Bzzlletin. Jaargang 11
(1982-1983)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
Rita van Dijk, Henk van Drunen, Piet Franssen en Cock van den Wijngaard
| |
I De tijd van de zekerheden (1898-1918)Deze periode omvat de jeugd en de studentenjaren van Jef Last. Al jong begint hij met schrijven. In zijn werk komt vanaf het begin een sociale bewogenheid tot uitdrukking. Tegen het einde van deze periode wordt hij lid van de S.D.A.P.. Hij zet zich in voor de politieke strijd, waarbij hij duidelijk aan de zijde van de arbeiders staat. Dit veroorzaakt een breuk met het ouderlijk milieu. Joseph Carel Franciscus Last wordt geboren op 2 mei 1898 in Den Haag. Jammer genoeg één dag te laat vindt hij later (1 mei: Dag van de Arbeid). Last groeit op in een burgerlijk milieu. Zijn ouders zijn oud-Indiëgangers, die een zekere welstand hebben bereikt. In Indië was zijn vader zeeofficier; terug in Nederland krijgt hij de functie van hoofdambtenaar bij de arbeidsinspectie. In Zo zag ik Indonesië (1956) omschrijft Last zijn vader als een strenge, degelijke, rechtzinnige man met een enorme werklust. Volgens hem kan het dan ook geen toeval zijn dat Multatuli juist de Lasten koos tot compagnons van zijn Droogstoppel. De moeder van Last is gesteld op gezelligheid. Hij voelt zich dan ook meer tot haar aangetrokken. Het huwelijk van zijn ouders is bijzonder slecht en loopt in 1916 uit op een scheiding. Het beroep van zijn vader brengt met zich mee dat het gezin vaak verhuist. Last leidt in zijn jeugd een vrij geïsoleerd bestaan. Hierin komt verandering als hij in 1911 lid wordt van een padvindersgroep in Deventer, waar hij voor het eerst veel met leeftijdsgenoten optrekt. In 1914 debuteert Last in Het Padvindersblad met de Wonderlijke avonturen van een Lodderdamsch padvinder in Nergensland. Ook schrijft hij voor dit blad nog enkele vervolgverhalen, die handelen over een jongensgemeenschap zonder standen-onderscheid. In 1914 gaat Last op uitnodiging van een Engelse padvinder naar Lancashire, waar hij enige maanden verblijft. Later verklaart hij dat dit bezoek een beslissende invloed heeft gehad op zijn leven. De schrijnende arbeidsomstandigheden in de Engelse industrie inspireren hem tot de volgende regels: In de fabrieken, in donkere zalen
naargeestig en vuil en met overal stof
werken en zwoegen eens vroolijke jongens,
verstompt door den arbeid vervelend en dof.Ga naar eindnoot2.
Als een ‘kleine opstandeling’ keert hij terug naar Nederland. Hij stapt af van de jongensboeken en begint het werk van Multatuli te lezen, die hij zijn hele leven zal blijven bewonderen. Hoewel zijn moeder dweept met kunst, vindt zij Multatuli een zedenloos auteur. Zijn vader die niets om kunst geeft, betitelt hem als oproerkraaier. Nog in zijn HBS-tijd begint Last aan Marx, maar dit is hem te zwaar. Wel leest hij werk van de socialistische Utopisten, onder andere van Enfantin en Fourrier. Hij is geen briljant leerling. Zijn vader krijgt eens het advies hem naar een ambachtsschool te sturen, omdat hij geen taalgevoel zou hebben. Dit lijkt onvoorstelbaar, als men bedenkt dat Last later zo'n tien talen beheerst. Vanwege zijn medewerking aan een toneelstuk waarin een aantal leraren belachelijk wordt gemaakt, stuurt men hem van school. In 1917 doet hij in Alkmaar staatsexamen. Waarschijnlijk nog in hetzelfde jaar wordt hij lid van de S.D.A.P.. Op aandrang van zijn vader begint hij aan een opleiding tot adelborst. Omdat hij zich absoluut niet thuis voelt bij de marine, houdt hij er al snel mee op. Zijn vader vraagt hij toestemming om enige tijd in de mijnen te mogen werken. Hoewel deze niet veel op heeft met arbeiders - voor hem is de arbeider wat een koelie is voor een planter - stemt hij toe. Hij verwacht dat het | |
[pagina 13]
| |
zware werk zijn zoon snel zal genezen van zijn sympathieën voor het arbeidersbestaan. In september 1917 reist Last naar Limburg. In de veronderstelling dat het een detective is, koopt hij op het station Henri Borels De geest van China. Zo komt hij in contact met de Chinese cultuur, in het bijzonder met Confucius. Dit brengt hem ertoe om al in oktober een verzoek in te dienen om toegelaten te worden tot de opleiding voor tolk Chinees in Leiden. Twee maanden werkt hij als sleper in de Emmamijn in Heerlen, waar hij de kameraadschap onder de arbeiders leert waarderen. Later zegt hij dat deze kameraadschap voor hem ook homo-erotisch getint was: M'n vriend zei, toen ik die mijnen uitkwam, es hat besser sein können. We hadden toch iets kunnen doen met elkaar. Maar ik dacht, in m'n achterlijkheid: met zo'n edele proletariër kun je dat toch niet doen ...Ga naar eindnoot3. Vanaf 1918 studeert hij Chinees in Leiden. Deze studie leidt op tot ambtenaar in China of Nederlands Indië. Lasts houding tijdens zijn studie is dualistisch. Enerzijds beantwoord hij aan het traditionele beeld door zich in te schrijven bij het Leidse studentencorps. Hij wordt redacteur van de studentenbladen Virtus Concordia Fides en Minerva, waarin hij poëzie en proza publiceert. Zijn poëzie staat dan nog onder invloed van Verwey. Anderzijds probeert hij zich aan het studentenmilieu te onttrekken. Hij richt in Leiden een afdeling van de A.J.C. (Arbeiders Jeugd Centrale) op en