers, MJR) zoeken achter alle verzen een strijd, een problematiek, afgronden gevuld met gesmoorde kreten van zondegevoelens, zij zoeken een mensch, Aafjes. Waar is hij, ze sluipen door de tuin zijner verzen met een lepeltje zout om hem op de staart te leggen ... weg! Hij zit in de hoogste boom en zingt weer iets nieuws met zijn stem, die zoo weldadig verschilt van de vox-humana der huis-orgels. - Slechts als men niet vraagt, of zoekt, doch luistert kan men van zijn poëzie genieten.Ga naar eindnoot24. Vasalis' deelname aan het spel van de letteren werd na 1954 figureren, maar de kwaliteit van het zo sporadisch gebodene roept de wens op naar meer. Helaas is de lezer slechts een roepende in de woestijn... |
|