| |
| |
| |
B. Traven
Drie verhalen
Indianendans in het oerwoud Diplomaten Kommer en verdriet van de heilige Antonius
Indianendans in het oerwoud
Al verscheidene maanden bewoonde ik een primitieve hut in het oerwoud. Tot aan de dichtstbijzijnde nederzetting waar een blank gezin woonde, moest ik te paard drie uur rijden. Alle mensen bij mij in de buurt waren Indianen. Maar zelfs de dichtstbijzijnde van hen was een halfuur verwijderd, van de plek waar ik woonde.
Het was laat op een middag in november, tegen het eind van de maand, en heel heet. Ik zat half in mijn blootje voor mijn hut te lezen. Plotseling komt er een Indiaan, mijn buurman, op z'n akkertje aanrijden, gaat bij me zitten, en we praten een poosje over het vele werk dat we hebben. Zogenaamd hebben, want we voerden allemaal eigenlijk niets uit, de Indianen niet en ik ook niet. Na deze inleiding over het vele werk en het weinige geld dat je ervoor kreeg, kwam mijn buurman tot de kern van zijn bezoek.
‘Señor’, zei hij lachend, ‘we gaan vanavond dansen, we hebben musica, muy bonita, ook ik zal mooi spelen, guitarra, ik heb het vijf dagen geleerd’.
Daarmee bedoelde hij dat hij het vijf dagen geleden was begonnen te leren.
‘Wij maken veel plezier’, praatte hij verder, ‘u bent hier zo alleen en zo heel treurig, señor’.
Ik was helemaal niet treurig, integendeel zelfs, ik was buitengewoon gelukkig geen trams, geen auto's of telefoongerinkel te horen. Maar als je geen Indiaanse kokkin in je hut neemt, dan ben je naar de mening van de Indianen hoe dan ook treurig. Ben je ook. Maar ik kon de acht peso loon niet opbrengen die een kokkin waarschijnlijk in de maand krijgt.
‘Daarom zou ik u willen uitnodigen, señor, komt u mee naar onze dans; u kunt bij mij het avondeten gebruiken’.
‘Komen er ook knappe meisjes?’ vroeg ik.
‘Señor, verdomd nog aan toe, de allerknapste die hier in de buurt wonen’.
Onmiddellijk na zonsondergang begaf ik me op weg. Als ik niet in ravezwarte nacht door de jungle wilde hobbelen, moest ik voortmaken; want zodra de zon achter de horizon is verdwenen, heb je nog net genoeg tijd om je even om te draaien en dan is de nacht er al, zonder dat je zou kunnen zeggen waar hij zo snel vandaan gekomen is.
De hut van mijn buurman lag op dezelfde heuvelrij als waar mijn berehol lag, maar hij woonde nog afgelegener in de wildernis dan ik. Waarom hij zo ver was weggekropen is een ander verhaal, dat nog weieens verteld zou kunnen worden.
Het was een idyllisch plekje. Een stuk of twaalf gigantische ebbebomen stonden verspreid over de open plek in de wildernis, die een soort plateau vormde vanwaar je ver over het vlakke land van de jungle uit kon kijken. Deze prachtige bomen stonden er niet bij als ongeïnteresseerde zuilen. Met hun lange grijze baarden van mos die van de takken afhingen, wekten ze de indruk alsof ze oude doch zeer olijke heren waren die er met groot genoegen op wachtten dat het dansen begon.
Twee Indianen met hun vrouwen waren al aanwezig. Toen de uitermate hoffelijke begroeting voorbij was, werd ik uitgenodigd om in de hut te komen en het avondeten te gebruiken. Er waren zwarte bonen, tortillas en koffie.
Intussen kwamen er nog meer gasten, louter Indianen; ik was de enige blanke en was vast alleen uitgenodigd omdat ik een medebewoner van dit woeste oerwoudgebied was. De Indianen kwamen rijden, op paarden, muildieren of ezels. Vele hadden geen zadels. Allen brachten hun vrouwen en kinderen mee. Soms zaten man, vrouw en twee kinderen op hetzelfde paard, terwijl de vrouw nog een zuigeling in haar arm hield. In een tasje van raffia hadden ze tortillas voor het geval dat ze honger mochten krijgen, want gedanst wordt er tot zonsopgang.
In een zak hadden de vrouwen hun glimmende mousselinen jurken en hun lakleren lage schoenen.
Bij aankomst waren ze óf blootsvoets óf droegen ze zelfgegemaakte eenvoudige sandalen, en gekleed gingen ze in hun goedkope katoenen jurken.
Zodra ze van de rijdieren afgestegen waren, waarbij hun mannen hen welgemanierd en beleefd hielpen, trokken ze zich in een hoekje van de rieten hut of achter de hut terug en kleedden zich om. Ze wasten zich nog een keer, waarbij ze sterk naar patchoeli en muskus riekende zeep gebruikten. Toen maakten ze hun lange ravezwarte haar los en kamden het zorgvuldig.
De maan was opgekomen, een ronde, lichtende, voldane volle maan. En ze gleed in majestueuze rust langs de klaarheldere nachtelijke hemel.
Langzamerhand kwamen de vrouwen bedeesd te voorschijn, de plooien van hun flinterdunne gewaden gladstrijkend. De
| |
| |
jurken waren kort, zoals mode was, hadden korte mouwen en lieten hals en nek vrij. In het loshangende haar hadden de vrouwen bloemen gestoken. Sommige van de vrouwen waren amper vijftien of zestien jaar maar hadden hun baby's al bij zich; alle overige vrouwen die geen baby's hadden, konden ze spoedig verwachten.
De gastheer had een stel planken op een paar wrakke kisten gelegd zodat de dames konden zitten. De mannen stonden wat te kletsen. Zij hadden zich niet omgekleed omdat ze niets hadden om zich om te kleden. Zij droegen hun gebruikelijke gele of blauwe broeken van getwijnd garen, een wit of gekleurd katoenen hemd, sandalen of schoenen en hun grote puntige strooien hoed. Jak of vest hadden ze niet. In plaats daarvan hadden sommigen bruine, rode of bonte wollen dekens meegebracht voor het geval dat het in de nacht koel zou worden. De vrouwen hadden grote zwarte katoenen deken die ze om hun schouders sloegen. Deze doeken, gewoonlijk rebozo genoemd, doen dienst als hoed, als sluier, als verwarmende omslagdoek, als sjaal, vaak ook als zakdoek en soms als luier voor de baby's en, opgevouwen, als kussen op de kruin wanneer de zware waterkruiken vanaf de rivier naar boven gesleept moeten worden.
De muzikanten hadden eveneens hun zwarte bonen en hun koffie gekregen. Daarna rolden ze een sigaret, en toen die opgerookt was begon de muziek. Een viool en een gitaar. Mijn buurman speelde nog niet, hij wilde eerst dansen.
Hij had een knappe vrouw, volbloed Indiaanse. Van alle vrouwen was ze het leukst gekleed, had de bloemen op zeer smaakvolle wijze in het haar gestoken. Bovendien had ze parfum opgedaan. Ze was amper twintig; haar oudste zoon, ongeveer vijf jaar, ontpopte zich in de loop van de nacht als voortreffelijk solodanser en als consument van minstens twintig sigaretten. Zijn moeder was de enige onder de aanwezige vrouwen, mannen, meisjes en kinderen, die niet rookte. Alles wat er verder op mensenbenen stond en ouder dan drie jaar was, rookte als bezeten. Als alles wat niet-rokers en schijnheilige brompotten over de schadelijkheid van het roken vertellen ook maar voor een vijfde waar was, dan zou het Indiaanse ras allang uitgestorven, blind geworden of geestelijk gestoord zijn; want de Indianen roken naar schatting elfduizend jaar langer tabak dan de overige volkeren.
Toen de muziek begon te spelen, werd er meteen gedanst. Dat aarzelen, dat het eerste uur van een dansfestijn vaak op een begrafenisplechtigheid doet lijken, kennen deze mensen niet. Voor hen is dansen geen verleiding door Beëlzebub en nog veel minder iets dat niet past bij de waardigheid van de mens. Er waren vrouwen bij met hun kinderen en met kleinkinderen die ook al in verwachting waren, terwijl de overgrootmoeder in spe zelf nog een baby aan de borst had. En deze van vitaliteit overlopende overgrootmoeder danste niet minder vaak en niet minder gracieus dan de meisjes van vijftien.
De vrouwen gaven hun kleintjes de borst zonder iets van preutsheid te tonen. Het ging zo natuurlijk, zo onverbloemd, alsof het kindje een fles werd gegeven. Hadden de kleintjes zich vol gedronken, dan werden ze in de zwarte katoenen doek gewikkeld en gewoon op de grond gelegd, meteen onder de bank, een beetje naar achteren geschoven zodat men ze niet met de hakken van de schoenen kon raken. De kleintjes sliepen er dan vrolijk op los tot tegen middernacht; dan meldden ze zich en vonden hun beide flessen wederom gevuld, hoewel de moeders geen dans voorbij lieten gaan.
Als je uit ervaring weet wat er op de grond in het tropische oerwoud, ook al is het dan ter grootte van een erf vrijgemaakt, rondkruipt, in het bijzonder als het nacht is, dan lopen de ijskoude rillingen je over de rug als je die kleine wurmen op de grond ingestopt ziet liggen. De grotere kinderen ravotten wat, werden dan moe, gingen op de blote grond naast de baby's liggen, trokken hun knieën op zo hoog als ze maar konden en sliepen als marmotten. Als de vader een deken had werd deze onder het kind geschoven en het werd erin gewikkeld als een boomstam, totdat degene die daar in leeftijd op volgde ook moe aan kwam zetten en erbij werd ingerold.
Tot tegen negenen kwamen er nog steeds meer gasten aanrijden. Op mij maakte het een naargeestige indruk als plotseling een vrouw, minder vaak een man, midden in de muziek of het dansen stopte, een paar tellen aandachtig luisterde en dan zei: ‘Er komt weer een stel. Wie zouden het zijn?’
Het pad liep in lange, dichtgegroeide kronkels door de jungle. Zelfs overdag kon je op de gunstigste plaatsen niemand op meer dan honderd meter afstand zien. Door de muziek en het gebabbel kon je niets horen wat zich wellicht op enige afstand afspeelde. Als iemand gezegd had: ‘Er komt een stel op een muildier’, dan duurde het ruim tien minuten, zoniet dikwijls meer, voordat de mensen die aangemeld waren zichtbaar werden. Deze gave van primitieve telegrafie is bij stammen die verder naar het zuiden toe wonen, veel verder ontwikkeld en doet werkelijk spookachtig aan.
De muziek speelde alles op het gehoor. Af en toe speelde de violist op de gitaar en de gitaarspeler op de viool. Als de muzikanten zelf wilden dansen, nam een van de Indianen het instrument en speelde, misschien niet helemaal zo goed als de muzikanten, die natuurlijk geen beroepsspelers waren maar zoals alle overige Indianen houthakkers en kolenbranders. Ook mijn buurman haastte zich om te laten horen wat hij in die vijf dagen had geleerd. Ik wist dat hij de gitaar niet langer in huis had gehad want ik had hem ermee zien aankomen toen hij hem had geleend. Iemand had hem voorgedaan hoe je het instrument moet beetpakken, had hem een paar aanslagen bijgebracht en dat was alles.