wordt steeds actiever binnen de S.D.A.P.. Om zijn band met het gewone volk te verstevigen gaat hij in Katwijk tussen de vissers wonen. Hij gaat zelfs zover dat hij zich in zijn vrije tijd kleedt als visser: (...) ik schafte me witte klompen aan, een visschersmonk, een visscherstrui en broek met steekzakken en voelde me nooit gelukkiger dan wanneer ik zoo, aan de ‘beurs’, tusschen de andere jongens over de zee uitkeek, 's Avonds trok ik mijn goeie pak aan voor de colleges in Leiden (...)Ga naar eindnoot4. In beide milieus voelt hij zich thuis. Aan het einde van zijn studie komt hij op een tweesprong: hij kan kiezen voor een ambtelijke carrière waardoor hij van de arbeiders zal vervreemden of afzien van een carrière en als arbeider gaan werken. De definitieve breuk met het studentenleven ontstaat in november 1918, als Last in Virtus vlammende artikelen schrijft over een SDAP/NVV-congres. Dit vormt de aanleiding om hem van de sociëteit te verwijderen. Hij kiest voor de arbeiders, hetgeen een breuk met het ouderlijk milieu betekent. De roman Van een jongen die een man werd, geschreven in 1917 handelt over de problemen van een jongen die een mogelijke carrière opgeeft en kiest voor een bestaan als arbeider. En zoo, ten volle bewust van wat hij doen ging, zonder zelfoverschatting of zelfverheffing, aanvaardde Frenske het leven met haar die hij liefhad, aanvaardde hij ook den zwaren strijd die hem wachtte, aanvaardde hij het om, niet bevoorrecht boven zijn kameraden, niet verwijderd van hun moeiten en zorgen, als arbeider onder arbeiders, den gezamelijken strijd te voeren voor het gezamenlijke geluk, voor de nieuwe, betere maatschappij, waarin ieder zal kunnen leven vrij en onbezorgd, om zonder kleine, verstandelijke berekeningen slechts den grooten, innerlijken drang ten goede, slechts het eigen geweten te kunnen volgen.Ga naar eindnoot5. | |
II De tijd van de illusies (1918-1940)Deze periode is het meest turbulent in het leven van Last. Op politiek gebied maakt hij een ontwikkeling door van sociaal democraat tot communist. Het eindpunt van deze ontwikkeling wordt gemarkeerd door zijn uittreden uit de CPN (in 1935 verandert de naam Communistische Partij Holland, C.P.H. in Communistische Partij Nederland, C.P.N.). Zijn persoonlijke ontwikkeling kenmerkt zich in deze tijd door de erkenning, onderdrukking en uiteindelijke acceptatie van zijn homosexualiteit, wat mede leidt tot de breuk met de communistische partij. Beide ontwikkelingen vinden hun neerslag in zijn literaire werk.
De periode van 1919 tot 1923 brengt Last met enige onderbrekingen door op zee. Eerst vaart hij op Katwijkse kotters, daarna monstert hij aan als matroos op de wilde vaart en maakt hij diverse reizen, onder meer naar het verre oosten. Zijn diensttijd brengt hij door bij de marine. Jef Last. Foto: Nederlands Letterkundig Museum.
Zijn medematrozen oefenen invloed uit op zijn werk. Ze willen gedichten die ze kunnen zingen. Last probeert dan ook zijn woordkunst af te zweren en zijn gedichten toegankelijker te maken. Deze gedichten verschijnen in 1926 onder de titel Bakboordslichten. Dat hij blij is voor het zeemansleven te hebben gekozen, blijkt wel uit het volgende citaat: O Leiden, saaie stad van rotte blaren
liggend in modder onder kale boomen.
Met menschen die, elk voor elkander schromen
hun aard te toonen. Maar den schijn bewaren
van vroolijk leven, door vertoon van woorden
en drukke daden, als de wijn gebruikt is.
(...)
Maar 'k was er weg, ik vluchtte naar de zee.
De wijde golven en de wijde luchten.
ik vond de zee, en ziet, de zorgen vluchtten,
mijn hart deint met den breeden golfslag mee.Ga naar eindnoot6.
Als er in 1922 grote werkloosheid heerst in de scheepvaart zoekt Last een baan aan de wal. Hij krijgt werk als assistentbedrijfsleider bij de N.V. Kunstzijde Fabriek te Ede, wat opnieuw leidt tot een dualiteit in zijn bestaan. Een van zijn taken | |
[pagina 14]
| |
is arbeidsbesparende maatregelen te nemen, wat ontslagen tot gevolg heeft. Dit kan hij moeilijk combineren met de actieve rol die hij 's avonds in het socialistische jeugdwerk vervult. In 1924 besluit hij dan ook ontslag te nemen. Inmiddels is hij in 1923 getrouwd met Ida ter Haar. Hun eerste dochter Femke, genoemd naar een van de hoofdpersonen uit Woutertje Pieterse van Multatuli, wordt nog in hetzelfde jaar geboren. In 1925 en 1927 volgen Ankie en Mieke. In 1924 gaat hij naar Amerika waar hij negen maanden blijft. Van zijn doel, de bestudering van het Chinees, komt niets terecht omdat hij door middel van werk in zijn onderhoud moet voorzien. Terug in Nederland werkt hij eerst in Hilversum en Rotterdam waarna hij op 1 september 1925 in dienst treedt bij de I.V.A.O. (Instituut Voor Arbeiders Ontwikkeling). Hier zal hij tot 1 oktober 1928 blijven werken. Het instituut is opgericht door de S.D.A.P. en het N.V.V. en heeft tot doel de arbeiders in contact te brengen met de ‘betere’ cultuur en tegelijkertijd met het socialisme. Last rijdt met een vrachtwagen, ‘de grote rode auto’, ook wel ‘Pieter Jelles’ genaamd, door het land. 's Zomers verkoopt hij boeken, 's winters worden er films vertoond, zoals De pantserkruiser Potemkin van Eisenstein. In het midden Jef Last bij ‘Rode Auto’ van de Arfi.
