Bzzlletin. Jaargang 8
(1979-1980)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
De jonge Nijhoff
| |
[pagina 27]
| |
uitgeversfirma Martinus Nijhoff had gesticht. Maar wat zich in dit jongensachtig uitdagend verwoorde superioriteitsgevoel openbaarde was toch meer dan dat, het was het excessieve zelfbesef van de dandy, die men in deze brieven ook aan allerlei andere trekken duidelijk herkent. ‘Het goede schoon vinden is beter dan het kwade absurd te vinden (Nijhoff)’, schrijft hij bv. in dezelfde brief waarin hij Wouter deelgenoot maakte van zijn buitensporig zelfgevoel. Het zou een aforisme uit The Picture of Dorian Gray kunnen zijn, evenals deze wijsheid van een jaar later, die ingeleid wordt met de mededeling dat hij plus minus tien uur per dag werkt: ‘Het eenige wat intellect schaadt is hard werken. Het eenige wat een dichter schaadt is niets’.Ga naar eind5. Hij had zich als schrijver intussen ook al laten portretteren. ‘Pim (zijn één jaar jongere broer, K.M.) schildert me uit en al schrijvend zit ik te poseeren. Hij teekent heel aardig.’ Ondanks zijn labiele gezondheid was deze dandyeske jongen een sportieve knaap. In zijn eerste briefje verheugt hij er zich op, dat hij waarschijnlijk binnenkort Zweedse-gymnastiekles zal krijgen. ‘Daar wordt je meer lenig dan sterk van. Je wordt er gewoon een acrobaat: loopt op hanebalken, enz.’ Bij diezelfde gelegenheid schrijft hij ook, maar het lijkt niet zozeer de sportieve jongen als wel de op elegantie verliefde jonge dandy, die hier aan het woord is: ‘Ik ga beslist, als 't winter wordt, schoonrijd-schaatsen koopen. Ik geloof dat dat mijn fort zal worden.’ Hij houdt verder van zwemmen, roeien en zeilen en wordt gefascineerd door de vliegerij van zijn tijd. ‘Donderdag en Vrijdag zijn we voor niets naar Olieslagers gegaan, “le vent est plus fort que moi”, zei hij. Maar Zaterdag, Zondag en Maandag heeft hij reusachtig gevlogen. Kolossaal, wat is dat indrukwekkend!’Ga naar eind6. Nauwelijks had hij zich gemeld als lid van de Nederlandsche Gymnasiastenbond, of hij zond de redactie van de Rostra Gymnasiorum ter publicatie een gedichtje toe. Het was een romance in de trant van wat ik nu maar de oudhollandse school van Staring, Potgieter en Beets noem, een vermakelijk droevige illustratie van het spreekwoord Occasio post est calva, zoals de titel luidt.Ga naar eind7. Het stukje werd inderdaad gepubliceerd. Het verscheen in de Rostra van 8 oktober 1910, maar dan wel in de rubriek Varia en Rijmelarij! Redacteur S.K. de Waard, juridisch student in Groningen, zag er kennelijk niet meer in dan een nogal onhandige, hier en daar echter niet onaardige imitatie. - Zij liepen te saâm over 't paadje,
Weg-kronkelend in 't verschiet;
't Was stil. Er bewoog geen blaadje.
Zij beiden - ze spraken niet. -
Hij was een vent als een eike,
Een kèrel als een boom;
Zij was bedeesd, zacht meid'ke
Vol maagdelijke schroom.
Zij liepen te saâm over 't paadje -
't Was stil om hen heen, niemand sprak;
En toch voelde geen van beiden
Zich heelemaal op z'n gemak.
Had pa niet, van 't aardige Jansje
Aan moeder eens ronduit gezeid:
‘'t Is een aardig stelletje, gansje,
Die komme d'r wel, da's geheid’.
Nu liepen ze saâm over 't paadje
En 't gewichtig minuutje was daar -
‘Zeg, Jansje!’ Ha, 't was begonnen,
Maar helaas nog in lange niet klaar.