Wat hij nu klaarspeelde was inderdaad verbazend. Hij hoefde weliswaar alleen de viool te begeleiden, maar ook dat moet je maar kunnen. Een paar maal greep hij wel mis, maar vond toch steeds vanzelf de juiste toonaard terug.
De violist, een klein, schriel mannetje, danste minder vaak met de meisjes. Hij gaf er de voorkeur aan om groteske solodansen op te voeren. Deze solodansen waren zo dol komisch dat niet alleen de Indianen in lachen uitbarstten maar ook ik zo hard moest lachen dat mijn lijf er pijn van deed. De kunst van de dans valt niet te beschrijven, die van de groteske dans al helemaal niet.
Gespeeld werden Amerikaanse one-steps en foxtrots, verder walsen, die in de ouderwetse polkapas, alleen veel langzamer, gedanst werden, net zoals de zogenaamde ‘Boston’. De ronde wals of Weense wals is er onbekend. Verder danste men een soort Rheinländer polka. Deze dansen interesseerden me weinig.
Iedere vierde dans was evenwel datgene wat ik wilde zien: een originele dans.
Ik heb dezelfde dans hier bij vogels gezien in de paartijd. Dan dansen ze op dezelfde manier voor elkaar, wat ontzettend koddig is.
Tijdens de dans naderen de paren elkaar en verwijderen zich, raken elkaar echter nooit aan, niet eens met de handen. Met bepaalde tussenpozen zwijgt de muziek plotseling, en de muzikanten alsook die mannen die geen danspartner hebben, vervangen de muziek door zingen. Dit zingen gebeurt zo hoog als de menselijke stem maar kan reiken, gaat helemaal in de maat, maar is een schril en krijsend moduleren van klanken die nauwelijks iets menselijks hebben. (De oorlogskreet van de Azteken was een heel hoge, schrille schreeuw, die de Spanjaarden, toen ze hem voor het eerst hoorden, met afgrijzen vervulde). Een spoor van dit afgrijzen overvalt je zelfs dan wanneer dit gezang louter plezierdoeleinden dient. Alleen bij deze dans, verder niet, voelde ik dat ik in een andere wereld leefde, dat eeuwen mij van mijn tijd, duizenden mijlen mij van mijn ras scheidden, dat ik op een andere aardbol leefde dan die waarop ik geboren was.
De maan stond nu recht boven me. De tropische nachthemel was van een glanzende helderheid als een grote zwarte parel. Een wit waas van licht lag als een golvende dunne sluier
| |
| |
van zijde op het plateau, en het lag als een glinsterende nevel van licht op de uitgestrekte jungle. Het was de verblindende klaarheid van de dag, gehuld in een dikke witte wolk. Myriaden en nog een myriaden sprinkhanen, krekels en kevertjes zongen het oeroude gelijkvormige lied van de tropische nacht terwijl in het nabije struikgewas van het oerwoud een meedogenloos vechten om leven en liefde plaatsvond. Een licht windje woei langs de grijze baarden van de ebbebomen, en dan was het alsof de oude heren, die honderden jaren telden, elkaar toeknikten en grappige dingen vertelden. De paarden die vastgebonden stonden, scharrelden en snuffelden, terwijl de ezels aan armzalige dorre stronken knabbelden, kauwden en af en toe een klaaglijk getrompetter lieten horen om de tijgerkatten die door de wildernis slopen af te schrikken. Af en toe liep een varken de dansenden voor de voeten, terwijl een ander zijn rug schurkte tegen een houten zadel dat op de grond lag en nummer drie knorrend van welbehagen door de prut rolde die door de weggegooide koffieresten was ontstaan.
Een kindje begon zachtjes te huilen, en de moeder liet haar danser los, liep naar het iele hoopje dat op de grond lag te rollen, tilde het op, wikkelde het uit het pak, knoopte haar jurk ver open, ging op de bank zitten, gaf het kind te drinken en keek daarbij geamuseerd naar de dansenden.
Iedere dans werd zolang gespeeld tot de dansers dermate afgemat waren dat ze hun dames naar de bank moesten leiden. Gedronken werd er alleen water, en dat in grote hoeveelheden. Twee jongens konden telkens maar weer met een emmer naar een plas regenwater hollen die tussen de bosjes lag en in de nacht allerlei gevaarlijke gasten uitnodigde die er door de dorst naar toe gedreven werden.
En ik danste en danste. De jongere vrouwen en meisjes waren in het begin een beetje schuw van mij; maar toen ze zagen dat ik niet beet en bij het dansen mijn benen net zo bewoog als hun stamgenoten, ook alleen maar broek, hemd en hoed had en mijn sigaretten weggaf, kregen ze vertrouwen. Al gauw kon ik de Indianendans dansen, waarover de mensen zich in niet geringe mate verbaasden. Zingen kon ik hem echter niet en zal het ook nooit leren, daar is een voorbereidende training voor nodig die bij deze meesters tienduizend jaren heeft geduurd.
Spoedig had ik de beste dansers ontdekt, die ik voor de tweede helft van de nacht met slechts een enkele uitzondering dans na dans uitnodigde, wat niemand mij kwalijk scheen te nemen. Het was de overgrootmoeder. Haar gezicht was verkreukt en verfrommeld zwartbruin leer, haar ogen waren zwart, haar geoliede, lange, gevlochten haar nog zwarter, en van haar huid ging een niet aangename scherpe geur uit. Mogelijk dat men haar, als men haar in Midden-Europa aan zou treffen, voor des duivels grootmoeder zou aanzien. Maar ze danste als een godin, en haar gratie en haar bevalligheid bij het dansen waren van een grote schoonheid.
Bij zonsopgang verbleekte de maan, verbleekte de muziek. Onopvallend trok de ene vrouw na de andere zich achter de hut terug, kwam na een poosje weer te voorschijn in haar voddige kleertjes en met een bundeltje. Even onopvallend, zonder afscheidsscènes, stapten ze op hun paarden en ezels en verdwenen geruisloos. De opgekomen zon trof een kale plek aan waarop nimmer gedanst, misschien van dansen gedroomd was.
| |
Diplomaten
Onder het regentschap van dictator Porfirio Diaz waren er in Mexico geen bandieten, geen rebellen en geen treinovervallen. Porfirio Diaz had het land op een zeer simpele en goed dictatoriale wijze van z'n bandieten bevrijd. Hij had alle kranten verboden om ook maar één woord over overvallen door bandieten te berichten, tenzij het bericht door de regering zelf was ingezonden. Somtijds had Porfirio Diaz er belang bij dat er over bandieten- en treinovervallen werd bericht. Hij wilde dan een generaal die hij voor bepaalde politieke doeleinden nodig had om zijn heerschappij in stand te houden, goed laten verdienen door hem met zijn troepen naar de streek te sturen waar de bandieten waren. Dat leverde de aldus bevoordeelde generaal kleine neveninkomsten van enkele tienduizenden dollars op. Als de generaal zijn zaakje geklaard en het geld op zak had - geïnd bij alle zakenlieden van de streek, die de strijd tegen de bandieten moesten betalen op grond van de rekeningen van die generaal -, dan verschenen overal ter wereld berichten dat de grote staatsman Porfirio Diaz wederom met ijzeren vuist het land van bandieten had gezuiverd, en dat buitenlands kapitaal in Mexico zo veilig was alsof het in de gewelven van de Bank van Engeland lag.
Enkele tientallen bandieten waren doodgeschoten, waaronder vele die geen bandieten waren maar landarbeiders die zich begonnen te roeren om het wrede juk van de grootgrondbezitters van zich af te schudden. Een stuk of vijftig namen van andere bandieten die waren neergeschoten werden in de kranten gepubliceerd om de generaal het incasseren van de rekeningen te vergemakkelijken. Die namen leken geloofwaardig. Ze hadden alleen het nadeel dat ze geen dragers hadden maar dat de secretaris van de generaal ze van grafstenen overgeschreven of ze gewoon verzonnen had. Er werden in die tijd, meer dan tegenwoordig, administrateurs, managers en ingenieurs van de grote Amerikaanse maatschappijen in Mexico weggevoerd de bergen in onder de bedreiging dat ze stuk voor stuk in mootjes zouden worden gehakt als het losgeld van hen niet binnen zes dagen ter plekke was. Porfirio Diaz betaalde het losgeld aan de bandieten opdat de Amerikaanse kranten niets te weten kwamen en zo het buitenlandse kapitaal afgeschrikt zou kunnen worden. De man werd, als hij bevrijd was, bovendien nog een aardig sommetje in de hand gedrukt als smartegeld en als zwijggeld. Maar Porfirio Diaz betaalde het losgeld en het zwijggeld niet uit z'n eigen zak. Had hij dat gedaan, dan had hij niet de reputatie kunnen verdienen dat hij de schatkist buitengewoon economisch beheerde. Daarom haalde hij het voorgeschoten los- en zwijggeld van dezelfde Amerikaanse maatschappijen binnen ten behoeve waarvan - of beter: ten behoeve van de bevrijde employé van welke maatschappij - hij het had betaald. Hij verkocht die maatschappijen voor een smak grof geld speciale concessies en gemeenschapsland dat hij de Indianen ontstal. Daardoor won hij twee nieuwe vrienden die baat hadden bij zijn dictatorschap. De ene nieuwe vriend was de begunstigde Amerikaanse maatschappij, de andere nieuwe vriend was een Mexicaans grootgrondbezitter die daardoor dat de Indianen het land van de gemeenschap werd ontnomen, er een nieuw stel
heloten bijkreeg die voor drie centavo werkten - del sol hasta sol - van zonsopgang tot zonsondergang.
Wat kranten niet berichten, bestaat niet. In het bijzonder niet voor het buitenland. Zo krijgt een land altijd zijn goede naam en faam. Alle dictators werken volgens hetzelfde recept. Net als destijds zijn ook vandaag nog de kranten in Mexico - zonder uitzondering - in conservatieve handen, in handen van hen die tot de klasse behoren die de dictatuur van Porfirio Diaz prijst als de ‘Gouden Eeuw van Mexico’. En omdat deze klasse in Mexico begint te wankelen voor de stormloop van het Indiaanse en half-Indiaanse proletariaat, staan vandaag de dag
| |
| |
de kranten van die klasse vol verhalen over bandieten, rebellen en treinovervallen; ze fêteert iedere vuige sluipmoordenaar en iedere eerloze generaal als het gaat om individuen die het de huidige regering moeilijk maken. Tegenwoordig is in Mexico - naar zeggen van die kranten - de onbeperkte persvrijheid dagelijks in gevaar. Onder de dictatuur van Porfirio Diaz werd echter, ondanks de strenge verboden om over bandieten te berichten, nimmer over bedreiging van de persvrijheid gerept. Want toen had je de ware en enig juiste persvrijheid, die hooggeroemde persvrijheid die in het belang van de kapitalistische klasse werkzaam is en alleen persvrijheid die in haar belang is toelaat.