Foto: Nederlands Letterkundig Museum. Last schrijft het scenario van de film Branding. In deze film die in de jaren 1928-29 door Joris Ivens en Mannus Franken wordt gemaakt, speelt Last de hoofdrol. De film gaat over een vissersjongen die werkloos wordt en daardoor zijn zekerheden verliest. Later neemt Last afstand van dit soort kunst. Hij zegt dat kunst die uitgaat van medelijden voor de ‘mindere’ stand en die slechts proletarische misère afschildert geen echte socialistische kunst is. Uiteindelijk komt het tot een breuk met de S.D.A.P.. De belangrijkste oorzaken hiervoor zijn de passieve houding van het bestuur inzake de invrijheidsstelling van Sacco en Vanzetti en de Indonesische kwestie. In zijn studietijd heeft Last al contacten met Indonesische studenten in de Indonesische Vereniging en het Oriëntalistisch Dispuut. In 1926 laait de Indonesische vrijheidsstrijd weer op en in 1927 wordt onder anderen Moh. Hatta gearresteerd wegens opruiing in geschrifte. Last is hoofdbestuurder van de Liga tegen Koloniale Onderdrukking en zit uit dien hoofde, samen met H. Roland-Holst en H. Sneevliet, in het comité van protest tegen deze arrestaties. Hij heeft dan al enige liedjes gemaakt tegen de opsluiting van vrijheidsstrijders in de interneringskampen aan de Boven-Digoel in Nederlands-Indië. (Liedjes op de maat van rottan, 1928 en De wind speelt op het galgentouw, plm. 1929). In 1930 treedt hij uit de S.D.A.P. omdat hij het niet eens is met de afkeuring door de partij van elk gewapend verzet in Nederlands-Indië. Ook speelt mee dat de S.D.A.P. naar zijn mening teveel een gewone verkiezingspartij geworden is, die niets revolutionairs meer heeft. Hij wordt lid van de R.S.P., de Revolutionair Socialistische Partij, die gelieerd is aan het N.A.S., het Nationaal Arbeiders Secretariaat. Jef Last speelt rol van visser in film Branding, zomer 1928.
Foto: Nederlands Letterkundig Museum. Na in 1929 zijn onderwijsakte te hebben behaald, werkt hij tot maart 1930 op een lagere school in Rotterdam. Daarna krijgt Last een baan op het kantoor van het N.A.S. Hij redigeert bladen en is secretaris van Sneevliet. Heeft Last in de jaren '20 vooral poëzie geschreven, gepubliceerd in talloze tijdschriften van linkse signatuur; vanaf 1930 publiceert hij vooral proza. In dit jaar verschijnt zijn novellenbundel Marianne. Het is een verzameling verhalen waarin de revolutie, waarvan Marianne de personificatie is, centraal staat. Zij is een mystieke figuur die een constante vormt in de verhalen waarin de verschillende mensen plotseling en eigenlijk zonder dat dit duidelijk gemotiveerd wordt tot de revolutie komen. Later vindt Last dit gebrek aan theorie een tekortkoming in de verhalen. Hij is van mening dat in het boek teveel mensen in opstand komen tegen een concrete situatie terwijl ze vanuit een revolutionair ideaal ten strijde zouden moeten trekken. Na enige tijd gewerkt te hebben bij het N.A.S. komt hij tot de conclusie dat er geen weg is tussen sociaal-democratie en communisme. Zijn opvattingen over Troelstra en Sneevliet verwerkt hij in zijn documentaire roman Partij remise (1933). Na een korte reis in 1930 besluit hij in april 1932 weer naar Rusland te gaan om zelf de ontwikkeling van het communisme te bekijken. Hij blijft negen maanden in Rusland waar hij meewerkt aan een encyclopedie over literatuur. In de artikelen die hij hiervoor schrijft, overdrijft hij het belang van de socialistische schrijvers in Nederland nogal. Tijdens zijn verblijf in Rusland is hij vol lof over hetgeen daar bereikt is. Met onder anderen Louis Aragon maakt hij een reis naar de Oeral, waarvan de neerslag te vinden is in zijn boek Het stalen fundament (1933), een grote lofzang op de Sovjet-Unie. | |
[pagina 15]
| |
Grooter dan de pyramides der pharao's. Het is tevens het enige boek waar hij zich later van distantieert, mede omdat het door de communistische partij is gecensureerd. Bij zijn terugkomst in Nederland sluit hij zich aan bij de C.P.H., de Communistische Partij Holland. De novelle Liefde in de portieken (1932) is volgens Last geheel gebaseerd op de realiteit. Het thema van het werk is de tweestrijd die ontstaat als iemand moet kiezen tussen zijn maatschappelijke positie en zijn gevoel. Last beschrijft een opzichter van een zijdefabriek die een buitenechtelijke relatie heeft met een socialistische arbeidster. Als hij bij een staking de kant van de werkgever kiest, maakt zij om deze reden een einde aan de verhouding, ondanks de liefde die ze nog steeds voor hem voelt. De staking wordt gebroken en het meisje krijgt ontslag. De man kan het innerlijke conflict niet verwerken en pleegt zelfmoord. Last zegt naar aanleiding van Liefde in de portieken dat hij een boek heeft willen schrijven om arbeiders te helpen in het doorzien van de verhoudingen binnen een bedrijf en het voeren van de vakbondsstrijd. Dit wordt des te duidelijker in 1933 wanneer hij het blad De Tribune (het dagblad van de C.P.H.) een nieuwe versie van het slot van de roman toestuurt. Hierin pleegt de hoofdpersoon geen zelfmoord, maar wordt hij ontslagen en door zijn vrouw in de steek gelaten. Hij gaat deelnemen aan de arbeidersstrijd en ontmoet opnieuw het meisje. In 1934, als de strijd tegen het opkomend fascisme aan de orde is, zegt Last in een interview dat als hij nu het slot van Liefde in de portieken zou schrijven, hij de opzichter nationaal-socialist zou laten worden. Hieruit blijkt wel duidelijk dat Last in deze periode zijn schrijverschap geheel in dienst stelt van de communistische idealen en de arbeidersstrijd. In 1930 nog voor Last naar Rusland gaat, plaatst hij samen met K. Smelik en F. van Leeuwen een oproep in De Nieuwe Weg om een socialistisch schrijverscollectief op te richten. Dit is de aanzet tot Links Richten. Ons eenige excuse is dat wij het kontakt met de arbeidersklasse missen. Het ontbreekt ons aan informaties, het ontbreekt aan kontrôle, het ontbreekt ons aan afzet. In het begin geeft het collectief nog geen blad uit en bepaalt het zich tot het schrijven van pamfletten en gedichten die arbeidersacties ondersteunen. Men schrijft gezamenlijk Hollands Welvaren (1931), een toneelstuk dat kritiek uit op de uitbuiting van Nederlands-Indië. Op verzoek van Last sluit Links Richten zich aan