‘Wat is er?’ vroeg Jans, toen hij hokte,
‘Zeg, zei je wat, beste Piet?’
‘Ja, Jansje, ik zei: zeg Jansje,
Maar meer, tot nu toe, zei ik niet’.
‘En wat, wou je dan zeggen?’
Vroeg ze weer, en ze greep zijn hand -
‘Och - dat boer Krelis z'n egge
Nog staat daar op 't land’.
--------------------------------------------------------------------
Ze liepen te saâm over 't paadje,
Weg-kronkelend in 't verschiet.
't Was stil. Er bewoog geen blaadje.
Zij beiden - meer spraken ze niet. -
Zoo zijn ze bij haar huisje gekomen:
Ze waren er al te gauw;
Daar hebben ze afscheid genomen -
En ieder, op zijn wijz', had berouw.
En hij, op z'n lippen zich bijtend,
Liep vlug naar zijn huisje toe - dra -
En zij, 't zichzelfve verwijtend,
Keek droevig hem achterna. -
Martinus Nijhoff
Een paar maanden later schreef hij Wouter over een gedicht Tulpe dat hij had gemaakt, maar dat niet naar de Rostra ging. Ik heb echter een ‘allemachtig’ aardig en bepaald mooi stukje (zoals ik en anderen zeggen) er naar toe gestuurd. Tot mijn groote spijt! Want achterna-bedacht zal de helft er wel het mooie niet van begrijpen. Het is 'n ‘Oud liedeken’ d.w.z. dat de gedachte die ik kreeg, ik niet geschikt vond om in nieuw-Nederlandsch om te zetten, maar hij leek me echt Dietsch. Helaas heb ik echter nieuw-nederlandsche spelling moeten invoeren, omdat Dietsche spelling ik toch niet geheel en correct had kunnen aanbrengen. Als 't er in komt (ofschoon ik denk dat S.K. de Waard het wel niet waardeeren zal) lees dan: voor elke ui een uu, voor elke ij een ie (nu ik me bedenk komt er geen ij in voor). Het was hem dus bij het schrijven van zijn ‘Oud liedeken’ en mogelijk ook al van zijn romance niet om pure imitatie begonnen, maar om het uitdrukken van persoonlijke gedachten en gevoelens die zo algemeen, zo oud en volks waren, dat ze als vanzelf de vormen van het verleden opriepen. Hij nam voor de vertolking van zijn gedachten en gevoelens de gestalte aan van een dichter, een zanger uit vroeger tijd. Het was meer dan een liefhebberij van voorbijgaande aard. Zijn drang om het persoonlijke zo algemeen mogelijk uit te drukken en daarvoor aan te sluiten bij de traditie is een wezenstrek van de latere Nijhoff, al zou die geen oude taalvormen meer gebruiken. Zes jaar later schreef hij bv. Pierrot aan de lantaarn in volkstaal, omdat hij, zoals hij het zelf formuleerde, | |
[pagina 28]
| |
de behoefte had zijn persoonlijkste gevoelens uit te drukken in de spreekwijze van iedereen.Ga naar eind8. Om terug te keren naar redacteur S.K. de Waard: Nijhoff had zich niet in hem vergist. Het ‘Oud liedeken’ werd niet geplaatst. In het rubriekje Correspondentie van de Rostra van 11 maart 1911 stond te lezen: M.N. te 's-G. Probeer liever nog eens proza. De jonge Nijhoff was veel rijper, gecompliceerder ook dan S.K. de Waard bevroedde. In dezelfde maand waarin zijn ouderwetse romance in de Rostra verscheen, dichtte hij het volgende Franse kwatrijntje met het ook later door hem zo vaak gehanteerde spiegelmotief: Le monde est plein de fous -
Et qui n'en veut voir
Doit se tenir tout seul
Et - casser son miroir.
‘Verdraaid goed, he!!!!!!’, tekende hij erbij aan in de brief waarin hij voor Wouter het versje overschreef. In zijn brieven gaf hij ook enkele proeven van romantische ironie ten beste. Als een afgeleefde grijsaard zo zwak krijgt hij met bevende hand nog deze groet aan Wouter op papier: Nu ga ik groeten.
