Maar toch, waarom juist rond François HaverSchmidt een toneelproduktie? Want iedereen noemt iedereen wel eens Piet Paaltjens, maar lang niet iedereen weet wie daar nu precies mee wordt bedoeld. Sterker nog: dàt er ook in werkelijkheid op een bepaald iemand wordt gedoeld. Kiezen voor al te gemakkelijk succes kan het Haarlemse HaverSchmidtcollectief moeilijk worden aangewreven.
Wigbolt Kruyver, die straks HaverSchmidt op het toneel gestalte zal geven: ‘Paaltjens ben ik voor het eerst gaan lezen op de middelbare school. De gedichtjes spraken me toen erg aan. Later, op de pedagogische academie, moesten we speciale studies maken. Voor het vak Nederlands viel zowel bij Bert (Bunschoten, speelt Piet Paaltjens in de toneelproduktie, red.) als bij mij de keuze op HaverSchmidt. Toen werd bij ons allebei de belangstelling voor de volle honderd procent aangewakkerd. Veel was er niet, maar we kregen toch al gauw het plan met de gedichten uit Snikken en Grimlachjes en met andere HaverSchmidt teksten een soort eenakter te maken. Ik had op het toneel al eens een stukje preek van HaverSchmidt gedaan, maar niemand in de zaal wist dat het tekst van HaverSchmidt betrof. Het was in de tijd dat Bert en ik nog maandelijks onder de naam Duo Triplex, samen met pianist Cees West in de Toneelschuur een kolderiek programma uitbrachten.’
Het ging daarbij om het volgende stukje preek: ‘Och ziet mij de lieden eens aan die wel blij zouden willen zijn, doch zij kunnen het niet, tenminste niet van heler harte. Er scheelt iets aan, ja, aan wàt? Geen geneesheer die het u met volkomen juistheid zou kunnen zeggen. De verkeerde verhouding van de vochten daarbinnen, de slechte aard van het bloed, weet ik wàt, iets is oorzaak dat zij zwaarmoedig zijn en tobberig, tenminste afgetrokken en in zichzelf gekeerd. Men kan hen aan het lachen brengen door sterk of onverwacht op hun gevoel te werken, doch het is als wanneer op een droevige dag de zon even tussen de wolken doorkomt; aanstonds is het weer grijs en gedrukt en zo zijn ook de neerslachtige mensen: in een ommezien weer even stil en vervelend als tevoren. Wat zijn ze te beklagen, de armen.’
En HaverSchmidt zèlf, hoe was hij niet te beklagen.
Van de Lagemaat: ‘Ja, dat moet hij zeker zijn geweest. Het was al in deze preek, dat de dood een belangrijk thema was. Het is een preek dat hij sprak van de worgengel. Dat woord koos Rob Nieuwenhuys ook voor zijn boek dat hij over HaverSchmidt schreef: De dominee en zijn worgengel.’
Vertelt dat hij evenals Kruyver en Bunschoten al lange tijd geobsedeerd werd door HaverSchmidts literaire voortbrengselen.
Van de Lagemaat: ‘Precies om twaalf uur 's nachts belde ik Wigbolt op, want opeens wist ik met onomstotelijke zekerheid dat we met die teksten iets moesten doen. Iets zouden kùnnen doen ook. Wigbolt was het met me eens, ging onmiddellijk accoord, alleen, we wisten nog niet hoe. Steeds weer stuitten we op die dubbele persoonlijkheid. Je leest diverse malen hoe HaverSchmidt Paaltjens eigenlijk wil wegschrijven. Hij laat hem wel op drie verschillende manieren verdwijnen: in een bootje, tussen twee biljarts, op het slagveld in Frankrijk. Die mystificatie, door HaverSchmidt telkens opnieuw zelf aangewakkerd, blijft ons maar intrigeren.
Een van de momenten waarop François HaverSchmidt de dichter Piet Paaltjens verdrijft, wordt al beschreven voorin Snikken en Grimlachjes, in de monoloog Levensschets. HaverSchmidt beschrijft daarin een ontmoeting met Paaltjens te Friesland. En in dat verhaal van die ontmoeting neemt de dominee niet alleen grote afstand van Paaltjens, hij schrijft er ook de woorden neer die de afstand alleen maar groter zouden kunnen maken, wanneer hij werkelijk nog greep op zijn geesteskind zou hebben gehad.
