vervolg van pag. 68
lijk weergeven. Dat je erdoor niet zozeer aan het lezen als wel aan het denken herinnerd wordt. Daartoe maak je heel bewust gebruik van syntactische fouten. Je denkt niet in leesvorm; denken speelt zich in een andere taal af. Het moet dicht bij het halfbewuste liggen ... Ik ben nu met een gedicht bezig, waarbij dat probleem me enorme praten speelt. De laatste regels daarvan zijn te af: ik krijg het gedicht niet ‘open’ en dat moet. Net zoals dat middenin beginnen, zo moet het gedicht ook in het ‘proces’ eindigen. Het moet niet stoppen; de deksel mag niet op de put. Het gedicht moet een kiem blijven, een stukje in een nooit-eindigende schakel.
Over het algemeen heb je positieve kritieken gekregen, maar er zijn je toch ook wel verwijten gemaakt. Poll bijvoorbeeld (NRC 12-1-73) begon zijn recensie van Wie wat vindt heeft slecht gezocht met te zeggen: ‘Er is iets misgelopen in de zelfkritiek, waarmee Rutger Kopland zijn verbeeldingswereld bestuurt. Hij laat gedichten de deur uitgaan, die hij vroeger zou hebben tegengehouden en opzij gelegd’. Als voorbeeld noemt hij ondermeer:
Wie nog op poëzie wacht? Jij niet,
jij wacht op de dag dat het echt
terugkomt, dat wat je zocht naast je
zal liggen en zuchten en kreunen,
leven, dat er godverdomme eindelijk
eens geen woordpoëzie uitkomt.
‘Dat is acteurspoëzie’, zegt Poll, ‘voor een acteur die van schmieren houdt. Ko van Dijk op volle sterkte’ (Overigens houden ze bij de NRC blijkbaar niet van ‘godverdomme’, want Reinders viel in zijn bespreking van Al die mooie beloften van 9-3-79 over datzelfde woord, vreemd genoeg omdat je het al eens gebruikt had en op dezelfde wijze). Poll ergerde zich in diezelfde kritiek ook aan ‘En weer gezien dat de natuur van wol was/de gekste dingen waren van wol, zo moe en zo/tevreden was ik. Ook ik was van wol en/ik had zojuist iemand ontmoet die helemaal/van wol was’. ... Al die ‘wol’ en al dat ‘was’ ziet Poll als taalarmoede.
Tja, wat moet ik daar nu op zeggen. Natuurlijk voel ik me hierdoor op mijn pik getrapt. Het is ook wel bijzonder negatief, op het vijandige af. Die agressieve toon begrijp ik niet goed ... Ik ben het er ook volstrekt niet mee eens. Ik begrijp werkelijk niet wat hij bedoelt. Dat met die wol, dat is toch heel bewust. Het is toch evident, dat ik dat gedaan heb om een tragikomisch effect te bereiken. Taalarmoede ... ik dacht dat ik toch wel bewezen had, dat ik met taal om kan gaan. En als ik zoiets opschrijf, dan heeft het natuurlijk een bedoeling. Als Poll dat niet lust, dan scheiden zich onze wegen.
Herinner je je die kritiek van Boudewijn Büch op Al die mooie beloften nog?
Nou en of. Een fantastische klootzak is dat. Ik ben niet voor censuur, maar ... Jezus, als dat zó moet. Ik was ontzettend boos om die kritiek. Ik heb hem er ook op aangesproken en hij reageerde heel bang. Ik was ècht kwaad en heb hem gevraagd hoe hij het in godsnaam in zijn hoofd haalde om zó misbruik van een positie bij de krant te maken. Ik heb hem daarbij ook nog even bij de revers van zijn colbert gepakt. Natuurlijk ben ik gevoelig voor kritiek; natuurlijk vind ik het vervelend als mensen iets niet mooi vinden. Maar het is niet zo, dat ik het niet wil horen, zeker niet. Van mensen als Van Deel, of Herman de Coninck of Hugo Brems wil ik alle kritiek aanvaarden. Maar het gaat me om de manier waarop dat gaat.