Hoe droef is dit groeten!
Mijn pen krast langzaam stil. -
Terwijl m'n vingren, kwijnend,
de letters bevrig lijnend,
derven energie en wil.Ga naar eind9.
‘Bewaar! Enig exemplaar!’, voegde hij er tussen haakjes aan toe. Voor de om 's dichters deugdzaamheid nogal eens bekommerde Wouter schreef hij ook het volgende gedichtje culminerend in het perfect geacteerde verdriet van het als een stout kind zo aandoenlijke vergeetmenietje dat hij was: O! Vriend mijner jeugd
Dien ik liefhad
Vóór 'k hem kende
Die steeds mij wendde
Op het pad
Der deugd.
Gij wist als een zonnebloem
U zoo dikwijls voor te doen
Jegens mij
Die als 'n klein vergeet-mij-nietje
Achter een heel hoog grassprietje
Stilletjes schrei.Ga naar eind10.
Bij de laatste regel van de eerste strofe in de marge tussen haakjes: hm ???? ?? Het opvallendst is wel de minneklacht Wanneer mijn lief is heengegaan. Een zorgvuldig gecomponeerd gedichtje, dat met zijn vele herhaling als een lied begint om dan over te gaan in een spreekvers met al de schrille pathetiek van Paaltjens en te besluiten met een hartverscheurende hervatting van het refrein. | |
[pagina 29]
| |
Ik heb de nachten doorgeschreid,
Want m'n lief is heengegaan,
Alles was één triestigheid
Want m'n lief is heengegaan.
Zelfs den heldren, lieven dag,
Toen m'n lief was heengegaan,
Nimmer ik zoo somber zag
Als toen m'n lief was heengegaan.
Zij was mij het oogenlicht. -
Nu m'n lief is heengegaan
is m'n oog als blind en dicht.
Och! M'n lief is heengegaan.
Och! M'n lief! Terwijl ik schrijf
Hang ik met gebogen lijf
Over mijnen tafel heen.
Dan weer - in 't hout ik bijt
Van de tafel, en ik rijt
wild m'n vleesch van één.
Och! M'n lief! M'n lief is heen!!Ga naar eind11.
In oktober 1910 kreeg Nijhoff pianoles van Franz Leyé, een Oostenrijker, bij wie ook zijn nichtje Emma Wagner les had. Het zou nauwelijks het vermelden waard zijn, als niet uit zijn brieven bleek hoe belangrijk de muziek in deze jaren voor hem werd. Als hij enkele maanden les heeft, bericht hij Wouter dat hij behalve naar de opvoering van Lucifer door Royaards ook naar een concert van Mengelberg is geweest, waar de om zijn vertolking van Griegs pianoconcert beroemde Percy Grainger als solist optrad. ‘Percy Grainger speelde... meer hoef ik je niet te zeggen’. In nóg een van de brieven die Wouter Nijhoff me liet lezen, komt een Mengelberg-concert ter sprake. Gisteren-avond ben ik naar Mengelberg geweest of liever Weingartner.Ga naar eind12. Die dirigeerde zelf een van zijn symphonieën (een lang, verveelend en niets-waard ding, onbeduidend, niet van zichzelf, samenraapsel, slecht -) Daarop was een Ton-Dichtung (Orpheus) van Liszt, en dan merk je pas eens het verschil tusschen niets en alles. Daarna iets van Beethoven, maar Liszt vond ik veel mooier. Hij werd echter niet alleen een kritisch concertbezoeker, maar begon al gauw ook te componeren. In het voorjaar van 1911 schrijft hij na een heel verhaal over de manier waarop