Ondanks dat Porfirio Diaz alle bandieten volgens zijn simpele en effectieve methode volledig had uitgeroeid, kwamen er toch soms dingen voor die uitermate pijnlijk waren en zijn fraaie, vergulde en gebronsde bouwsel - fraaier en met grotere bekwaamheid dan een Potemkin ooit had vermocht - aan het wankelen dreigden te brengen.
Er moest een nieuwe handelsovereenkomst tussen Mexico en de Verenigde Staten gesloten worden of het oude moest uitgebreid worden. Bij al dit soort verdragen geloofde Porfirio Diaz steeds dat hij de sluwe vos en de grote staatsman was; maar als puntje bij paaltje kwam en je het verdrag met al zijn besluiten en conclusies nauwkeuriger bekeek, bleek telkens dat Mexico danig was beetgenomen.
De regering van de Verenigde Staten stuurde een van zijn beste handelsdiplomaten; want Mexico is door de Verenigde Staten altijd als een van de belangrijkste landen in betrekkingen van handelspolitieke aard met de Verenigde Staten beschouwd. En Mexico zal voor eeuwig - in de toekomst nog veel meer dan in het verleden - het belangrijkste land voor de Verenigde Staten blijven. Belangrijker dan heel Europa.
Om de diplomaat van de Noordamerikaanse regering eens goed in te zepen om hem - zo dacht hij - naderhand des te beter te kunnen scheren, en om hem tegelijk te laten zien hoe rijk Mexico was en hoe rijk zijn bevolking - de hoogste klasse, minder dan een half procent van het volk - was en hoe beschaafd en geciviliseerd, organiseerde Porfirio Diaz een luxueus feest ter ere van de Noordamerikaanse handelsdiplomaat.
Feesten geven was iets waarvan zelden iemand de kunst zo goed heeft verstaan als Porfirio Diaz. Het feest dat hij in 1910 aan de wereld gaf, het zogenaamde centenario-feest, de viering van Mexico's honderdjarige onafhankelijkheid van Spanje, behoort ongetwijfeld tot de grootste openbare feesten die tot op heden op het Amerikaanse continent, om niet te zeggen op aarde, zijn gegeven. Alles blaakte en straalde me daar van het goud, waarmee de bezoekers uit vreemde landen verblind werden. De miljoenen dollars die dat feest het Mexicaanse volk gekost hebben, zijn nooit geteld. De bezoekers zagen alleen die met goud overladen façades. Er waren op buitengewoon handige manier voorzorgsmaatregelen getroffen dat geen buitenlandse bezoeker een kans kreeg om te zien wat zich eigenlijk achter die gulden gevels bevond. Achter die gevels hokte vijfennegentig procent van het Mexicaanse volk in lompen en lappen, had vijfennegentig procent van het volk geen schoenen of laarzen, leefde vijfennegentig procent van het volk slechts van tortillas, frijoles (rode bonen), pepers, pulque (sterke drank) en thee van boombladeren, leefde meer dan vijfentachtig procent van het volk zonder te kunnen lezen en meer dan vijfentachtig procent van het volk zonder ook maar zijn naam te kunnen schrijven. Waar ter wereld, beschaafd of niet beschaafd, is ooit zo'n feest gevierd!
En wat voor een klein miezerig dorpsmuzikantje was een vorst Potemkin vergeleken bij deze grote fanfareblazer Porfirio Diaz, die naar aanleiding van dat feest door alle koningen en keizers de borst zo volgehangen kreeg met ordes en kruisen dat zestig volgeladen goederenwagons niet voldoende waren om die ordes en onderscheidingstekenen te vervoeren. Zo ziet een Gouden Eeuw eruit.
Men zal moeten toegeven dat Porfirio Diaz de kunst verstond feesten te geven. En het feest dat hij een paar jaar tevoren voor die Noordamerikaanse diplomaat gaf, was een passend voorproefje van die glorieuze gevelilluminatie.
Het feest ter ere van de diplomaat werd gehouden in het kasteel van Chapultepec in Mexico City. Sinds de revolutie is dat kasteel nogal in verval geraakt. Feesten worden daar nog maar heel zelden gegeven omdat het Mexicaanse volk thans belangrijker dingen te doen heeft dan prachtige feesten te vieren. Het kasteel is in hoofdzaak nog slechts een museum voor buitenlandse toeristen, die het bed van keizerin Charlotte willen zien en willen betasten of Charlotte er ook zacht genoeg in heeft geslapen. Hier was ook de zomerresidentie van de keizer der Azteken, wiens bad nog te zien en goed gerestaureerd is. Hoewel het kasteel de officiële woning van de president van de Mexicaanse republiek is, wonen de revolutionaire presidenten er toch zelden. President Calles heeft nooit op het kasteel gewoond maar in een eenvoudig huis in de buurt.
Maar onder Porfirio Diaz ging het er in alle glorie en heerlijkheid aan toe op het kasteel van Chapultepec. Hij moest de kleine maar zeer vette aristocratie van het land warm en in een opgewekt humeur houden om aan de regering te kunnen blijven, zoals andere dictators de paus warm houden als de kapitalisten door zaken die hoe langer hoe slechter gaan beginnen in te zien dat een dictatuur ook haar nadelen heeft. Voor dat feest dat ter ere van die diplomaat werd gegeven was slechts de crème de la crème van Mexico's hogere kringen genodigd, om de diplomaat nog sterker de indruk te geven hoe elegant, hoe geciviliseerd, hoe beschaafd en hoe rijk de Mexicanen waren. Het stikte er van de glimmende generaalsuniformen. En Porfirio Diaz zelf, van boven tot onder met gouden tressen en gouden koorden volgeplakt en volgelijmd en volgehangen, zag eruit als een aap in het circus, die de hoofdrol vertolkt in een potsierlijke operette waarvan de gebeurtenissen zich ergens in een verzonnen land op de Balkan afspelen. De dames waren beladen met juwelen zoals de voornaamste uitstalplank in de etalage van een juwelier in een van de sjiekste straten van Parijs tussen twee en zes uur 's middags. Alles te zamen genomen was het het meest uitgelezen gezelschap dat Porfirio Diaz maar op de been kon brengen.
De Noordamerikaanse diplomaat had niet voor het eerst van zijn leven van zijn regering de opdracht gekregen om handelsovereenkomsten met vreemde mogendheden te bespreken en tenslotte te sluiten. Slechts kort tevoren had hij een handelsverdrag tussen zijn land en Engeland bekwaam tot stand gebracht. Bij dit verdrag had Engeland, zonder dat het dat zelf of de Amerikaanse regering het doorhadden, de vetste kluif te pakken gekregen zoals dat Engeland bij al zulke of soortgelijke gebeurtenissen altijd lukt. Om de Noordamerikaanse diplomaat voor dit goede werk te onderscheiden en te eren en hem zolang te hypnotiseren tot het handelsverdrag ondertekend en door de parlementen van beide landen geratificeerd was, verleende de koning van Engeland hem particuliere audiëntie, en aangezien hij hem niet tot ridder kon slaan - een goed republikeins Amerikaan laat zoiets niet met zich uithalen -, schonk hij hem een gouden zakhorloge, rijkelijk bezaaid met briljanten en voorzien van een eervolle opdracht die klonk als een klok en met erin gegraveerd het monogram van Edward VII, koning van Engeland en keizer van Indië.
Op dit horloge was de diplomaat natuurlijk heel trots, zoals iedere goed republikeinse Noordamerikaanse man er trots op is als een Europees koning of groothertog aan de knoop van zijn rokjasje heeft gedraaid. Want het komt op de voorpagina van alle Amerikaanse kranten.
Het was zo natuurlijk als wat dat de diplomaat op dat feest het horloge aan Porfirio Diaz liet zien. Don Porfirio voelde zich ontzettend gevleid dat de Noordamerikaanse regering hem zo belangrijk vond dat ze een zo groot diplomaat, die door de koning van Engeland was onderscheiden, naar Mexico stuurde om met hem, met don Porfirio, over een nieuwe handels- | |
| |
overeenkomst te beraadslagen en die te sluiten. Daardoor voelde Porfirio Diaz zich zeer geëerd, want hij werd als even belangrijk beschouwd als de koning van Engeland. Zulk gelijkstellen met koningen en keizers maakte Porfirio Diaz bereid om in alles mee te gaan, een omstandigheid waarmee de regeringen van alle vreemde landen en alle diplomaten zeer wel vertrouwd waren en die tot onheil van het Mexicaanse volk door alle regeringen en diplomaten werd uitgebuit. Want Porfirio Diaz was immers, evenals het merendeel van alle dictators, slechts een parvenu die er noch door zijn afkomst, noch door zijn familie, noch door zijn opvoeding, noch door zijn geld en evenmin door zijn talenten redelijkerwijs recht op had door de aristocratie van het land tot de haren gerekend te worden. De eigenschap die bij hem het meest ontwikkeld was, heette ijdelheid.
Toen hij het horloge bekeek, dacht hij er al over na hoe hij het geschenk van de koning van Engeland zou kunnen overtroeven en in welke vorm, zodat alle landen op aarde ervan konden horen en erover konden berichten.
Het horloge werd natuurlijk ook door alle aanwezige generaals bekeken en naar behoren bewonderd.
Nadat de begroetingsplechtigheden en de formaliteiten van het voorstellen achter de rug waren, ging men aan het grote banket, waar veel goede speeches over de voortreffelijke betrekkingen tussen Mexico en de Verenigde Staten en tussen Mexico en alle andere landen gehouden werden en waar iedere diplomaat die aanwezig was het zich makkelijk maakte met zijn verplichte toespraakje door de Gouden Eeuw van Mexico te prijzen en in het bijzonder degene te prijzen die alleen verantwoordelijk was voor Mexico's Gouden Eeuw, en dat was niemand anders dan Porfirio Diaz.
Toen nu ook dit achter de rug was, maakte alles zich gereed voor het grote bal, dat in de stijl van de gezantenontvangsten in Parijs afgedanst werd. Want don Porfirio was een verachter van alles wat Mexicaans of zelfs Indiaans was, en een bewonderaar van alles wat Frans riekte of op het hofleven van Wenen kon lijken. Deze bewondering grensde soms aan volstrekte idioterie. Bewijs: de Opera van Mexico.
Tijdens een pauze bij het bal merkte de Noordamerikaanse diplomaat plotseling dat zijn kostbare erehorloge niet meer was waar het zich oorspronkelijk had bevonden. Na langdurig opgewonden zoeken vond hij het ook in geen andere zak van zijn rokkostuum. En toen hij in tweede instantie keek, ontdekte hij dat het horloge heel elegant afgeknipt was van de gouden ketting waaraan het had gehangen, en wel, zoals de detectives later vaststelden, met behulp van een nagelschaartje.