bij het Internationaal Verbond van Proletarische Schrijvers (M.O.R.P.). Deze verschuiving in de richting van de C.P.H. roept weerstanden op en een deel van de leden besluit het collectief te verlaten. De redactie van het blad Links Richten dat tussen september 1932 en augustus 1933 verschijnt, gaat er vanuit dat iedereen een schrijver is. Men publiceert dus ook werk van aspirantschrijvers omdat hun werk de neerslag vormt van de arbeidersstrijd. Hendrik Marsman schrijft onder het pseudoniem S. Waas een aantal gedichten voor Links Richten, waarvan de redactie er één, ‘Rood Front’, plaatst. Enige maanden later onthult Marsman dat hij de schrijver van het gedicht is, waarbij hij opmerkt dat de redactie ‘maakwerk’ blijkbaar niet van ‘echt’ revolutionaire poëzie kan onderscheiden. Verhelderend voor het dualisme in de literatuuropvatting van Jef Last ten tijde van Links Richten is de briefwisseling met Anthonie Donker en de daaropvolgende polemiek in het tijdschrift Den Gulden Winckel. Last zoekt op eigen houtje in 1931 aansluiting bij de burgerlijke literatuurkritiek door zijn boeken en die van zijn literaire vrienden naar recensenten op te sturen. Naar aanleiding van Donkers negatieve recensie op de socialistische bloemlezing Tijdsignalen II (met werk van onder anderen F. van Leeuwen, G. Stuiveling en Last) en Lasts poëziebundel Kameraden! schrijft hij Donker een brief die in omgewerkte vorm in Den Gulden Winckel verschijnt. Donker zegt in zijn recensie dat de gedichten van Last niets met poëzie te maken hebben. Hij noemt het werk afgezaagd en zeker niet revolutionair. Medelijden is volgens Donker niet genoeg voor poëzie; revolutionaire poëzie moet de lezer raken. Last stelt in zijn reactie hierop dat socialistische poëzie tegengestelde gevoelens opwekt bij burgers en proletariërs. De burgerlijke kritiek gebruikt alleen esthetische criteria bij het beoordelen van poëzie, terwijl het de arbeiders veel meer om de juiste uitbeelding van de realiteit gaat. Last vindt de kritiek van de redactie van De Stem op zijn Liefde in de portieken typerend voor de burgerlijke kritiek. Tweederde van het werk vond men geslaagd, maar het slot (een staking) kon men niet waarderen, terwijl dit nu juist, volgens Last, de inspiratiebron voor de hele novelle was. Zijn conclusie is, dat zodra de strekking van de roman tegen de belangen van de burgerij ingaat, de burgerlijke kritiek het werk afwijst. Donkers antwoordt dat een burger ook een revolutionair gedicht kan waarderen, maar dat dan zo'n gedicht wel ‘taalkracht’ moet hebben, een ‘zweepslag’ moet zijn. Dichten is hoe dan ook, vuur slaan uit de taal. Last reageert opnieuw en definieert in zijn reactie de opvatting van kunst voor een socialistisch dichter: kunst moet dienstbaar zijn voor maatschappij, strijd en leven. De socialistische dichter wil een bruikbare soldaat zijn voor de klassenstrijd. Een burgerlijk criticus kan hier de schoonheid niet van inzien. Hier werkt een onbewuste, maar klasse bepaalde vernauwing van het blikveld, waartegenover zelfs de beste wil tot objektiviteit machteloos moet blijven.Ga naar eindnoot10. Donkers in zijn antwoord hierop zegt dat zijn oordeel niet afhankelijk is van de maatschappelijke klasse waartoe hij behoort. Illustratief hiervoor is zijns inziens de waardering die hij kan opbrengen voor de revolutionaire novellenbundel Marianne. Lasts verzen blijft hij gewoon zwak vinden.
Uit de persoonlijke brieven van Last aan Donker krijgen we echter een geheel ander beeld van Lasts motieven om de polemiek aan te gaan. Het gaat Last er niet zo zeer om de theorie achter Links Richten en de nieuwe socialistische poëzie te verhelderen, maar meer om de promoting van het werk van de Links Richten-groep. (...) willen wij een uitgever vinden dan moeten de boekwinkels ons werk koopen en uitstallen. De boekwinkel echter koopt ons werk niet wanneer de heele burgerlijke pers ons werk systematisch blijft negeren. Wij worden niet bespro- | |
[pagina 16]
| |
ken, niet genoemd in bloemlezingen en literatuurgeschiedenissen.Ga naar eindnoot11. In de discussie is Last voornamelijk propagandist. In de brieven is hij de literator die aan een vakgenoot schrijft. Dit dualisme van Last heeft ook grote invloed op de koers van het tijdschrift Links Richten. Beginnend als blad dat kunstuitingen van arbeiders stimuleert, wordt het al snel een gewoon socialistisch literair tijdschrift, wat blijkt uit het feit dat voor plaatsing ook een esthetische maatstaf wordt aangelegd. Op 27 februari 1933 steekt Rinus van der Lubbe de Rijksdag in Berlijn in brand, wat indirect het einde van Links Richten tot gevolg zal hebben. Volgens de nationaal-socialisten in Duitsland is er sprake van een communistisch complot, waarvan Van der Lubbe deel zou hebben uitgemaakt. De communisten nemen hier stelling tegen in Het Bruinboek (1933), waarin Van der Lubbe wordt afgeschilderd als homosexueel. Dit om aannemelijk te maken dat hij contacten onderhoudt met de S.A.-leiding, die in die tijd voor een groot deel uit homosexuelen bestaat. Tegen deze voorstelling van zaken wordt bezwaar gemaakt in het Roodboek (eind 1933). Men onderschrijft de aanval in Het Bruinboek tegen de praktijken van de nazi's, maar beschuldigt de communisten ervan de feiten te hebben verdraaid. Voor wat betreft Van der Lubbe; hij zou als eenling hebben gehandeld. De communisten voelen zich aangeklaagd. Zij stellen dat het Roodboek hen in een verkeerd daglicht plaatst en daardoor de positie van de fascisten versterkt. Het hoofdbestuur van de C.P.H. wil daarom Maurits Dekker, een van de medewerkers aan het Roodboek, als lid van het schrijverscollectief royeren. Dit plan krijgt echter weinig instemming en heeft tot resultaat dat de meeste communistische leden, waaronder Last, die de motie tegen Dekker steunen, het collectief verlaten. In november 1933 richten zij het blad Links Front op, waaraan Last korte tijd meewerkt en dat de strijd tegen het fascisme, ook tegen het koloniaal fascisme, hoog in het vaandel draagt. Vanaf het eerste nummer, waarin Jef Last zijn Ballade der zeven provinciën publiceert, mag het blad binnen het leger niet gelezen worden. Reeds in oktober 1932 rijzen bij Last enige twijfels omtrent de koers van de communisten. Tijdens zijn