hij de logeerproblemen gaat oplossen, nu zijn grootmoeder Wouter met Pasen niet kan hebben, omdat die te druk is: Verder heb ik 't van de week erg druk gehad met - componeeren. Ik heb een Valse gewrocht. Ze is een beetje saai en er zitten natuurlijk veel fouten in de linkerhand. Maar ik heb nou eenmaal niet compositie-les gehad! Als ik in Amsterdam kom, zal ik hem je wel 's voorspelen. Verder heb ik een vers en daarop weer een wijs op de mandoline gemaakt. Reuzeleuk! Alleen is inhoud en wijs zeer droevig. 't Lijkt wel een treurmarsch! Ook dat zal ik je 's voorzingen. Onmiddellijk hierna schakelt hij over naar de watersport, de jonge componist blijft een enthousiast roeier en zeiler. Een paar maanden later lijkt het of het componeren zijn fort gaat worden. ‘Beste Wouter’, schrijft hij, Hoe gaat 't met je! Slaap je tegenwoordig wel lekker? Werk je nog wel 's wat aan de catalogus? Ik niet, want ik heb betere dingen te doen! En daarmee hoop ik meer geld te verdienen, - als 't lukt -. Tegelijk is dan m'n naam gevestigd! - - - - - Mijn Sirenen-zang is af! Of hij een bestaande dan wel een door hemzelf geschreven tekst op muziek had gezet, weet ik niet, maar hoe dan ook, het was een mooie compositie, vond hij. Buitengewoon mooi, zooals iedere hoorder zegt. Vooral de laatste treurmarsch. Fijn gevoeld, origineel!! De Grieksche leeraar was opgetogen!Ga naar eind13. Wat 'n succes! Wat 'n succes! Weldra gaan 2 lieve meisjes (‘lieve’ in een kadertje, K.M.) hem zingen en dan op 'n bondsavond! - buitengewoon - volgend jaar - Kan M.D. zingen? Ik hoop van wel!!!!!!!!!! In een brief van vermoedelijk eind 1911 schreef hij Wouter verder nog, dat hij behalve een Frans gedicht (‘hetgeen volgens het oordeel van anderen en mij zeer mooi is’) ook enige Hollandse verzen heeft gemaakt en verder is begonnen met het componeren van een marsch.Ga naar eind14. Nieuwsgierig geworden door deze mededelingen over zijn ambitieuze muzikale activiteiten vroeg ik Nettie Wind (de schrijfster A.H. Nijhoff), zijn eerste vrouw, die hij in 1915 leerde kennen, of hij ook later nog wel had gecomponeerd. Dat bleek niet het geval te zijn geweest, maar al zocht hij het dan ook als scheppend kunstenaar al gauw niet meer in de muziek, hij bleef nog jarenlang een trouw bezoeker van de Mengelbergconcerten en bleef ook jaren nog pianospelen. ‘Hij was zeer muzikaal’, schreef Nettie Wind, Hij speelde zeer goed piano, maar uitsluitend voor zijn eigen genoegen. Van enige ‘activiteit op dit gebied is feitelijk geen sprake geweest. Er ging zelden een dag voorbij dat hij niet speelde. Hij sloeg zelden een Mengelberg-concert over. Beethoven, Bach, Chopin, Mahler, Satie, Debussy, Stravinsky. Omstreeks 1927 heeft hij echter zijn vleugel verkocht en daarna weinig meer zelf gespeeld.Ga naar eind15. Het zou wel erg vreemd zijn als dit afscheid van de muziek niet samenhing met de wending die zich toen in zijn leven en kunst aan het voltrekken was.