De Amerikaanse diplomaat bezat tact genoeg om te weten dat je zoiets niet rondbazuint als het om een gewoon gouden horloge gaat dat op een dermate opgeschroefd diplomatenfeest kwijtraakt. Je geeft de ceremoniemeester wellicht een kleine wenk. Wordt het horloge gevonden, dan is het in orde; wordt het niet gevonden, dan komt het voor rekening van Buitenlandse zaken. Zulke voorvallen komen veel vaker voor dan de kleine man, die nooit toegang tot diplomatenbals heeft, zou denken; want ook diplomaten verkeren, meer dan je gelooft, dikwijls in financiële moeilijkheden, die vaak alleen uit de weg zijn te ruimen op een manier die zich wellicht niet helemaal dekt met de goede zeden zoals je die op gezantschapsbals verwacht. Maar ook diplomaten zijn mensen. En waar het hele beroep van de mens eruit bestaat een ander - meestal een heel volk - handig op te lichten, wil er gemakkelijk weieens een truc binnensluipen die op zuiver persoonlijke doeleinden is gericht. Er raken op diplomatieke recepties genoeg parelcolliers, armbanden met briljanten en gouden horloges zoek om de hoge uitgaven voor ‘speciale discrete’ budgets van Buitenlandse zaken gerechtvaardigd te laten schijnen. Niet iedere vrouw van een diplomaat heeft tact en vooral geld en goed humeur genoeg om het verlies van haar parelsnoer te verkroppen. Ze heeft maling aan de carrière van haar echtgenoot als het halssnoer tienduizend dollar heeft gekost en ze dreigt er serieus mee schandaal te maken en de kranten op de hoogte te stellen.
Wat blijft Buitenlandse zaken anders over dan het halssnoer te vervangen?
Dit horloge was echter niet te vervangen. Dat een diplomaat het hem eigenhandig door de koning van Engeland gegeven geschenk zo laag aanslaat dat hij het geschenk verliest, is haast een belediging van de koning van Engeland. Het kan de diplomaat zijn reputatie en zijn diplomatieke baan kosten. Nu mag je van een Amerikaans diplomaat ook niet de tact verwachten die een Frans, een Engels of een Russisch diplomaat bezit. De Franse diplomaat zou een geestrijke uitvlucht bedenken voor hoe en op welke manier hij het horloge kwijt is geraakt, een uitvlucht zo subtiel en elegant dat ze hem voor zijn diplomatieke carrière eerder tot voordeel zou strekken dan dat ze die zou tegenwerken. Maar wij zijn op dit terrein nog boeren en scholieren en trappen daarom herrie. De diplomaat wenste immers ook op zijn clubs op te scheppen met dat horloge. En als hij het horloge niet meer had, dan restten hem niet veel andere dingen waarmee hij kon opscheppen en met behulp waarvan hij zo vast als een huis kon bewijzen dat hij op particuliere audiëntie bij de koning van Engeland was geweest. Want niemand neemt de moeite om oude kranten te bewaren en door te snuffelen om de waarheid van die bewering te achterhalen. Niemand in de club tenminste. En een kranteknipsel kan door iedere leerling-drukker tegen een vergoeding van twee dollar vervaardigd worden.
De Amerikaanse diplomaat stapte met de onbekommerde robuustheid in kwesties van tact, die zijn volk eigen is, onmiddellijk op don Porfirio af en verzocht hem om een kort onderhoud met behulp van zijn secretaris, die Spaans sprak.
‘Neemt u me niet kwalijk, don Porfirio’, zei de diplomaat, ‘het spijt me oprecht dat ik u lastig moet vallen, maar zojuist is mijn horloge, dat de koning van Engeland mij ten geschenke heeft gegeven, hier in de zaal van mij gestolen’.
Porfirio Diaz vertrok geen spier. Hij zei niet: ‘Dat is niet mogelijk!’ of: ‘Zou dat geen vergissing kunnen zijn?’ Want hij kende zijn mensen en niemand wist beter dan hij dat de bandieten alleen in de kranteberichten uitgeroeid waren maar in het land niet; want dan had hij immers om te beginnen eens al zijn generaals en gouverneurs en burgemeesters en belastingadministrateurs en staatssecretarissen neer moeten schieten, als hij alle bandieten had willen uitroeien. En als hij werkelijk alle bandieten die er tijdens zijn regentschap waren had doodgeschoten, dan was er waarschijnlijk geen enkele Mexicaan meer overgebleven zijn waarover hij had kunnen regeren. De regerende klasse roofde uit onverzadigbare hebzucht en de niet-regerende klasse omdat ze rammelde van de honger.
Dus gaf Porfirio Diaz de diplomaat slechts ten antwoord: ‘Maakt u zich geen zorgen, Excellentie, kennelijk hebben we hier met een kleine scherts te maken. Ik geef u mijn erewoord dat u het horloge binnen achtenveertig uur weer in uw bezit zult hebben’.
Het erewoord van de president. Porfirio Diaz kon zijn erewoord gerust geven. Want wie de baas van alle bandieten en schurken en hun kunstjes en knepen zo goed kende als Porfirio Diaz, zelf een meesterschurk in al dat soort aangelegenheden waar het niet om gewone zakkenrollerij gaat, die zou het horloge wel ontdekken.
In de hoffelijkste bewoordingen nam Porfirio Diaz te gelegener tijd tenslotte afscheid van de Noordamerikaanse diplomaat zonder dat hierbij ook maar met het geringste woord over de kleine tegenspoed werd gerept.
Maar hoewel slechts zijn naaste vertrouwelingen het in de gaten hadden, don Porfirio ging tekeer zo erg als hij maar kon. De razernij van een dictator wiens zwendel op het punt staat ontdekt te worden.
‘De oude heeft weer eens last van hondsdolheid’, fluisterden de bedienden verschrikt tegen elkaar en trilden van angst voor wat er zou gebeuren als het bal afgelopen is. De dictators aanvallen van dolle razernij waren gevreesd, meer dan aardbevin- | |
| |
gen. Want hij werd dan beestachtig gemeen als een oude kwaaie wilde kat.
Wat hij meteen van begin af aan en volstrekt zeker wist, was dat een Mexicaan het horloge had, alleen een Mexicaan het kon hebben. En hij wist wel hoe hij met Mexicaanse schurken moest omspringen.
Had een lid van het bedienend personeel het horloge weggenomen, dan was het nu al te laat om de talrijke detectives opdracht te geven om niemand van de bedienden toe te staan het kasteel te verlaten. Want wanneer het horloge werkelijk door iemand van het personeel gestolen was, dan waren de detectives op dit ogenblik van geen enkel nut meer omdat het horloge inmiddels al uit het kasteel naar buiten was gesmokkeld. Trouwens, een detective kon het horloge ook hebben. Zo zeker was het niet dat de detectives niet zouden pakken wat ze gemakkelijk konden krijgen. Want Porfirio Diaz had genoeg schurken, zakkenrollers, inbrekers en struikrovers bij de politie ingelijfd omdat schurken vaak betere schurkenjagers opleveren dan fatsoenlijke mensen.
Dat de diamanten uit het horloge gebroken zouden kunnen worden, dat de kast van het horloge misschien kapotgehamerd zou kunnen worden om het horloge per onderdeel gemakkelijker te kunnen verkopen en zonder verdenking te wekken, dat viel nauwelijks te verwachten. Het horloge zou te veel aan waarde inboeten. Eerder viel te veronderstellen dat de inscriptie eruitgeslepen is voordat het horloge ergens te koop aangeboden weer opduikt. Zonder inscriptie was het horloge natuurlijk echter van geen enkele waarde voor de diplomaat. Zomaar een gouden horloge, doet er niet toe met hoeveel diamanten bezaaid, zou don Porfirio onverwijld bezorgd hebben als de diplomaat daarmee gediend had kunnen zijn. Maar zoals de zaken er nu voorstonden moest het helemaal precies hetzelfde horloge zijn dat opgetrommeld moest worden.
Porfirio Diaz raakte niet in razernij omdat hij bang was dat hij het horloge wellicht niet terug zou kunnen bezorgen. Het te pakken te krijgen beschouwde hij als een opgave waarvan de oplossing hem mogelijk zou zijn. Nee, wat hem zo deed schuimen van drift was iets anders.
Door het stelen van het horloge bij zo'n gelegenheid was van een van zijn blinkende façades het laagje goud afgebladderd. Daaronder kwam de gewone en ware pleisterlaag van gips te voorschijn.
De ganse wereld was klein gekregen met de mare dat de grote Mexicaanse staatsman Porfirio Diaz het land met ijzeren hand en met stalen bezem zo volledig en zo voorgoed van bandieten en schurken had gezuiverd als dat nooit tevoren een andere man in welk ander land dan ook met evenveel succes had klaargespeeld. In Mexico kon je in die tijd, volgens de beichten die Porfirio Diaz over de wereld had verspreid, met een zak vol goudstukken aan je rechterkant en een zak vol goudstukken aan je linkerkant op een paard gezeten van het ene eind van de republiek naar het andere reizen, en als je bij het andere eind aankwam, had je zowel aan de rechter- als aan de linkerkant een zak vol goudstukken meer dan je had op de dag dat je vertrok. In zekere zin klopte dat. Een Amerikaans kapitalist die met vijftigduizend dollar aan cheques in El Paso Mexico binnenkwam, kon zes weken later via Nogales Mexico weer verlaten met honderdduizend dollar aan cheques, een batig saldo dat hij met hulp van Porfirio in die korte tijd aan het land en het volk van Mexico had verdiend. Maar als je het letterlijk nam was het ten tijde van Porfirio Diaz een stuk onveiliger om met geld of andere waardevolle goederen beladen zonder militair escorte door het land te reizen dan vandaag. Het militair escorte begon niet zelden tijdens de tocht uit te rekenen dat het verstandiger was om zichzef met het geld te escorteren dat door hen geëscorteerd moest worden. Dan verscheen er een bericht - wanneer de kwestie niet door de regering onderhands tot ieders tevredenheid geregeld kon worden -, dat het transport in een moeras terechtgekomen of onder een aardverschuiving bedolven was.
Maar dat een zo belangrijk Noordamerikaans diplomaat op een diplomatenfeest binnen de muren van een zaal in het kasteel van Chapultepec een gouden horloge uit de zak kon worden gestolen, dat dus zelfs een diplomatiek waardigheidsbekleder zelfs op een diplomatiek feest in Mexico zijn eigendom niet zeker was, zorgde ervoor dat het hele fraaie web van leugens, waarin de dictatuur zich had genesteld, begon te scheuren. Als de bandieten zo dicht in de buurt van de troon van de dictator waren, hoe moest het er in het land dan wel niet uitzien? Als dit incident in de Amerikaanse kranten belandde, dan kwam de hele wereld te weten dat de ijzeren hand van de grote staatsman Porfirio Diaz slechts slappe hap was en dat de grootkapitalisten uit het buitenland er verstandig aan doen tegenover Mexico voorzichtig te zijn met investeringen.
De diplomaat had het erewoord van de dictator met de verzekering dat het hier slechts om een kleine scherts ging. En daarom repte de diplomaat met geen woord over het voorval tegenover de journalisten, omdat het nu voorlopig eerst zijn plicht was af te wachten of en hoe Porfirio Diaz zijn erewoord zou nakomen. Porfirio Diaz wist dat de Amerikaan volgens de zeden in diplomatieke kringen niets aan de pers van zijn land mocht meedelen zolang het erewoord van de dictator het incident dekte.
Dezelfde nacht nog ontbood Porfirio Diaz de hoofcommissaris van politie om met hem te bespreken hoe ze het horloge terug konden krijgen zonder gebruik te maken van advertenties in kranten.