verblijf in de Sovjet Unie zegt hij op een congres dat hij in Duitsland eerder een fascistische dan een communistische putsch verwacht en dat hij twijfelt aan de geschiktheid van de communistische propaganda. Onder druk van de leiding herroept hij zijn woorden. Als hij net terug is in Nederland doet Hitler zijn greep naar de macht. De schok is zo groot dat hij zich terugtrekt uit het eigenlijke partijwerk. Last gaat voorjaar '33 naar Urk om een reportage te schrijven voor De Groene. Hier besluit hij een roman over de afsluiting van de Zuiderzee te schrijven. Hij weet veel van de achtergronden omdat hij aan het project heeft meegewerkt. Aan de hand van de gedachten van een visser beschrijft hij de reacties van de bevolking op de afsluiting. In Zuiderzee (1934) tekent Last voor het eerst een homosexuele relatie. Ook uit Een zonde tegen het bloed, dat hij in maart 1934 in het blad Fundament publiceert en waarin hij stelling neemt tegen de vervolging van homosexuelen in de Sovjet Unie, blijkt dat hij langzamerhand meer aandacht krijgt voor zijn eigen homosexualiteit en zijn persoonlijk gevoelsleven dat hij, naar eigen zeggen, tien jaar heeft onderdrukt. Terwijl Last bezig is aan Zuiderzee wordt hij door de C.P.H. teruggeroepen in verband met de zaak Van der Lubbe. Zijn vertrouwen in de communistische partij krijgt weer een deuk als bij het verschijnen van Het Bruinboek blijkt dat alleen datgene uit de getuigenverklaringen is gebruikt wat past in de theorie van de partij. Alles wat hiermee in tegenspraak was, is weggelaten. Last ontmoet in april '34 in Parijs op een internationale vergadering van schrijvers André Gide die zich kort tevoren heeft uitgesproken voor het communisme. Deze ontmoeting vormt het begin van een belangrijke en langdurige vriendschap. Last noemt Gide: (...) de beste vriend die ik op deze wereld heb gehad gedurende de twintig jaren van onze vriendschap, de vriend die mij vaak behoed heeft voor wanhoop, die mijn werk gestimuleerd en bevrucht heeft en wiens vertrek een leegte liet die nooit geheel gevuld kan worden.Ga naar eindnoot12. In augustus van hetzelfde jaar bezoekt Last in Moskou een schrijverscongres waar ondermeer over de richtlijnen voor revolutionaire literatuur wordt gesproken. Hij komt diep teleurgesteld terug. De nieuwe richtlijnen komen niet overeen met de opvattingen zoals die tot uitdrukking kwamen in Links Richten en Links Front. Gide ziet de zaak echter minder somber en helpt hem zijn twijfels overwinnen. Last en Gide gaan in het voorjaar van 1935 op reis naar Marokko. Deze reis markeert een verandering in Lasts literaire werk. Zijn schrijven is vanaf nu niet meer alleen een instrument in de klassenstrijd. Hij streeft in zijn volgende publikaties ook naar een grotere eerlijkheid en openheid met name met betrekking tot zijn homosexualiteit, terwijl zijn werk een grotere, onkerkelijk religieuze inslag krijgt. Ook gaat hij meer aandacht besteden aan de esthetische waarde van de taal. Uit 1936 dateert zijn bundel De bevrijde Eros die deze nieuwe geest uitademt. (...)
Vergeef me als ik rijker ben dan gij
ik heb de mannen lief niet minder dan de vrouwen
de maagden zijn niet beter dan de knapen
tot kussen biedt zich even mild de mond
als boven 't oog het welvend rond der slapen
(...)Ga naar eindnoot13.
Jef Last. Foto: André Gide.
Het feit dat Last politiek steeds verder van de C.P.H. komt te staan, maakt het voor hem waarschijnlijk gemakkelijker om | |
[pagina 17]
| |
over zijn homosexuele gevoelens te schrijven. Homosexuele relaties en kritiek op het communisme komen ook voor in Een huis zonder vensters (1935). Als Gide in 1936 een uitnodiging van de Sovjetregering krijgt om een rondreis door Rusland te maken, gaat Last mee. Hoewel men toegezegd heeft dat ze vrij rond mogen reizen, blijkt dit niet het geval. Ze krijgen slechts datgene te zien wat hun een positieve indruk kan geven van de jongste ontwikkelingen in de Sovjet Unie. Al snel merken ze dat er een nieuwe elite is ontstaan en dat de revolutie niet voor iedereen de vrijheid heeft gebracht waarop gehoopt was. De teleurstelling hierover verwoordt Gide in A retour de l'URSS (1936) en in Retouches à mon retour de l'URSS (1937) Op 18 juli 1936 breekt in Spanje de burgeroorlog uit. Nog geen maand na zijn terugkeer uit Rusland gaat Last naar Spanje om te strijden tegen de troepen van Franco. Tijdens zijn verblijf aldaar komen bovengenoemde boeken van Gide uit. Aanvankelijk verzet Last zich tegen de publikatie omdat hij voorziet dat dit de fascisten in de kaart zal spelen. Hij krijgt hierin gelijk: Gide's woorden worden door de fascisten gebruikt als propagandamateriaal. Last wordt ingedeeld bij een Spaans legeronderdeel. Omdat hij in zijn padvinderstijd kaartlezen heeft geleerd en met een kompas om kan gaan, krijgt hij al spoedig een leidende functie. Uiteindelijk klimt hij op tot de rang van kapitein. Vanuit Spanje stuurt Last regematig brieven naar zijn vrouw die zij, buiten zijn medeweten in de loop van 1936 en 1937 uitgeeft om in haar onderhoud en dat van de kinderen te voorzien. De heruitgave van deze brieven verschijnt in 1938 onder de titel De Spaanse tragedie. Last is van mening dat wanneer de fascisten aan de macht komen in Spanje, zij uiteindelijk heel Europa zullen veroveren. Het feit dat hij zelf mee gaat vechten in de Spaanse burgeroorlog is de uiterste consequentie van zijn al jaren ageren tegen de opmars van het fascisme. In het pamflet Over de Hollanders in Spanje (1937) waarschuwt Last hiervoor: Een waarschuwing Aanvankelijk is voor Last het communisme de enige mogelijkheid om het fascisme te bestrijden, daarom blijft hij toch lid van de communistische partij. In Spanje krijgen de communisten steeds meer macht en daarmee steeds meer greep op de organisatie van de strijd. Zij proberen andere linkse groeperingen buiten spel te zetten waardoor geen eensgezind links front gevormd kan worden. Last schrijft in het nawoord van De Spaanse tragedie dat de communisten er alles aan gedaan hebben om een revolutie af te remmen. Inmiddels is Last in een moeilijke positie gekomen. Op het internationaal schrijverscongres in Madrid in 1937 verwachten de communisten van hem een vernietigend referaat over Gide omdat zij hem, na zijn twee boeken over