rijk in zijn dagen, en in de verzen waar hij hierover schrijft wordt zijn elders wat fleurige taal heel eenvoudig en direkt. Zoals, bij voorbeeld, in deze regels uit The Masque of Anarchy, waarin de dichter de betekenis definieert, die dat mooie woord ‘Freedom’ voor de armen had:
For the labourer thou art bread,
And a comely table spread,
From his daily labour come
Thou art clothes, and fire, and food
For the trampled multitude.
The Masque of Anarchy is trouwens door de beruchte Peterloo Massacre te Manchester in 1819 - een soort Sharpeville - geïnspireerd. Een vreedzame openluchtvergadering over parlementaire hervormingen werd in dat jaar door soldaten aangevallen en beschoten, waarbij doden vielen. Zoals zo vaak tijdens zijn korte leven reageerde Shelley hierop met een fel protest in de vorm van een gedicht, waarin hij zijn opvattingen op het gebied van moraal, politiek en economie duidelijk formuleerde. Dit boek van Claire Tomalin is de jongste bijdrage in deze reeks van Thames en Hudson, waarin ook boeken over o.a. Oscar Wilde, E.M. Forster en Aubrey Beardsley zijn verschenen, uitgaven die ik in het verleden in deze rubriek heb besproken. De zwart-wit illustraties, (waaronder portretten, handschriften, spotprenten, landschappen en olieverven door Turner) zijn, zoals ook in de andere delen in de reeks, bijzonder informatief. Men kan telkens weer teruggaan en steeds weer kan men nieuwe, interessante details ontdekken. Maar... deze boeken moet men ook lezen, want de teksten zijn allemaal door deskundigen en bekende auteurs geschreven. Het zijn geen vies romancées. Bovendien ziet men door het lezen van de tekst hoe goed de keuze van de illustraties is. Dit is in het bijzonder het geval met deze uitstekende kleine biografie door Claire Tomalin.
Voor het virus (of de bacil) die de oorzaak van verkoudheid is, heb ik groot respect. Met al onze moderne middelen kunnen wij het (of hem) nog steeds niet verdelgen. Ik ben dit virus (of deze bacil) ook dankbaar voor de drie dagen die ik onlangs in bed moest doorbrengen, want op een van deze dagen heb ik het januari-nummer van London Magazine, nu sinds 1961 door Alan Ross geredigeerd, ‘from cover to cover’ kunnen lezen, met inbegrip van al de (literaire) advertenties.
De literaire kultuur van een land wordt voor een groot deel door zulke tijdschriften gedragen. Wat London Magazine betreft, is de draagwijdte van de kulturele belangstelling heel groot en merkwaardig internationaal van aard, wat duidelijk blijkt uit de inhoud van dit jongste nummer.
Ross is recentelijk in Finland geweest en schrijft hierover. Er zal een bloemlezing van vertaalde Finse poëzie bij hem verschijnen. Hij schrijft verder over enkele nieuwe reeksen, maar óók over de zojuist genoemde reeks van Thames en Hudson), èn over het nieuwste boek van de beeldende kunstenaar David Hockney (Paper Pools).
Hierna volgt een kort verhaal, vreemd en expressionistisch, door Jonathan Sim, een Engelsman in Griekenland - zijn eerste publikatie. Hij vertelt over een Griekse school waar de chaos de overhand heeft gekregen. Zijn figuren doen denken aan de illustraties op de kaften van Nederlandse pockets van de laatste jaren - die wanstaltige, halfdebiele mensen die men ziet, bij voorbeeld, op de kaft van de Nederlandse editie van Injury Time (Blessuretijd) van Beryl Bainbridge (Arbeiderspers). Dan komen zes vertaalde gedichten door de bekende Italiaanse dichter Eugenio Montale, door G. Singh (een Indiër?) en een lang gesprek van Alan Ross met de dichter (en schilder) Charles Tomlinson, die, naar ik geloof, in Nederland bij de Poetry International happenings aanwezig is geweest. Tomlinson vertelt hoe hij in zijn schilderijen soms door Hercules Seghers is geïnspireerd.