De manier waarop deze zaak nu behandeld werd, laat het verschil zien tussen de mannen die tijdens de dictatuur van Porfirio Diaz hun werk deden, en de mannen die na de revolutie het schip van Mexico zo goed en zo kwaad als het ging door stormen en tussen klippen door loodsten.
De latere president Calles zou de politiecommissaris zes uur de tijd gegeven hebben om het horloge terug te bezorgen. Of - en dat ligt meer voor de hand want hij heeft dat in veel gevallen met generaals zo gedaan - hij zou de commissaris als een schooljongen uitgekafferd en misschien zelfs rechts en links een oorveeg verkocht hebben, had hem dan uit zijn baan geschopt en zou hem, als de man nog een cent waard was geweest, voor straf naar een verre uithoek van de republiek overgeplaatst hebben, of hij had hem het reisgeld voor een trip naar Europa gegeven met de serieuze waarschuwing dat hij zich niet meer in Mexico hoefde te vertonen.
Ook Porfirio Diaz ontsloeg soms generaals en andere hoogwaardigheidsbekleders zonder veel plichtplegingen; maar hij deed het alleen als hij zeker wist dat de man geen aanhang had, dat hij hem dus geen schade kon berokkenen. Net als alle dictators was ook Porfirio Diaz een vreesachtig mens. Hij gaf er de voorkeur aan helemaal vanaf de achtergrond aan de touwtjes te trekken, met intriges te werken en anderen op de voorgrond te schuiven die hij verantwoordelijk kon stellen.
Calles zou zich geen moment zorgen hebben gemaakt als het incident de dag daarop in de krant had gestaan. Hij zou er net zo om gelachen hebben als het hele Mexicaanse en Amerikaanse volk. Hij zou op zijn droge manier gezegd hebben:
Waarom laat die ezel zich dan ook door een gringo zijn horloge uit zijn stak stelen? Hij is toch in Mexico, waar hij op ieder spoorwegstation de biljetten aangeplakt ziet met: Pas op voor zakkenrollers! En als die sukkel Mexico niet beter kent, dan moet hij wegblijven, dan kan ik helemaal geen verdrag met hem sluiten.
En tegen de mensen van de krant zou hij gezegd hebben: ‘Nou zien jullie wat voor boevenpak we hier in Mexico hebben. Allemaal opgefokt door die grote boer van een Porfirio. Ik zal nu toch maar weer eens met een blikskaters van heb ik jou daar tussenbeide komen!’ Vervolgens zou hij alle verantwoordelijkheden van de districtspolitie, een tiental officieren van justitie en twee dozijn rechters eruit gesmeten hebben dat de vonken ervan af vlogen.
| |
| |
Deze niets ontziende, zich om niets bekommerende, offensief-geladen, altijd met een grimmige mop gekruide Amerikaanse vuistslag-methode was de minne aard van Porfirio Diaz even vreemd als een presbyteriaans predikant alle verschillende soorten Schotse whisky even goed bekend zijn als de vier evangeliën.
De volgende ochtend werd begonnen het Mexicaanse land om te ploegen naar het gestolen horloge van de Amerikaanse diplomaat.
De hoofdcommissaris van politie verscheen in Beien. Beien is het grootste huis van bewaring van Mexico City, waar alle mannelijke en vrouwelijke misdadigers vastgehouden worden tot hun vonnis is uitgesproken.
De commissaris liet alle mannelijke en vrouwelijke gevangenen aantreden en hield de volgende toespraak:
Gisteravond is er een gouden horloge gestolen. Het horloge is versierd met briljanten. Op de binnenkant van het deksel is een opdracht in het Engels gegraveerd. De opdracht heeft een geschreven monogram van Edward VII. Het is nu zeven uur in de ochtend. Als het horloge voor vanavond zeven uur bij de directeur van de gevangenis wordt afgeleverd, dan worden jullie vanavond op vrije voeten gesteld, en niemand wordt vervolgd voor de daad waarvoor hij zich thans hier in Beien bevindt. Degene die het horloge komt brengen wordt niet naar zijn naam gevraagd; hij mag vrijelijk gaan zoals hij is gekomen; hem zal niet gevraagd worden hoe hij in het bezit van het horloge is gekomen; en hij zal noch vanwege het horloge noch vanwege een ander zaakje dat hij vóór vanmorgen zeven uur gepleegd zou hebben, vervolgd worden of in hechtenis gehouden. Bovendien ontvangt hij van de directeur een beloning van tweehonderd peso in goud. Jullie krijgen nu allemaal een vel briefpapier en een envelop en potloden. Jullie mogen in die brieven schrijven wat jullie willen. De brieven worden door de inspectie niet gelezen. En niemand van de directie mag de adressen lezen. Een uur later komen hier postbestellers aan wie jullie de brieven persoonlijk overhandigen. De postbestellers zullen de brieven op hun adressen bezorgen onder ambtsgeheim. Hier heb ik het certificaat, ondertekend door don Porfirio, door mij en de directeur van de gevangenis hier. Het certificaat heeft kracht van wet tot vanavond zeven uur dertig.
De toespraak van de politiechef en het certificaat, dat woordelijk zwart-op-wit de toespraak bevatte, bewezen hoe goed don Porfirio zijn boeven en bandieten kende. Bevond het horloge zich werkelijk in handen van de gewone zakkenrollers en helers, dan werd het horloge om zeven uur of nog vroeger afgeleverd.
Evenals in andere landen kennen alle boeven en helers elkaar in Mexico heel goed. Al kent een in zijn eentje dan niet alle overigen, hij kent er toch tenminste een stuk of twintig, kent hun schuilplaatsen, kent de kroegen en pulquerias en de onderkomens waar die twintig uithangen, kent hun liefjes en weet wat ieder van hen op zijn kerfstok heeft. Ieder van deze twintig afzonderlijk kent weer een aantal anderen die de eerste niet kent. En zo heb je - en hier misrekenden zich noch don Porfirio noch de politiecommissaris - de zekerheid dat de inhoud van die toespraak zowel alle boeven in Mexico City als alle helers binnen enkele uren bekend wordt. De brieven die door de gevangenen nu aan de bentgenoten buiten geschreven worden, zonder toezicht en zonder controle, bevatten alles wat de gevangene zijn buiten in vrijheid levende maat allang eens terdege heeft willen zeggen. De brieven bevatten regels ongeveer als volgt:
Luister goed, querido Pedro, als jij niet naar Gomez gaat, naar die schoft van een heler, en hem met de revolver in de hand vraagt waar het horloge is en dat hij het hier naar toe heeft te brengen, dan zeg ik de officier hier dat jij er bij de inbraak bij señor Balsa bij bent geweest en het meeste ervan in je zak hebt gestoken. Ik zie niet in waarom ik het allemaal alleen moet bezuren terwijl ik toch alleen maar dat ene beroerde kostuum eraan over heb gehouden waarmee ze me op de volador - de zogeheten dievenmarkt - hebben gepakt.
Een andere brief luidt zo:
Liefste en allerliefste Josefina. Je weet hoezeer ik naar je verlang. Ik heb die knaap daar in de Bucarelistraat toch alleen maar daarom 's nachts op een klap op zijn kop verkocht omdat ik zijn geld wilde hebben en omdat ik toch het geld wilde hebben en omdat ik het geld toch moest hebben en omdat ik van het geld toch die groene zijden jurk en die mooie lakschoenen voor je gekocht heb zodat je er leuk uitziet als we in de Mexicozaal bij Maria Redonda dansen gaan. Ik verlang zo vurig naar jou, lieve Josefina, dat kun je je gewoon niet voorstellen, en als het horloge komt, dan ben ik er vanavond al uit. Ga nu meteen even naar Jeronima, ze is een doodgewoon hoertje dat in de Perustraat loopt te tippelen maar dat doet er nu niet toe. Ze leeft samen met die schurk daar, met Emilio, en die weet vast en zeker waar het horloge is en dan kun je Emilio ook meteen zeggen, als hij het horloge niet om vier uur te pakken heeft, dan zeg ik hier dat ik gezien heb hoe hij Tecolote, de politieagent, er twee in zijn buik heeft geknald, en Tecolote ligt nog altijd in het ziekenhuis en geen mens die weet wie hem die twee schoten heeft geleverd, maar ik zeg het als hij het horloge niet voor vier uur hier heeft gebracht, en hij krijgt tweehonderd peso van de directeur voor het horloge. Als Emilio niet weet waar het horloge is, ga dan meteen even naar Angelica, die ook een flinke hoer is, die zal je wel meteen vertellen wie het horloge heeft.
Een andere brief:
Querido Lorenzo, je weet best wie het horloge heeft dat die gladjanus van een reetlikker is afgepikt, want omdat jij immers ook op de kegelbaan in kasteel Chapultepec de kegels opzet en jouw neef, die in de biljartzaal van Kasteel Chapultepec bedient, heeft het horloge vast, en als je me hier niet uithelpt kun je mijn zuster Anita wel vergeten en sla ik je vette botten in mekaar zodat je blijft liggen waar je ligt, want je weet best waar het horloge is want jij hebt het gezien, en ik zal ook mijn zuster Anita zeggen dat je een beste jongen bent en niet achter de meisjes aan zit, wat ik heel goed weet.
Alle gevangenen, zonder uitzondering, schreven hun brieven, en alle brieven werden, precies overeenkomstig de belofte, niet door de inspectie ingezien, door de postbestellers onverwijld naar de adressen bezorgd. Tot groot leedwezen van de gevangenen en waarschijnlijk tot nog groter leedwezen van Porfirio Diaz was het horloge op het afgesproken tijdstip niet afgeleverd. Het middel waarvan Porfirio Diaz in hopeloos lijkende gevallen zo vaak met succes gebruik had gemaakt, faalde hier.
Er is later in Mexico verteld dat het horloge inderdaad langs deze weg, met hulp van de gevangenen, terug is bezorgd en dat alle gevangenen in vrijheid gesteld zouden zijn zoals hun was beloofd. Maar dat is niet helemaal juist. Dit gerucht werd slechts verspreid om de waarheid te versluieren. Toen het horloge 's avonds om zeven uur niet afgeleverd was wist Porfirio Diaz zeker dat het horloge niet door de gewone boeven was gestolen en dat het zich ook nog niet in handen van de helers bevond. Daaruit maakte hij op, en volkomen terecht, dat iemand het horloge had die weliswaar geld nodig had maar toch niet zo dringend geld nodig had dat hij haast moest maken om het horloge te verkopen. Het was iemand die het horloge naar waarde wist te taxeren en het moment afwachtte dat hij het horloge zo gunstig kon verkopen als dat bij een tweedehands horloge maar mogelijk was.
Toen de gewone boeven uitgeschakeld waren kende Porfirio Diaz nu onmiddellijk de volgende categorie boeven die in aanmerking kwam. Het waren niet de laatsten in de rij maar die welke het dichtst bij de gewone boeven en struikrovers stonden, wat betreft hun moraal en hun eeuwige geldgebrek evenals in de brutaliteit waarmee ze stalen waar zich maar een gele- | |
| |
genheid voordeed.
Dus liet don Porfirio nu alle generaals die op het diplomatenfeest aanwezig waren geweest om het met hun van goud bulkende uniformen op te luisteren, 's avonds op audiëntie komen. Hij had een lijst van de generaals die op het kasteel waren geweest en zag erop toe dat ze ook allemaal op audiëntie kwamen.