Rusland, als een verrader beschouwen. Last redt zich uit deze situatie door aan te voeren dat hij onmogelijk ongedocumenteerd over Gide kan spreken. Malraux verdedigt Last, maar zegt hem tevens dat hij nu niet meer veilig is in Spanje. Dit blijkt al snel als Last, terug aan het front, gearresteerd wordt door een communistische commandant op beschuldiging van sabotage. Het ligt in de bedoeling hem de volgende dag te fusilleren. Ik werd opgesloten in een tent waar een revolver op tafel lag, waarschijnlijk met de bedoeling dat ik zelfmoord zou plegen, maar die men met typisch Spaanse achteloosheid verzuimd had te laden.Ga naar eindnoot15. De volgende dag wordt hij door een sociaal-democratische kolonel vrijgelaten en in zijn rang hersteld. Omdat men vreest dat de communisten hem zullen liquideren tijdens de gevechten aan het front, wordt hij aangesteld als instructeur van recruten. Korte tijd later moet Last voor de krijgsraad verschijnen. Hij wordt ervan beschuldigd deel te hebben genomen aan de opstand in Barcelona tegen de communisten. Hij kan zijn onschuld bewijzen maar de vrees voor zijn veiligheid neemt toe. De Spaanse regering vraagt hem daarom een propagandareis door Scandinavië te maken met als doel geld en sympathie voor de strijd te verkrijgen. Tijdens deze reis hoort hij van nieuwe massaprocessen in Rusland en van de republikeinse nederlaag in Spanje (bij Teruel) waarvoor hij de communisten verantwoordelijk stelt. Op 1 maart 1938 maakt Last vanuit Kopenhagen bekend dat hij niet langer lid wenst te zijn van de C.P.N. Hij voert hiervoor geen redenen aan, omdat hij nog steeds meent dat kritiek op de communisten de fascisten in de kaart speelt. Sindsdien is hij partijloos. Vanuit Denemarken reist Last naar België van waar hij een brief stuurt aan de Spaanse regering waarin hij vraagt naar zijn legeronderdeel te mogen terugkeren. Dit verzoek wordt afgewezen zodat hij, noodgedwongen, terugkeert naar Nederland. Hij is echter door het in dienst treden bij een buitenlandse mogendheid statenloos geworden en wordt bij de grens gearresteerd en als ongewenst vreemdeling opgesloten in de kazerne van Zundert. Hier schrijft hij zijn roman De laatste waarheid (1938). Hij wil in dit boek aantonen dat alleen de ‘bovenrationele’ liefde het machtsdenken en het materialisme kan doorbreken. Na enkele weken wordt hij vrijgelaten. Als statenloos burger moet hij zich van politieke activiteiten onthouden. Hij is gedwongen van zijn vrouw te scheiden en afstand te doen van zijn kinderen opdat zij niet ook statenloos worden. In Nederland probeert de communistische partij Jef Last zwart te maken door hem af te schilderen als deserteur. Nico Rost, een jeugdvriend, krijgt de taak toegeschoven om hem in een brochure in een kwaad daglicht te stellen. Dit pamflet Het geval Jef Last (1938) wordt door Last bestempeld als de ‘smerigste’ brochure, ooit over hem geschreven. De toon is zeer vijandig: Zijn werk op zichzelf is niet voldoende, om hem de roem en de liefst internationale positie te verschaffen, waarnaar hij haakt. (...) Als Last zich, met een overvloed van schone woorden, bij een politieke richting aansluit doet hij het, (...) om haar als voetstuk te gebruiken ten eigen baat.Ga naar eindnoot16. Het schrijven door Last over homosexualiteit acht Rost verderfelijk en strijdig met de partijlijn. Ook verwijt hij hem - en dat is gezien het jaartal van uitgave van de brochure zeer interessant - zijn pessimisme omtrent het verloop van de strijd van de Duitse jeugd tegen het opkomend fascisme. Een ander verwijt aan Lasts adres is dat deze niet gelooft in de overwinning van de republikeinse troepen in Spanje en dat hij de Russische hulp bagatelliseert. Jef Last reageert op deze aantijgingen in een brochure, waarin hij schrijft dat de communistische partij zich niet verdedigt door middel van politieke argumenten, maar door laster en leugens: | |
[pagina 18]
| |
Zoo heeft juist de Heer Rost zich geroepen gevoeld de vuilnisemmer uit te gooien over mij die twintig jaar naast hem in den strijd stond (...).Ga naar eindnoot17. Lasts tegenbrochure laat weinig heel van de beschuldigingen geuit door Nico Rost. Men probeert niet alleen Last te treffen maar ook zijn gezin. Op straat wordt zijn vrouw door fanatieke communisten in het gezicht gespuwd. De Spaanse tragedie bevat een naschrift waarin Last uitgebreid ingaat op de achter hem liggende communistische periode. De Russische revolutie beschrijft hij als een niet te onderschatten stap voorwaarts, maar het stalinisme wijst hij streng af en stelt dit gelijk met fascisme. Hij schrijft, dat men hem altijd ten onrechte heeft beschouwd als een blinde verdediger van het stalinisme. De kritiek op het Russische systeem, zoals dat naar voren komt in Een huis zonder vensters heeft de pers over het hoofd gezien. Vooral op de kadaverdiscipline en de dogmatische ideeën van de communisten uit een van de hoofdpersonen van het boek kritiek. Paul wondde zich aan dit kantige sectarisme dat in het zweren bij een partijthese een bewijs zag van oprecht communisme. Had hij zelf niet de weg naar de theorie pas door het gevoel heen leeren kennen? Solidariteit was het eerste geweest waarnaar hij verlangd had en het viel hem zwaar proletariërs, zelfs wanneer ze verdoold waren, zooals men dat eischte te haten.Ga naar eindnoot18. Kort voor de oorlog schrijft Last samen met de Duitse journalist Harry Wilde Kruisgang der jeugd (1939). Nu hij heeft gebroken met de C.P.N. valt het hem makkelijker het Roodboek bij te vallen en Het Bruinboek te bestrijden. Last en Wilde hebben gekozen voor de vorm van een historische roman, waarin een beeld wordt geschetst van de jeugd na de eerste wereldoorlog in Nederland en Duitsland. Het werk bevat veel passages over de politieke achtergronden van deze tijd. Het doel is Van der Lubbe van alle blaam te zuiveren. De Duitsers nemen het boek in 1940 onmiddellijk in beslag. | |
III De tijd van de grote twijfel (1940-1972)In deze periode formuleert Last voor zich zelf een nieuwe vorm van socialisme. Hij vernieuwt zijn belangstelling voor het verre oosten. De nadruk van zijn werk ligt in deze periode meer op studies over oosterse landen dan op fictioneel werk. Verder komt hij op voor de belangen van homosexuelen.