Citaat: ‘Zoo zat hij op de punt van een paal en spoog kringetjes in het water, terwijl de avondzon zijn hoed omglansde. Verwondert het U, dat ik een oogenblik waande Pothof voor mij te zien, den zwager van Van Balkum? Gij kent Pothof immers, of liever, gij hebt hem gekend? Want hij is niet meer. Hij stierf van schrik den heldendood bij het Groninger aardappeloproer. Dat vergat ik evenwel in mijn eerste ontsteltenis en ik bedacht het eerst, toen ik den mond reeds open had om te roepen: “Hé, Pothof, ben jij daar?” Gelukkig, dat ik het nog niet gezegd had, want op hetzelfde oogenblik zag de jongeling om en vestigde één zijner zielvolle blikken op mij. En zie, toen herkende ik hem. Hij was het zelf, de verdwenen maar onsterfelijke Piet Paaltjens.
“Piet!” zeide ik, terwijl ik daverde op mijn grondvesten, “Piet!” Hij antwoordde niet, maar glimlachte, koud en bitter, als het noorderlicht.
“Piet!” huilde ik ten derden male en sprong dwars over de tranen die mij ontrolden, op hem los.
Te laat. Toen ik het paalwerk bereikte, was Paaltjens reeds in een boot gedaald en gleed weg in de richting van Schiermonnikoog.’
Luc van de Lagemaat: ‘Het is hier dat wegvaren, van hèm, HaverSchmidt wegvaren, dat ons weer intrigeert. Daarom begint onze theaterproduktie met deze scène. Het is een interessante ontmoeting tussen HaverSchmidt en Paaltjens, maar het publiek maakt zo ook meteen met beide heren kennis.’
François HaverSchmidt en de dood. In heel zijn werk keert de dood als thema steeds opnieuw terug. En tenslotte wachtte hij zelf het bezoek van de dood niet af, hij koos er zelf voor, uit eigen vrije wil.
Wigbolt Kruyver: ‘Het lag misschien voor de hand, dat je in een theaterproduktie die zelfmoord kant zou aanscherpen. Wij hebben dat heel bewust niet gedaan. Hij zou een heel onzuivere werking hebben. Het accent ligt met opzet juist niet op die zelfmoord.’
Van de Lagemaat: ‘Het is wel zo, dat HaverSchmidt altijd met de dood bezig was. Dat thema hebben wij bij onze onderzoekingen ook steeds weer herkend. In de Universiteitsbibliotheek in Leiden is een enorm epistolarium van HaverSchmidt aanwezig. Oorspronkelijke preken, gedichten, zelfs rijmpjes die hij schreef voor z'n vrouw en z'n kinderen. Hij deed dat vaak op de achterkant van rouwkaarten. Hij schreef zelfs briefjes met zwarte randen er omheen aan mensen.
Toen François HaverSchmidt in Den Helder woonde heeft hij ooit eens een ontslagbrief geschreven. Hij wilde een ander leven, de brief zou er de aanzet toe zijn. Zij werd nooit verstuurd.
Van de Lagemaat: ‘Om die ontslagbriefje gaat het ons in heel belangrijke mate. Met het verscheuren van die ontslagbrief, tekende HaverSchmidt naar onze mening zijn doodvonnis.’
Bert Bunschoten: ‘Hij greep z'n kans om te veranderen toch niet aan. Daar omheen hebben we onze voorstelling gemaakt.’ Van de Lagemaat: ‘Hij durfde op dat moment zijn zekere positie niet in de steek te laten en de roeping van zijn talent te volgen. Toen heeft hij zich als het ware geamputeerd, een belangrijk deel van zichzelf ontkend. Uiteindelijk heeft zich dat dan ook gewroken.’
‘We vonden nóg een zeer belangrijk punt in de briefwisseling die hij gevoerd heeft met zijn vriend van Wessem. Het betrof hier zo'n duidelijke vriendschap, die in beider leven zo'n vreselijk belangrijke plaats innam, dat deze ook in ons stuk van ontzaggelijk groot belang is gaan worden. Een vriendschap die naar onze mening belangrijker was dan zijn huwelijk. Héél duidelijk wordt de rijkdom van die vriendschap in HaverSchmidts laatste brief aan Van Wessem, waarin hij hem aanspoort naar een reunie te komen.’
Citaat uit de brief: ‘... Het is waarschijnlijk onze láátste. Niet dat ik zo spoedig denk te sterven. Maar ik geloof niet dat wij weder zullen samenkomen. De machine werkt te stroef die ons bijeen brengt. Dat gij ooit te Schiedam zult komen of ik te Tiel is meer dan twijfelachtig. Wel hoop ik op Leiden