Eén van de generaals bleek echter te ontbreken, een divisie-generaal. Deze divisiecommandant had zich laten verontschuldigen. Een verontschuldiging die don Porfirio accepteerde omdat het om een dringende aangelegenheid ging die geen uitstel gedoogde.
Porfirio Diaz hield een toespraak tot de verzamelde generaals:
Caballeros, u hebt allen gisteren op het kasteel stellig het horloge gezien dat de Amerikaanse diplomaat me heeft getoond. Dit horloge is op het kasteel kwijtgeraakt. Ik vermoed dat een van de wachthebbende soldaten of een van de oppassers die u vergezellen, het horloge gevonden heeft. Het horloge moet vóór tien uur morgenochtend in mijn bezit zijn. Als ik het horloge op het aangegeven tijdstip in handen heb, dan ontvangt u, caballeros, ieder een speciale vergoeding van duizend dollar voor uw inspanningen. Ik zal ook nog op andere wijze mijn erkentelijkheid jegens u proberen te tonen. Het spreekt vanzelf dat u het incident zo onopvallend behandelt als maar in uw vermogen ligt; want ik wens niet dat er ook maar een klein smetje op onze roemrijke armee komt. Met de dader kunt u naar eigen goeddunken handelen. Ik dank u, caballeros!
Ieder die Mexico kent weet dat een Mexicaans soldaat uit de lagere rangen alle mogelijke hebbelijkheden en ondeugden bezit, dat hij - speciaal in liefdesaffaires - zonder blikken of blozen zijn mededinger vermoordt. De Mexicaanse soldaat steelt. Dat is waar. Maar hij steelt alleen datgene, en niets meer, want zijn generaals en zijn talrijke andere superieuren voor hem overlaten om te stelen. Wat betreft zijn moraal, zijn dapperheid, zijn eergevoel, zijn liefde voor zijn land en zijn loyaliteit staat hij een stuk hoger dan zijn generaals. Hij wordt door de trouweloze en eerloze generaals gebruikt om zijn broers, zijn vader, zijn zoons, zijn moeder, zijn kameraden in andere regimenten te bestrijden en te vermoorden. Hij weet nooit of hij in werkelijkheid aan de kant van de opstandige generaals staat of aan de kant van de trouw gebleven troepen. Hij vecht omdat hij zijn generaal trouw blijft, omdat hij een trouw in zich draagt die zijn generaal niet kent. Zijn generaals plegen een militair oproer onder het mom dat ze het geplaagde land van de tirannen bevrijden, terwijl ze als het erop aan komt de opstand alleen maar gebruiken om de banken en de welgestelde zakenlieden te plunderen, en de geroofde buit in de Verenigde Staten in veiligheid hebben gebracht voordat de troepen die trouw zijn gebleven hen in de afgelegen districten van het uitgestrekte land op de hielen kunnen zitten. Onder zulke generaals wordt die mens gedwongen te dienen en te gehoorzamen die als de dapperste, de trouwste en de minsteisende soldaat van alle legers op aarde beschouwd mag worden.
Porfirio Diaz wist het, en dat wisten ook de aanwezige generaals, dat de beschuldigde gemene soldaten alle mogelijke slechte eigenschappen en ondeugden mochten hebben maar dat ze één ding zeer zeker niet waren: zakkenrollers.
En daarom wist Porfirio Diaz ook heel goed dat hij de zak een pak slaag gaf maar de ezel bedoelde. Ook bij verloren oorlogen krijgen de gemene soldaten altijd de schuld van het verliezen van de oorlog, altijd de gemene soldaten, de proletariërs die niet langer wilden standhouden, wier moreel gebroken was, die voor verleiders en vredesapostelen een gewillig gehoor waren, die geen vaderlandsliefde bezaten. Nooit wordt de schuld de onbekwame generaals ten laste gelegd, nooit de politici met aderverkalking, nooit de van al hun zenuwen ontdane diplomaten met ruggemergstering, nooit de hebzuchtigen die uit zijn op winstbejag. Altijd is het de schuld van de soldaat, van de proleet. En als de oorlog wordt gewonnen, dan is dat alleen aan de bekwame generaals te danken, aan de wijze staatsmannen, aan de knappe diplomaten. De generaals, staatsmannen en diplomaten krijgen alle eer op zich gestapeld in algemene geschiedenis en leesboeken op school. De gemene soldaat krijgt als beloning een parademars, waar de verhongerde, vervuilde en verminkte munitiearbeider achter een dicht aaneengesloten kordon van politiemensen, die met hun knuppels zwaaien, mak als een schaap naar mag kijken opdat voor de generaals ook genoeg hoera-roepers en zwaaiers met roodwit-blauwe vaantjes met sterretjes klaarstaan.
Ook de generaals wisten hier terdege dat Porfirio Diaz geen moment serieus meende dat een van de wachthebbende soldaten of een van de oppassers van de generaals het horloge gestolen had kunnen hebben. Alle generaals wisten heus wel hoe Porfirio Diaz in waarheid over hen dacht, net zoals Porfirio heel wel wist hoe al zijn generaals over hem dachten. Dief en diefjesmaat, die hun voeten, hun vuisten en hun klauwen zwaar op het arme rijke land lieten drukken.
De volgende morgen om tien uur was het horloge niet afgeleverd. Eén moment, maar dan ook maar één moment, raakte Porfirio Diaz in de war omdat het ernaar uitzag dat hij zich had misrekend. Toen echter schoot hem de divisiegeneraal te binnen die zich gisteravond had laten verontschuldigen omdat hij in een belangrijke dienstaangelegenheid buiten de stad, in Tlalpam, had moeten zijn.
Deze divisiegeneraal ontbood Porfirio Diaz nu in aller ijl bij zich. Toen de generaal voor hem stond keek Porfirio Diaz hem een ogenblik aan en zei toen kortaf en hard: ‘Divisionario, geef me het horloge van de Amerikaanse diplomaat’.
Zonder blikken of blozen, zonder hoe dan ook in verlegenheid te geraken, greep de generaal onder zijn uniformjasje, futselde wat in een zak onder het jasje van zijn uniform en haalde het horloge te voorschijn.
Hij deed twee stappen naar de dictator toe en overhandigde hem het horloge met de woorden: ‘A sus apreciables ordenes, don Porfirio, geheel tot uw hooggewaardeerde dienst’.
Porfirio Diaz nam het horloge aan en legde het voor zich op tafel. Hij voelde dat hij iets moest zeggen. En daarom zei hij: ‘Divisionario, ik begrijp niet - eh - waarom?’
Daarop antwoordde de divisionario nuchter: ‘Ik was bang, Porfirio, dat jij het zou pakken, en toen dacht ik, misschien is het beter als ik het pak; want jij kunt er gemakkelijker een kopen dan ik’.
Dat Porfirio Diaz toch echter weer slimmer was dan velen van diegenen die hem door en door veroordelen, willen toegeven, bewees hij het beste door op het antwoord van de divisionario te zwijgen. Het is ook moeilijk aan te nemen dat Porfirio Diaz zich met gewone zakkenrollerij zou hebben ingelaten. En helemaal niet in de laatste vijf jaren dat hij aan de macht was, toen hij al een beetje begon te kraken.
Maar één ding dient nog gezegd.
Porfirio Diaz moest de diplomaat te vriend houden en hem welwillend stemmen zodat het gebeurde niet bekend zou worden. Want Porfirio Diaz maakte zich meer zorgen om de goede naam van zijn hof dan menig Europees potentaat. En om de diplomaat te sussen en in een goed humeur te brengen zag hij zich genoodzaakt om bij het sluiten van het handelsverdrag concessies te doen die het Mexicaanse volk weliswaar moest betalen maar die de diplomaat de eer opleverden een van de bekwaamste diplomaten van de Verenigde Staten genoemd te worden.
| |
| |
| |
Kommer en verdriet van de heilige Antonius
De mijnwerker Silvestre had het met veel moeite eindelijk zo ver geschopt dat hij een horloge kon kopen. Het horloge was van nikkel en kostte acht peso en vijftig centavo. Daar moet aan toegevoegd worden dat het een goed en bruikbaar horloge was want het gaf vierentwintig uren aan, wat als zeer waardevol gold in een land waar in het hele openbare leven alle tijden zich richten naar de vierentwintiguurs-klok.
Silvestre was natuurlijk heel trots op zijn horloge, en omdat hij in zijn arbeidscolonne èn in die van zijn buren de enige was die een horloge bezat dat hij naar de mijn meenam, werd hij niet alleen door zijn makkers op het werk maar soms ook door de voorman van zijn colonne evenals door die van zijn buurcolonnes naar de tijd gevraagd. Dat maakte hem tot een belangrijk persoon. En omdat het hier het horloge was dat hem tot belangrijk persoon verhief, hield hij het horloge zeer in ere. Hij droeg het in de mijn constant in papier gewikkeld zodat het niet onder het stof van het ertsen te lijden zou hebben.
Op een dag ontdekte hij tot zijn grote onsteltehis dat het horloge verdwenen was. Hij had het verloren, òf bij het werk òf bij het ingaan van de mijn. Want dat het gestolen zou kunnen zijn, dan achtte hij heel onwaarschijnlijk. Het had ook zeker nauwelijks door degene die het had gestolen, gedragen of verkocht kunnen worden omdat Silvestre, toen hij het horloge in de dichtstbijzijnde stad had gekocht, zijn naam er door de horlogemaker dik in had laten graveren. Daarvoor had hij een peso extra moeten betalen; maar de horlogemaker - net als het merendeel van de horlogemakers in Mexico en in de States was hij smid van beroep - had hem de inscriptie dringend aangeraden en de grote beschermende waarde van een stevige inscriptie zo overtuigend voor hem afgeschilderd dat Silvestre inzag dat een horloge zonder inscriptie nog dezelfde dag uit zijn zak gestolen zou zijn.
Silvestre had vervolgens nog het horloge in de kerk laten zegenen, wat ook niet voor niets werd gedaan, en tenslotte had hij het nog in hoogsteigen persoon met wijwater besprenkeld. Maar hoewel door al deze voorzorgsmaatregelen het horloge hem bijna dubbel zo duur was komen te staan, waren die middelen toch niet voldoende geweest om te zorgen dat het horloge tot het eind van zijn leven in zijn zak bleef. Misschien had hij bij het laten inzegenen iets over het hoofd gezien, of hij had het naast het horlogezakje in zijn broek gestopt, of het was er vanzelf uitgeglipt. Hoe dan ook, het horloge was nu weg.
Hij zocht een hele dienst lang overal in de mijn, maar het horloge kwam niet terug, en het was nergens te vinden.
Er bleef Silvestre dus niets anders over dan tot zondag te wachten om de kwestie met hulp van de Kerk en haar heiligen in orde te brengen. Als goed katholiek wist hij net als alle Indianen heel vaardig een kruisje te slaan en kende hij alle heiligen die voor het een of ander met succes te gebruiken zijn uit zijn hoofd. Voor dingen die kwijt zijn geraakt, niet echter voor gestolen spullen, is San Antonio de heilige die altijd weet waar het verloren voorwerp zich bevindt.
