Twee sinterklaasversjes voor zijn kinderen
Beide gedichtjes zijn gedateerd 5 december 1884. Het eerste is voor zijn dochter Margot bestemd die toen twintig jaar was (geboren 13 april 1964), het tweede voor zijn zoon François die op 19 december vijftien zou worden. Wat hij zijn kinderen als geschenk gaf is uit de teksten niet op te maken. Wat Margot betreft, kunnen we nog gissen. Het gedicht aan zijn zoon geeft geen enkele aanwijzing. Eerst komt het vers voor zijn dochter.
(aan Mejuffrouw M.C. Haverschmidt)
O Neem mij meê, als gij gaat uit logeeren
Naar Frieslands hoofdstad, Utrecht of naar Dordt.
Ik weet dat gij, door dames en door heeren,
Daar graag en gauw heengenodigd wordt.
Ze vinden u zoo'n prettige logée;
Ik vind het ook. Daarom, o neem mij mee!
Wie weet, wellicht, ondanks uw broer's studeeren,
Breekt eens de dag, de blijde, weder aan,
Dat gij met de uwen, niet als voorge keeren,
De koffers pakt om saam op prijs te gaan.
Vergeet dan niet, Margot, mijn vuurge beê,
En reis niet af, of neem mij stellig meê!
Misschien, och ja, ook dit kon u gebeuren,
Dat de een of andere knappe jongeling
op u verliefde, en om zich op te fleuren,
als echtgenoot met u den boer op ging.
Al wou hij dan ook met u over zee,
In vredesnaam, maar neem ook mij dan mee!
In het gedicht aan zijn zoon is Haverschmidt voluit de zielehoeder, maar niet zonder dat daar een persoonlijke ervaring achter schuilt. Zijn vijftien-jarige zoon zal geen kind meer zijn, maar hij moet het kinderlijke (het ‘reine, vrome, blijde’) niet afleggen, zoals zijn vader - niet tot zijn geluk - wèl gedaan heeft door ‘in de diepte’ af te steken.
Weldra wordt gij vijftien.
Voor zoo'n grooten jongen,
Thans geen kind meer zien;
|
|