Daarna volgt een charmant stuk door romanschrijver Thomas Hinde (pseudoniem van iemand van adellijke afkomst) over zijn wonen buiten Londen en al de perikelen van een schrijversbestaan. Hinde is de auteur van een beroemde eersteling, Mr. Nicholas, van 1952, in Penguinuitgave verkrijgbaar en nu is onlangs de roman Daymare van hem verschenen - welke roman in de laatste pagina's van dit nummer van London Magazine gekraakt wordt wegens Hinde's pessimistische visie op Engeland vandaag. In de roman voorspelt hij een algehele instorting in het jaar 1981 - dus het is deze zomer maar afwachten.
Wat hierop volgt vond ik het meest interessant van alles: pagina's uit een nog te verschijnen autobiografie door de schilder en toneeldécor man, Robert Medley. Héél interessant, want deze pagina's gaan over het ‘Group Theatre’ in Londen gedurende de jaren 1932-39, een toneelgroep onder de leiding van de danser Rupert Doone, die mime met dans en het gesproken woord op het toneel wilde combineren. Het Group-theater was het, dat alle vier toneelstukken van W.H. Auden en Christopher Isherwood bracht tussen 1934 en 1939: The Dance of Death, The Dog beneath the Skin, The Ascent of F6, en On the Frontier. Het laatste stuk was een ‘flop’ - Christopher Isherwood noemde het later ‘a terrible mistake’, en dit kwam, zegt Medley, doordat noch Auden noch Isherwood naar de raad van de producer Rupert Doone wilde luisteren. Men krijgt trouwens van dit uittreksel uit Medley's memoires geen sympathiek beeld van Auden en Isherwood, die blijkbaar geneigd waren de aspiriraties van het Group-theater te onderschatten en te bespotten. Medley is ook van mening dat beiden het Group-theater gebruikten om voor zichzelf grotere bekendheid te verwerven maar dat ze zelf niet bereid waren de Groep te steunen.
Hierna volgen 36 pagina's besprekingen van allerlei soort boeken, over de fotograaf van oorlogstaferelen Don McCullin; over de gedichten van Kingsley Amis, nu verzameld; over Breytenbach; over Angus Wilson, Isherwood, Murdoch, Drabble, Hinde èn over de Amerikaanse dichteres Adrienne Rich, die na een huwelijk en het produceren van drie zoons en drie boeken toch heeft gekozen voor lesbische liefde en feminisme. Haar meningen over de man doen mij denken aan de befaamde 19e eeuwse librettist van de Gilbert & Sullivanopera's, W.S. Gilbert, die in een feministisch liedje in zijn ‘comic opera’ Princess Ida (op het gedicht The Princess van Alfred, Lord Tennyson gebaseerd) een docente onder andere laat constateren dat: ‘man is only a monkey shaved’ en ‘man is Nature's sole mistake’. En dát was in het jaar 1884.
Hiermee zou ik deze kroniek besluiten, maar ik wil er toch, achteraf gezien, nog een woord aan toevoegen over een boek dat aan de auteur Forrest Reid is gewijd en dat ook in dit nummer van London Magazine is besproken. Waarom? Omdat de bespreker van dit boek, The Green Avenue: The life and writings of Forrest Reid, 1875-1947, schrijft dat Reid vandaag bijna vergeten is. Dit was niet het geval gedurende de eerste jaren na de oorlog. Reid was een schrijver van boeken over jongens, die geen boeken vóór jongens waren. Hij was een uitermate rustige homofiel, een pedofiel, in de dagen toen men hierover nooit openlijk sprak. Reid's werk is van een grote verfijning en een grote gevoeligheid. Het is ook literatuur en zal daarom, naar mijn idee niet altijd in de vergeethoek blijven. De bespreker David Severn schrijft: ‘as Taylor (auteur van deze studie) demonstrates... Reid developed into one of the subtlest and most penetrating psychologists among twentieth century novelists. His genius - and it is no less - consists in his ability to explore areas of experience which no one else has explored in fiction, and to illuminate them with the profoundest understanding’. Praise indeed! zoals wij in het Engels zeggen.
Neil Jordan: The Past, Jonathan Cape 6,50
Claire Tomalin: Shelley and his World, Thames & Hudson 5,95
Alan Ross (redakteur): London Magazine, 30, Thurloe Place, Londen, SW7 (Slechts 1,15)
Brian Taylor: The Green Avenue: The Life and writings of Forrest Reid, 1875-1947, Cambridge University Press 12,50