Zo ging Silvestre zondag dus in de stad naar de kerk, zocht hier het houten beeld van de heilige Antonius op, offerde hem een kaars, bekruiste zich talloze malen en smeekte San Antonio om hem zijn horloge terug te bezorgen. Silvestre wist uit ruime en kostbare ervaring dat er in de kerk niets voor niets wordt gedaan en daarom beloofde hij de heilige Antonius drie kaarsen van vijf centavo èn een zilveren tien-centavo-handje als deze hem zijn horloge weer terug zou bezorgen, op z'n laatst echter vóór volgende week zondag als hij, Silvestre, weer naar de kerk zou komen om te zien wat Sint-Antonius in die tijd voor hem gedaan had gekregen.
Het horloge kwam in de loop van de week niet opdagen. En toen hij de volgende zondag naar de kerk kwam zag Silvestre ook niet, hoe zorgvuldig hij alles ook onderzocht, dat het horloge aan de voeten van de heilige Antonius lag of in een plooi van de bruine monnikspij van het beeld hing of ergens onder het gewaad van het beeld, dat Silvestre oneerbiedig optilde, verborgen was. Maar het horloge was nergens te bekennen, en Silvestre zag in dat hij zijn kaarsen, zijn gebeden en kruisjes aan niets had verspild.
Hij ging nu opnieuw een kaars kopen. Hij hoefde niet ver te lopen; want de kaarsen, heiligenprentjes en zilveren armpjes en beentjes werden op tal van tafeltjes in de kerk verhandeld en versjacherd, waarbij het druk toeging als op een jaarmarkt, met gemarchandeer, weigeren vanwege de hoge prijzen, afdingen op de prijs en ruilen van de gekochte spullen. Bij het altaar werd tegelijkertijd, zonder dat men zich bekommerde om dat marchanderende wereldje langs de binnenmuren van de kerk, de mis gelezen. Silvestre had dit soort christelijke godsdienst niet verzonnen en was er dus ook niet verantwoordelijk voor; maar hij geloofde dat hij er een onbreekbaar recht op had zijn horloge van San Antonio terug te krijgen wanneer hij kaarsen, kruisjes en gebeden voor hem offerde. Want waarvoor hoefde je je al die moeite en kosten te getroosten als het toch nergens toe diende!
Silvestre, die in een wereld leefde waar ieder schepsel voor het eten of voor het loon dat het ontvangt moet werken, hoe moeilijk het hem ook valt en al staat hij misschien wel op het punt om in elkaar te klappen, had noch begrip voor noch medelijden met een heilige die zich met kaarsen en gebeden laat betalen zonder ervoor te werken.
Toen Silvestre zijn kaars op het altaar van San Antonio had neergezet, knielde hij neer, bekruiste zich diverse keren en begon te bidden. Hij had geen gebedenboek, en als hij dat al had gehad zou het hem van geen enkel nut geweest zijn want hij kon niet lezen. Zo moest hij wel voor de vuist weg bidden en zo als zijn God het hem in zijn hart ingaf. Het woord godslastering kende hij niet omdat het begrip hiervoor hem ontbrak en in Mexico bestaat geen godslastering omdat de wet een dergelijk vergrijp niet kent. In Mexico moet iedereen dat met zijn geweten en zijn God zien uit te vechten; want de Mexicaanse wetgever en de Mexicaanse rechter voelen zich niet geroepen met hun menselijk verstand en hun menselijke rechtsdwalingen te gaan zitten rotzooien in de ondoorgrondelijke wegen en wetten Gods. Als God daarboven niet machtig genoeg is of geen zin heeft om beledigingen en lasteringen aan het adres van zijne Majesteit te bestraffen, waarom moet dat kleine sterfelijke officiertje van justitie Onze Lieve Heer dan voorschrijven hoeveel maanden deze godslastering en hoeveel weken die andere waard is?
Derhalve dient men Silvestre te begrijpen en te vergeven. Hij weet niet beter. Wat hij echter wel goed wist, was dat hij zijn horloge zo vlug mogelijk terug wilde hebben en dat hij niet van plan was te wachten tot het hem na zijn dood in het paradijs overhandigd zou worden. Hij had het horloge hier op aarde nodig; want hoe laat je in het paradijs de ertsmijnen binnen moet gaan, zal de foreman hem wel zeggen als het zover is.
Silvestre bad er daarom gewoon op los:
Oye, querido, San Antonio, tenga buen ciudad, hombre!
| |
| |
Luister nu eens goed, mijn geliefde Antonio, en let goed op wat ik je nu ga vertellen want ik heb nu behoorlijk genoeg van je. Ik ben een horloge kwijt. Dat heb ik je vorige zondag al gezegd. Je kunt je met het horloge absoluut niet vergissen. Er zijn een S en een G dik ingegraveerd. Ik kan ook niet elke zondag hier naar toe komen. De kaarsen kosten ook geld. En ik heb je toch heus genoeg beloofd. Je moet vooral niet denken dat ik het geld onderweg voor het oprapen heb, want liggen doet daar niets. Ik moet er verdomd stevig voor werken en heb het niet zo goed als jij hier, dat je kunt staan luieren en je lekker warmen aan de kaarsen. De lol kan ook te ver gaan. Wij moeten allemaal werken, dus kun jij ook best mijn horloge gaan zoeken. En nu wil ik je nog iets zeggen, mijn beste San Antonio. Ik wacht nog een week, en als het horloge er dan niet is, dan stop ik je, bij de Heilige Maagd, in de put in het water en ik laat je er zolang in tot je het horloge weer terugbezorgd of me in mijn droom gezegd hebt waar het is. Je weet nu waar je aan toe bent, en mijn geduld is op.
Silvestre sloeg weer een kruis, stond op, maakte een buiging voor het altaar en verliet de kerk, ervan overtuigd dat zijn innige gebed in vervulling zou gaan, getrouw het woord volgend: Vraagt, zo wordt U gegeven, en vergeet niet de armoede van de Heilige Vader te Rome.
Ook die week dook het horloge niet op.
Het is daarom niet verwonderlijk dat Silvestre zijn geduld nu definitief verloor. Hij wilde ook geen tijd meer aan bidden verspillen want hij had ingezien dat het nutteloos was. Tegen de heilige Antonius, die er geen moeite voor scheen te doen om een arme Indiaan te helpen, hoe zeer hij ook aanbeden werd, hielpen kennelijk alleen heel sterke middelen om hem aan zijn plichten te herinneren. En deze middelen ging hij nu gebruiken.
Hij bezat geen grote vindingrijkheid om nieuwe tuchtmiddelen te bedenken. Daarom gebruikte hij er een van die welke tegen hem en zijn mede-peones, zijn mede-boeren, aangewend werden toen hij nog op de hacienda werkte en nog niet de moed had opgebracht om naar de mijndisctricten te vluchten.
Op zaterdagmiddag bezorgde hij zich een oude suikerzak en draafde daarmee naar de stad. Toen hij bij de kerk kwam, was het al donker. Zijn kruisjes en buigingen maakte hij nu alleen, vanuit de achtergrond van de kerk, naar het altaar waar de Heilige Maagd stond die hem tot dusver immers nog geen kwaad had berokkend. Daarentegen onthield hij ditmaal de heilige Antonius ieder kruis en iedere knieval. Hij lette goed op; en toen hij zag dat hij door niemand uit de rijen devoot biddende mensen werd gadegeslagen, gooide hij San Antonio de zak over het hoofd, haalde het beeld snel van zijn altaar omlaag en glipte met zijn buit behendig de dichtstbijzijnde deur uit. De stad was klein en het duurde geen tien minuten of Silvestre was al buiten en op weg naar het mijnwerkersdorp waar hij leefde.
Silvestre ging echter met zijn heilige niet naar het dorp maar verliet nog voordat hij de eerste hutten bereikte de weg en trok in de richting van de wildernis. Verdwalen kon Silvestre niet, want ten eerste kende hij de weg goed en ten tweede scheen de maan helder.
Maar net een halve kilometer het oerwoud in, daar bevond zich een open plek, die weliswaar al weer helemaal dichtgegroeid maar toch nog duidelijk als voormalige open plek te herkennen was. Hier op deze plek was een oude gemetselde put die nog uit de koloniale tijd stamde en waarschijnlijk door een Spanjaard was gegraven die hier een farm had willen beginnen.
Deze put werd door niemand gebruikt, zelfs de kolenbranders in het oerwoud dronken er geen water uit. Het water dat in de put stond was slikkig geworden en een groene prut van planten en bladeren en wortels. De put zat vol kikkers, kikkervisjes, waterkevers, muskieten, slangen, hagedissen en al het andere ongedierte dat zich maar in een verlaten put kan verzamelen. Vanwege zijn ligging, zijn steenoude uiterlijk en de fantastische fauna die erin huisde, was de put de legendarische schrik van alle Indianenkinderen van het dorp, die naar de put kwamen als ze eens een dagje lekker wilden griezelen, en hij was het middelpunt van talrijke spook- en geestverhalen van de volwassen Indianen uit de streek.
Silvestre ging niet bepaald onbezorgd met zijn in een zak gestopte heilige over zijn schouder naar die put. Ieder moment dacht hij dat van achter een boom een spook te voorschijn zou springen om hem op een gruwelijke wijze kwaad te doen. En hij verwachtte ook dat misschien God zijn donder zou laten rollen en zijn bliksem zou laten flitsen om hem voor zo'n euveldaad als hij van zins was te begaan te bestraffen. Maar het was zaterdagavond en Silvestre wist natuurlijk best dat op een zaterdagavond, Onze Lieve Heer geen tijd heeft om zich druk te maken om een Indiaanse mijnwerker die graag zijn horloge terug wil hebben. Zaterdag is grote schoonmaak, en 's avonds afsluiting van de week en voorbereiding voor de zondag. Niet alleen op aarde. Daarom had Silvestre immers ook juist de zaterdagavond voor zijn snode daad uitgekozen. Laat men vooral nooit vergeten dat ook een Indiaanse arbeider intelligentie bezit.
Voor de spookgestaltes bij de put was Silvestre niet helemaal even bang als alle overige inwoners van het dorp; want aangezien hij niet uit de streek afkomstig was, waren alle gruwelverhalen die over de put de ronde deden, niet van zijn jeugd af zijn vlees en zijn fantasie binnengedrongen zoals bij de mensen die hier in dit district geboren en getogen waren. Als je niet weet dat achter de eerste de beste houten wand een overleden of zelfs vermoorde man ligt, slaap je net zo rustig, vredig en ongestoord als in de kamer van een hotel dat nog te nieuw is dan dat er al een zelfmoord plaats heeft kunnen vinden.