Anders dan met zijn zelfbesef was het met het amoureuze leven van de ambitieuze jongen maar treurig gesteld. De afwijzing door een meisje waar hij veel van hield, schijnt hem bijzonder diep te hebben aangegrepen. Hij voelde zich verongelijkt en achtergesteld in de liefde. Men merkt er al iets van als hij in oktober 1910 schrijft dat hij in een dansclub is, maar het daar ‘natuurlijk’ niet zo met de ‘puella's’ treft als zijn neef.Ga naar eind16. Toen Wouter hem had geschreven over zijn eigen relaties met de ‘puella's’ géén klagen te hebben, onthulde hij zijn neef de oorzaak van zijn verdriet. Hij deed het in een getypte brief die hij om de vaderlijke censuur te ontgaan in het Latijn schreef. Ofschoon ik goed in Latijn ben, ga ik toch, om me te oefenen, Latijn schrijven. Comprehendis cur Latine scribam? Pater non leget!! Ingeniose!! Cum verbia nescio, fingam, ne lexicone debeam. (nam piger sum) Aquam in ore sentibam, cum epistulam legebam. ‘O! O! Miesam! Miesam!!’ exclamavi, ‘melius est, nunquam in te incidisse!! O! O!’ Graviter lacrimavi - - -. Multis lacrimis fusis, dixi: ‘Es ist nur ein Traum gewesen und es hat nicht sollen sein’ et tranquillus in saevis difficultatibus obdormiscere conatus sum --- --- --- et somnium somniavi: in prato fui. Ovis pulchra quoque fuit. Ovem mecum ducere volui. Ovis sinit. Prope finem prati pons fuit. Cum ad hunc pontem venissemus ovis dixit se non longius mecum ire velle. ‘Nam est, inquit, alter, quem amo’ His verbis dictis | |
[pagina 30]
| |
revertit, nam ille alter non sinere poterat quin ovis longius mecum iret. Flens experrectus sum ---. ‘Begrijp je waarom ik Latijn schrijf?’, schreef hij in het Latijn, ‘Dat kan vader niet lezen!! Slim!! Als ik een woord niet weet, verzin ik het om het niet in het woordenboek te hoeven opzoeken, want ik ben lui. 't Water kwam me in de mond toen ik je brief gelezen had. ‘O! O! Mies! Mies!!, riep ik uit, “het was beter geweest als ik nooit op je gevallen was!!” Ik huilde verschrikkelijk. Toen ik eindelijk was uitgehuild zei ik: “Es ist nur ein Traum gewesen und es hat nicht sollen sein” en gekalmeerd probeerde ik toen in deze verschrikkelijke ellende in slaap te komen - - en ik droomde dat ik op een grasveld was. Er was daar een mooi schaap. Ik wilde het meenemen en het schaap vond dat goed. Er was aan het einde van dat grasveld een brug en toen wij bij die brug waren gekomen, zei het schaap dat het niet langer met mij wilde gaan. “Want er is”, zei ze, “een ander waarvan ik hou”. Daarna ging ze terug, want die ander duldde niet dat ze nog langer met mij ging. In tranen werd ik wakker’
Wie met Nijhoffs poëzie vertrouwd is, zal het niet zijn ontgaan dat er in zijn dromenverhaal al twee beelden voorkomen, die in de verbeeldingswereld van de latere dichter van fundamentele betekenis zijn: het beeld van het grasveld en dat van de brug, die de grens vormt tussen het idyllische land en dat van de werkelijkheid. Bij de brug begint voor de dromer de ellende. Maar dit terzijde. De ongelukkige minnaar werd verteerd door jalouzie op zijn in de liefde zoveel fortuinlijker neef en hij was des duivels, toen hij merkte dat deze dat grote geluk niet voldoende waardeerde. Te nijdig ben ik op je, om je netjes te typen. Ik schrijf dus zoo slordig