Dirk Schilp, Tom Rot en Eddy Wijnkoop richten in de herfst van 1940 het illegale blad De Vonk op, dat gedurende de hele oorlog blijft verschijnen. Jef Last wordt vanaf het tweede nummer in de redactie opgenomen. Met de uitgave van het blad streven zij de bevrijding van Nederland na. Zij benadrukken dat ieder volk zichzelf moet bevrijden, niet alleen van de Duitsers maar ook van het kapitalisme. In 1942 duikt Last onder in Oegstgeest. Naast zijn illegale activiteiten neemt hij de studie van het Chinees weer op. Aan de Leidse universiteit staat hij ingeschreven onder een valse naam. Nog tijdens de oorlog doet hij zijn kandidaatsexamen, dat in 1948 officieel erkend wordt. Aan het einde van de oorlog is hij actief bij de Binnenlandse Strijdkrachten rond Ommen. Na de bevrijding gaat De Vonk over in De Vlam, weekblad voor vrijheid en cultuur. Wegens bewezen diensten in de bezettingsjaren krijgt Last in 1945 zijn Nederlanderschap terug. Hij trouwt dan voor de tweede maal met Ida ter Haar. Zijn dochters zijn getuigen. De opvatting die Last in deze tijd heeft van het socialisme werkt hij uit in Een socialistische renaissance (1945), waarop wij hier nader ingaan. De opkomst van het fascisme wijt Last aan een falend marxisme, dat zich uitsluitend bezig hield met de economie. Het marxisme vindt hij star en verouderd, omdat het geen oog heeft voor andere beginselen waarop mensen zich kunnen verenigen zoals onder andere bloedverwantschap, taal en religie. Marx heeft geen rekening gehouden met een klasse van ‘kleine’ ambtenaren en middenstanders, zij bleken het meest ontvankelijk te zijn voor de fascistische propaganda. Het fascisme kan volgens Last alleen overwonnen worden door een beweging die zich inzet voor de gehele mensheid, die zich richt op eeuwig blijvende waarden. Deze beweging noemt Last het mensheid-socialisme. De eenheid die wij nastreven is een eenheid in Liefde (...), op weg naar deze eenheid hebben wij minstens evenveel te leren van den Christus als van Nietzsche, Marx en Plato.Ga naar eindnoot19. Ook in Lasts eerdere werk hebben Christelijke motieven een rol gespeeld. Last refereert echter niet aan een Christendom zoals dat door de kerk wordt uitgedragen. Uit een aantal gedichten van Last in De Gemeenschap meent De Maasbode af te kunnen leiden dat Last godsdienstig geworden is. Last antwoordt met een gedicht waarin de volgende passage voorkomt: Lok mij niet bij je in je holle kerk
En sluit de deuren voor den einder toe,
Juist van die preek en litaneien moe
Zocht ik het zwerk.
Waar zeker niet ùw God de storm schiep als zijn werkGa naar eindnoot20.
Lasts visie op de godsdienst is veel eerder pantheïstisch. Wat Last aanduidt met ‘Liefde’ vindt hij onder andere terug in de Christelijke naastenliefde. Last koestert een ideaal waaraan hij de naam ‘Rijk van de arbeid’ geeft. Daarbinnen bevinden zich een aantal cultuurgemeenschappen maar ook zelfbesturende economische eenheden. Een culturele gemeenschap hoeft niet noodzakelijk samen te vallen met een economische. Zo zal bijvoorbeeld een Nederlandse mijnwerker lid zijn van de roomse kerk, de Nederlandse cultuurgemeenschap en van de internationale kolenproductie gemeenschap. Ieder van die drie gemeenschappen moet op zijn eigen gebied zelfbesturend zijn. Last heeft deze idealistische studie geschreven in 1944. Na de bevrijding voegt hij er een nawoord aan toe, waarin hij zich teleurgesteld uitlaat over de gang van zaken in en na de oorlog. Over de houding van de arbeiders is hij zeer verbitterd. Tijdens de oorlog hebben zij geheuld met de Duitsers om daar voordeel aan te behalen. Het streven naar macht verwerpt hij: Zo worden staat, volk, partij, en zelfs het socialisme doeleinden in zich zelf, nieuwe afgoden waaraan mensenlevens bij millioenen geofferd worden in plaats van middelen en werktuigen om den mens in staat te stellen God te dienen en zijn wil op aarde te doen zegevieren.Ga naar eindnoot21. Hij richt zich met dit boek op vrije mensen onder wie het Socialisme zijn Renaissance zal kunnen beleven. Last ziet zichzelf als een vertegenwoordiger van een generatie waarvan de wortels vergiftigd zijn door de eerste wereldoorlog. Hij heeft zelf de mogelijkheid gevonden om vanuit bepaalde idealen te strijden voor een betere maatschappij. Na de tweede wereldoorlog bestaat weer het gevaar van een gedesillusioneerde generatie, een jeugd zonder idealen, wat een herhaling van de geschiedenis kan veroorzaken. Daarom gaat Last in 1947 met Gide naar Duitsland waar zij een serie lezingen houden voor de Duitse jeugd. Deze jongeren worden ook nog eens verguisd door de rest van de wereld, waardoor er een groot gevaar bestaat voor een opnieuw ontluiken van het fascisme. In 1949, tijdens de Ronde Tafel Conferentie, waar de soevereiniteit van Indonesië geregeld wordt, nodigt Hatta, de latere vice-president van Indonesië, Last uit om zijn land te bezoeken. | |
[pagina 19]
| |
Zijn verblijf in Indonesië zal van 1950 tot eind 1953 duren. Op verzoek van president Soekarno stelt Last een rapport samen over de kunst en de cultuur op Bali. Dit combineert hij met een leraarschap Engels en Cultuur Geschiedenis. Uit het rapport en ook uit het op Bali spelende kinderboek I Bontot en I Koese (1958), blijkt dat Last vertrouwen heeft in de vooruitgang. Een goed gebruik van de verworvenheden van de moderne tijd en goed onderwijs, bieden de mogelijkheid voor een ontwikkeling naar een beter bestaan. De oude cultuur moet echter niet vergeten worden. De waarden die daarin vervat zijn kunnen de jeugd voor een verlies van morele waarden behoeden. Daarom kiest hij, als hij bij zijn afscheid een toneelstuk schrijft, voor een bewerking van de oude sage van Djaja prana. Djaja prana is een kasteloze die wordt opgevoed door een vorst, met wie hij in conflict komt als hij zowel aan de vorst als aan het volk trouw wil blijven. Last ziet hierin een parallel met de moderne tijd. Hij vergelijkt Djaja prana met de communisten die hun idealen trouw blijven en voor de verwezenlijking daarvan ook de communistische partij trouw blijven, ook als deze partij hen tot zelfbeschuldiging dwingt en executeert. Als Last terug is in Nederland geeft hij met zijn dochter Mieke een aantal voorstellingen van het stuk. Last speelt met dochter Mieke stuk Djaja prama plm. 1955.