Ook wie trilt van verliefdheid, overkookt van jaloezie, zich van woede aan stukken zou willen rijten, groen en geel ziet van ergernis, die ziet en hoort nooit spoken. En Silvestre was zo woedend en kwaad als een mens maar kan zijn die aan het nut van heiligen gelooft en zo bitter teleurgesteld wordt als hem nu was overkomen. Een Indiaan kun je niet met de goedkope smoes komen aanzetten dat God en de heiligen in hun hoge raadsbesluit anders hebben besloten. Een medicijnman die niet helpt wordt afgezet. Luiwammesen worden niet onderhouden. Als van de paar peso loon die je met hard werken moet verdienen, aan de heilige kaarsen geofferd worden zodat hij zich handen en neus kan warmen, dan moet hij daarvoor ook iets doen. Je betaalt de pastoor voor het lezen van een mis, en hij heeft de mis dan ook te lezen; je betaalt de pastoor voor de doop van een kind en hij heeft het kind te dopen of het kind hem nu aanstaat of niet. Waarom zou men voor San Antonio een uitzondering maken? Omdat hij een heilige is soms? Dan hoeft hij ook geen kaarsen, kruisjes, kniebuigingen en gebeden aan te nemen, als hij dan zo heilig wil zijn. Maar als hij dat alles verlangt en aanneemt als een Syrisch katoenhandelaar in Puebla, dan moet hij daarvoor ook laten zien wat hij kan. Silvestre kan zich er in de ertsmijn ook niet mee uitpraten dat hij vandaag in zijn raadsbesluit eens anders heeft besloten en dat hij vandaag eens niet aan het werk gaat maar toch zijn loon eist en aanneemt. Dat soort dingen bestaat niet. En bij het filosoferen over de rechtmatigheid van de handeling die hij van plan is te verrichten denkt Silvestre heel weinig aan spoken die in de buurt van de put op hem zouden kunnen wachten.
Silvestre onderwierp zijn heilige nu ook weer niet zo onverhoeds aan de marteling dat deze geen tijd genoeg kreeg om zijn plicht te doen. Daarom hield hij, toen hij bij de put was gearriveerd, een toespraak tot de heilige Antonius. Hij haalde het beeld uit de zak, zette het op de gemetselde rand van de put, streek de bruine monnikspij glad die San Antonio droeg en sprak tot hem:
Vriendje, ik heb jou nu hier, we zijn helemaal onder ons, en we gaan nu eens een heel duidelijk woordje met elkaar spreken. Jij kunt ieder ding dat verloren is, terugvinden. Dat
| |
| |
weet ik. De cura, de priester, heeft het gezegd. Ik heb tot je gebeden en heb kaarsen voor je aangestoken en je voldoende beloofd. Maar jij heult alleen met de rijken die dikke peso-kaarsen voor je kunnen offeren. Dat kan ik niet. Daar heb ik niet genoeg geld voor. Je ziet deze put hier, hè vriendje. Het is niet prettig om daarin te liggen, er zitten slangen in - lagarto! slangen! -
onderbrak hij zichzelf,
en er is nog een heleboel anders in, afschuwelijk en ijzingwekkend. En als je me het horloge niet terugbezorgt, dan kom je in de put en blijf je erin tot je het horloge terugbezorgd hebt. Ik kan niet elke week naar de stad hollen. Ik heb wel wat anders te doen. En kaarsen krijg je ook niet meer. En ik zal je nu meteen even laten zien dat het mij volkomen ernst met je is.
Silvestre haalde een sterk touw uit zijn zak en bond San Antonio een strop om zijn nek. Toen tilde hij het beeld over de rand van de put en liet het daar een poosje hangen en spartelen.
‘Waar is het horloge, San Antonio?’ vroeg Silvestre.
San Antonio was ofwel te heilig ofwel te stijfkoppig om zijn mond open te doen, misschien was hij ook wel al te zeer aan eerstegraads martelingen gewend om nu al, uit angst, de plek te verraden waar het horloge zich bevond.
Maar net zo min als ook maar iemand tot dusver in zijn leven medelijden met Silvestre had gehad, had deze nu medelijden met San Antonio. Toen de heilige niet wilde antwoorden liet hij hem aan het touw verder omlaag de put in zakken totdat de blote voeten van de heilige het water aanraakten.
‘Waar is mijn horloge?’ vroeg Silvestre opnieuw. En weer voelde de heilige Antonius zich te verheven om antwoord te geven.
Toen nu liet Silvestre hem helemaal kopje onder gaan, dompelde hem een paar keer onder en haalde hem weer uit het water, hees hem op en zette hem op de rand van de put.
‘Zo’, zei hij,
nu weet je hoe het er hierbeneden in de put uitziet. Ik geef je nu tot morgen de tijd. Dan kom ik hier terug. En als je het horloge dan niet hebt en me ook niet zegt waar het is, laat ik je een hele week beneden in de put. Dan zul je tenslotte je weerspannigheid wel opgeven.
Silvestre had er behoorlijk ervaring mee hoe hem en zijn mede-peones op de haciendas van de grootgrondbezitters weerspannigheid en zogenaamde luiheid afgeleerd werden; de heilige hoefde zich er niet over te beklagen dat met hem nu uitgehaald werd wat noch hij noch alle priesters ooit verhinderd hadden dat regelmatig met de Indiaanse landarbeiders werd gedaan. En je kunt er welhaast zeker van zijn dat als men alle goden, heiligen en papen hetzelfde zou aandoen wat men arbeiders aandoet, om het even of het Indiaanse of Europese zijn, de godsdienst, die zulke dingen tweeduizend jaar lang niet wist te voorkomen, wei snel gewijzigd zou worden. In Mexico hangt men ontevreden landarbeiders vierentwintig uur lang in de put, en in Europa hangt men ontevreden arbeiders op de verhongeringslijst of achter gevangenistralies.
Silvestre gaf zijn heilige tijd om zich te bezinnen. Hij pakte hem van de rand van de put, stopte hem weer in de suikerzak en verborg hem onder een dichte doornstruik in de jungle. De monnikspij van de heilige was kletsnat geworden; maar Silvestre had alle medelijden met zijn weerspannige heilige Antonius verloren en liet hem kou lijden in de natte pij.
De dag daarop was het zondag, en Silvestre had alle tijd om de marteling van zijn heilige voort te zetten.
Hij ging vroeg op stap om te kijken of San Antonio inmiddels het horloge had terugbezorgd. Het horloge was er natuurlijk niet. De heilige Antonius had het niet op zich en niet onder zich liggen, en in een plooi van zijn nu nat en duf ruikende pij was het horloge ook niet verborgen. Silvestre had het horloge ook niet in zijn hut onder de rieten mat gevonden waarop hij sliep - waarop hij met stelligheid had gehoopt.
Bijgevolg nam Silvestre zijn heilige weer onder handen.
‘Nog steeds zo dwars, querido Santo?’ zei hij tegen hem. ‘Wacht maar, ik krijg je wel’.
En zonder nog meer toespraken of zelfs gebeden te verkwisten liet hij de heilige weer in de put zakken, zo diep tot deze met zijn voeten vaste grond onder zich scheen te hebben. Hij knoopte het touw vast aan een struik die in het metselwerk van de put wortel had geschoten, om de heilige ook weer uit de put te kunnen trekken als hij het horloge onder zijn mat gevonden zou hebben.
Dit werk gedaan hebbende, liet hij het aan de heilige over zichzelf te bevrijden of, wanneer hij zich niet zelf kon bevrijden, zijn bevrijding daardoor te bewerkstelligen dat het horloge onder de mat werd gelegd waarop Silvestre lag te slapen.
Silvestre had gedurende de hele week geen tijd om naar de put te gaan; want hij moest in de kopermijn werken. En 's avonds was hij te moe om nog de lange weg naar het oerwoud af te leggen om te zien hoe het met de heilige ging.
Op vrijdagmiddag, toen ze uit de mijn kwamen, zei zijn werkmakker Lozano tegen hem: ‘Oye, Silvestre, hoeveel geef je me als vindersloon voor je horloge dat ik bij het opvegen vandaag in de tunnel heb gevonden?’
‘Hombre, dat is goed van jou’, zei Silvestre; ‘ik geef je heel graag een tostón, vijftig centavo, als beloning’.
Dat is prima, Silvestre, kom op met die tostón, en hier heb je je horloge. Er mankeert niets aan, hij loopt als nieuw. Niet eens het glas is gebroken; want toen ik het zag blinken in het bijeengeveegde vuil, ben ik voorzichtig geweest, en daarom is er helemaal niets stuk aan. Ik wist meteen dat het jouw horloge is. Je naam staat er toch in, en je hebt trouwens ook aan iedereen gezegd dat je het horloge verloren hebt.
Silvestre betaalde de vijftig centavo - zijn collega deed het goedkoper dan de heilige - en nam zijn horloge in ontvangst.
's Zondags ging hij naar de put om de heilige te verlossen, want het had nu geen zin meer om hem te martelen.
Maar door het heen-en-weer schuren van de struik in de wind was het touw waaraan San Antonio in de put hing, langs het muurwerk doorgesleten en tenslotte gebroken. Zodoende kon Silvestre de heilige niet meer ophijsen, en de moeite om voor hem de put in te klauteren was de heilige naar Silvestres mening niet waard.
‘Eigen schuld, Santito’, riep Silvestre naar beneden de put in,
dat je erin ligt. Als Lozano mijn horloge niet had gevonden, zou jij het van je levensdagen nooit gevonden hebben. Ik hoefde Lozano niet zoveel te betalen als ik jou voor je werk beloofd heb. Jij deugt nergens voor. En er is helemaal niets aan jou verloren als je daarbeneden blijft liggen waar je bent. Helemaal je verdiende loon.
God laat geen mus verhongeren als het niet in zijn, in Gods bedoeling ligt. Nog veel minder laat hij een van zijn heiligen in een afgrijselijke put wegkwijnen. Daarom zond hij twee Indiaanse kolenbranders toevallig zo over een pad door de wildernis dat ze vlak langs de put moesten komen. Om wat uit te rusten gingen ze even op de rand van de put zitten en rolden een sigaret.
En toen ze rookten en toevallig omlaag in de put keken, zei een van hen: ‘Daar zit een man in de put, ik zie zijn hoofd en het haar dat hij op zijn hoofd heeft’.
Geschrokken zei de ander: ‘Waar? Ja, nu zie ik hem ook. Zeg, hombre, het is een priester, hij heeft een tonsuur op zijn schedel’.
Ze liepen naar het dorp en vertelden dat er in het oerwoud een geestelijke in de put was gevallen. De inwoners gingen onmiddellijk met een schrankladder en met lasso's op pad om de verongelukte cura uit de put te trekken.
En toen ze hem boven hadden, ontdekten ze dat het de San Antonio was die sinds vorige zaterdag op zo mysterieuze wijze van zijn altaar weg op stap was gegaan.
Met welk doel en met welke heilige intenties San Antonio
| |
| |
zo'n verre reis had ondernomen, verried señor cura niet. Hij deed heel geheimzinnig en sprak over goddelijke wijsheid en goddelijke beschikking die de gewone mens het recht niet had om te doorgronden.
De pastoor wilde tijd winnen om erover na te denken welke verklaring en welke uitleg hij voor deze geheimzinnige tocht van de heilige zou kunnen geven om het verfoeilijke ongeloof, dat zich in het bijzonder onder de arbeiders in de nabijgelegen kopermijnen trachtte te verspreiden, bij de wortel en met krachtige middelen uit te roeien. Want dat was zijn plicht, en om deze plicht te vervullen was hij gezift uit het kaf der verlorenen en verdoemden.
(vertaling: Wouter Donath Tieges)
|
|