mogelijk en hoop dat je je oogen bederft - Mijn nijdigheid bestaat uit louter jalouzie, pure jalouzie - Je bent 'n geluksvogel, ik niet - - Want - jij bent verliefd, ik niet. - (natuurlijk moet je op zoo iemand verliefd zijn!!! Dat kan niet anders! Je bedriegt jezelf!) Ik niet, zei ik, en 't is waar. En dan op z'n Van Deyssels: Je bent een botterik, een stompe vent, een stomme knul, een poen, een patser, een schooier, een-, een-, - - - - - - - - - - Ik wou dat je niets was, of een beetje stof, een beetje asch - - - - - - - - Als hij Wouter de volgende dag opnieuw schrijft, herinnert hij hem aan het postscriptum dat hij toegevoegd had aan zijn brief met het in het Latijn gedane verhaal van zijn grote deceptie. Dat luidde: ‘Vriesland zegt (hij is een misogien) dat de vieste dingen zijn die hij kent: Sunier (Fransche leeraar) - melk - meisjes. Hij zegt dat de climax groot is!! Hij zegt de waarheid (!)’ Dat zijn klasgenoot Victor van Vriesland een misogyn is, moet hij terugnemen, schrijft hij nu. ‘Dat is niet waar! Maar ik was 't, toen ik 't schreef, en durfde mijn naam niet noemen!’ De gedesillusioneerde minnaar had er niet voor durven uitkomen dat hij uit dépit in vrouwenhaat gevlucht was. ‘Ik ben nu eenmaal gek! - dol - dwaas - krankzinnig! - Ik kan er niet meer toe komen om 'n nieuwen bundel te gaan drukken!Ga naar eind17. Van de briefkaart hebben ze niets gemaakt! Adieu. Te moriturus saluto. Matinus Nijhoff’ Het was niet voor het eerst dat hij zich gek noemde. Toen hij in oktober 1910 geduelleerd had, schreef hij Wouter, die daar wel benieuwd naar was: ‘Het duel enz. zal ik je dan eens vertellen. Het is te welgemeend voor de Rostra, en trouwens iedereen hoeft niet te weten dat ik gek ben’.Ga naar eind18. Men krijgt de indruk dat hij na zijn grote teleurstelling in de liefde meer en meer zijn schaduw ontdekte, het vreemde, duistere wezen dat in hem school. De dandy vertoont nu ook de trekken van de levensdilettant uit de fin-de-siècle. ‘Wil je je Grootmoeder Funke nog wel van me feliciteeren?’, vraagt hij als een attente jongeling, die overigens wel meer aan zijn hoofd heeft. ‘Is ze niet jarig geweest? Er staat me zooiets van bij.’ Maar dan roert zich plotseling de jonge wolf. ‘Ik geloof dat ik van de week rare dingen ga doen met X. Groetend, Martinus Nijhoff’ Het was het begin van wat hij de X-geschiedenissen noemde, die hij Wouter alleen maar vertellen wilde. De ontgoochelde minnaar werd een moeilijk te verzadigen experimentator. Zaterdag voor een week ben ik weer voor het eerst naar dansles gegaan. Er zijn inderdaad eenige aardige meisjes en, O Wous, mijn hart is toch zoo elastiesch. Hoe meer er in komt, hoe meer kan er ook in. Toch zal ik wel nooit meer goed verliefd worden. Dat kan niet meer! Il sont passés les jours de --- Maar L'amour est enfant de bohème / Qui n'a jamais connu des lois. Maar ook (mijn vroeger ik voor een ander aanziende) Felix quem faciunt aliena pericula cautum.Ga naar eind19. Ontgoocheling, ongebreidelde experimenteerdrift, maar ook zelfreflectie dus. Hij distancieerde zich zeer bewust van het eigen ik om het als een toeschouwer zo objectief mogelijk in het oog te krijgen en zich rekenschap gevend van de gevaren waaraan het bloot stond, behoedzaamheid te leren.