Foto: Nederlands Letterkundig Museum. In 1955 vestigt Last zich in Hamburg waar hij zijn studie Chinees hervat. In 1957 promoveert hij cum laude op het onderwerp Lu Hsün - Dichter und Idol. De reden dat hij deze persoon kiest tot onderwerp van zijn dissertatie is dat zijn leven, aldus Last, grote verwantschap vertoont met dat van veel Westeuropese schrijvers, met bijvoorbeeld zijn eigen leven en dat van Gide en Henriëtte Roland-Holst. Lu Hsün (1881-1936), een belangrijk auteur in het na-revolutionaire China, werd aanvankelijk door de communistische partij van China als te individualistisch beschouwd. Door de sociale tegenstellingen die hij ziet gaat hij het marxisme bestuderen. Hij voelt zich tot de communistische partij aangetrokken maar wordt geen lid. Zijn dood heeft volgens Last een latere verguizing voorkomen. Opmerkelijk is dat Last, ook volgens eigen zeggen, eens het ‘reklame nummer’ was van de communistische partij. Als we naar Lasts oeuvre kijken, constateren we dat hij na de oorlog veel vertaalt en verder voornamelijk reportages en reisverhalen schrijft. Hij laat zich niet in met partijpolitiek, maar blijft wel trouw aan zijn eigen socialistische ideeën, die gebaseerd zijn op een goede verstandhouding tussen volken en liefde voor de medemens. In het verleden hadden zijn uitgesproken politieke opvattingen zijn literaire werk een gedrevenheid gegeven. De lezers ervan waren voorstanders of uitgesproken tegenstanders. Last wilde de arbeiders steunen in hun strijd en tegelijkertijd moesten zijn boeken de burgerij wakkerschudden en overhalen om deel te nemen aan dezelfde strijd. Zijn latere boeken zijn meer beschouwend maar dragen wel zijn individuele idealen uit: Het schrijven heb ik altijd gezien als een vorm van LEVEN. Een agitatorsrol, die stond me meteen al voor de ogen. De mensen wakker maken.Ga naar eindnoot22. In de jaren 50 en 60 maakt Last veel reizen. Hij bezoekt onder andere China en Japan, waarover hij boeken schrijft als China. Land van de eeuwige omwenteling (1965), Japan in kimono en overal (1960) en De tweede dageraad van Japan (1966). Voor China had hij altijd al grote belangstelling. Zoals al eerder vermeld werd zette de kennismaking met het boek van Borel, De geest van China hem aan tot de studie van het Chinees. Zijn enthousiasme voor de Chinese cultuur is een reactie op het grote pessimisme en de afschuw van de westerse beschaving, die na de eerste wereldoorlog ontstond. De wijsheid en schoonheid van het oosten gaven hem geloof in de toekomst. (...) De geest van China werd geschreven uit Liefde. Omdat die Liefde voor de Andere ook thans nog de enige kracht is die de ondergang onzer wereld kan voorkomen.Ga naar eindnoot23. Wij zagen reeds dat Last ook tijdens de tweede wereldoorlog rust zoekt in de studie van het Chinees. Het doel van zijn reportages en van het grote aantal lezingen, dat hij ook in het buitenland, over zijn reizen houdt, is begrip kweken voor andere culturen. In zijn reportages valt de belangstelling van Last voor de toekomst van de culturen die hij beschrijft op. Hij besteedt daarom in zijn boeken veel aandacht aan de jeugd, omdat zij, mits zij in vrijheid opgroeit en een ideaal voor ogen heeft, de hoop vertegenwoordigt op een socialistische maatschappij. Last houdt hierover ook voordrachten voor de VARA radio en televisie. Last steunt Provo, omdat hij van mening is dat zij als groep jonge mensen, die bezig is met maatschappelijke problemen, door de maatschappij in ieder geval serieus moet worden genomen. Om hier de aandacht op te vestigen staat hij bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1966 op de kieslijst van Provo. Verder neemt hij stelling tegen de aanwezigheid van Amerikanen in Vietnam en tegen de atoombewapening. Vanaf zijn kennismaking met André Gide komen homosexuele relaties vaker voor in het werk van Last. Deze tendens zet zich voort. Ook op een ander niveau houdt hij zich bezig met de homosexuele problematiek. Hij is medeoprichter van de vereniging, die later onder de naam C.O.C. bekend is geworden en schrijft tal van artikelen voor de door het C.O.C. uitgegeven bladen. In 1962 verschijnt De jeugd van Judas waarin beschreven wordt hoe de hoofdpersoon geleidelijk zijn homosexuele gevoelens ontdekt. Opzien baart ook zijn boek Mijn vriend André Gide (1966) omdat ook hierin de homosexualiteit besproken wordt. Last overlijdt op 15 februari 1972. Kort na zijn dood verschijnt de homo-erotische porno roman De zeven caramboles, die door de inleider, Guus Dijkhuizen, aan Last wordt toegeschreven. De eigenlijke auteur is Co Mantjes, Last heeft slechts het materiaal geredigeerd. Grote welstand heeft Last in zijn leven nooit bereikt en ook nooit beoogd. Zijn hele leven heeft hij moeite moeten doen om zijn werk uitgegeven te krijgen. Zijn reizen kon hij alleen maken door subsidies van regeringen en bedrijven. Bekijkt men |
|