Het spreekt haast vanzelf dat deze uitgeverszoon zijn weg naar de letterkunde grotendeels zelf vond. Het gymnasium betekende daarbij doorgaans een obstakel. In zijn ironische bespreking van Van den Ents Stilistische Leesoefeningen voor de middelbare school haalde hij kostelijke herinneringen op aan het literatuuronderwijs dat hij genoten had.Ga naar eind20. En terwijl ik dit, letterlijk voor u (uit het voorbericht, K.M.) overschreef, doemde mijn jeugd weer voor me op, toen ik zelf, in een der ‘middelklassen’ van het gymnasium, gedichten begon te lezen. Wat vonden ‘wij’, dat waren ik-zelf en enige ‘mensen’ van mijn klas, onze leraar hopeloos naïef, als hij ons Hooft en Staring liet parafraseren, terwijl wij 's winters, als de lampen al op waren, of 's zomers als de mussen al ploeterden in de dakgoten, rustig te midden van het langzaam voortzeuren van Granida-gruwel en Jaromir-jammer, onder de bank op onze knieën Kloos en Van Eeden opensloegen! En wanneer er dan eens gedichten voorkwamen waaraan we ‘meededen’, het Stokske van Oldebarnevelt of Mouring die de vrije schepen b.v., hoe kinderlijk en kortzichtig leek dan de explicatie! Ik heb zes maanden verdriet en onvoldoende gehad met Carel ende Elegast, maar vond in diezelfde tijd de middeleeuwse Beatrijs, die ik via Boutens ontdekt had, helemaal niet moeilijk. De enige poëzie waarvan ik op het gymnasium reeds als van poëzie genoot, waren de gedichten van Catullus (die ik me ‘herinner’ telkens als ik ze overlees: - en dat zal u genoegen doen, Dr. Brakman, mijn uitnemende Latijnse leeraar, aan u denk ik hier apartelijk tussen haakjes). | |
[pagina 31]
| |
Ik wil geen afbreuk doen aan de lof voor de eminente classicus, wanneer ik opmerk dat het genot dat Catullus hem bereidde, toch ook wel uit zijn affiniteit met deze hartstochtelijk bewogen liefdesdichter verklaard zal moeten worden. De eerst tot zaligheid vervoerde, maar al gauw tot wanhoop gedoemde minnaar van de trouweloze Lesbia moet hem heel persoonlijk hebben aangesproken. ‘Maar toen ik Catullus las’, vervolgt hij, zat ik al in de vijfde, droeg een lange broek en had 's avonds wel wat anders te doen dan verzen te lezen en te schrijven. 's Avonds had ik dus geen tijd meer, maar om niet onherstelbaar achter te raken, moest ik de schooluren vruchtbaarder aanwenden, de Franse leraar lette niet op ons en Verlaine lag dus kalm open naast de Misantroop, maar bij The Paradise and the Peri doken Keats en Wilde op mijn knieën; van Duitse gedichten hield ik niet, want alles viel na Hofmannsthal tegen, en zodoende zat ik bij Der Taucher mijn nagels vast schoon te maken en las de tijdschriften. Zijn belezenheid in de buitenlandse auteurs die hij noemt was natuurlijk niet zo héél groot. Wat bv. Verlaine en Keats betreft omvatte die nog maar een aantal losse gedichten. Pas toen hij in militaire dienst was, las hij Verlaine in de beroemde bloemlezing van François Coppée, die hij met De Hérédia's Trophées altijd in zijn soldaten kist bij zich had en nóg later pas kwam hij echt tot de lectuur van Keats.Ga naar eind21. Maar dat neemt niet weg dat hij als gymnasiast al ongewoon belezen was. Hij was nog geen zeventien toen hij Dickens Martin Chuzzlewit, Scotts The Antiquarian en Anne of Geierstein in een Nederlandse vertaling en Tolstoj's Oorlog en Vrede in het Frans las. Hij las de hele Shakespeare in de vertaling van Burgersdijk voordat hij genoeg Engels kende om Three men in a boat te kunnen lezen. Hij gaf dan ook grif toe, dat hij in deze jaren iets van de autodidact en de snob had, iets van de ‘geheime onverzettelijke trots’ van de een en de ‘grillige maar fijne smaak’ van de ander. Als werken uit de Nederlandse literatuur die hij bewonderde, noemde hij in zijn correspondentie met Wouter (hij zat toen in de vijfde) symbolistische werken als Mei van Gorter, Van Eedens Ellen en daarnaast ook het proza van Couperus, zijn grote stadgenoot. ‘Ik ben nu ook weer met een “heerlijk boek” van hem bezig, Dionysos’, schrijft hij in 1911.Ga naar eind22. Wat later noemt hij vrijwel uitsluitend nog boeken die op een of andere wijze kenmerkend zijn voor het decadentisme van het fin de siècle. De figuur van Vladimir Sanin, de door zijn instincten gedreven, moreel volkomen ongeremde egotist uit de geruchtmakende roman van Arcybasew boeit hem. ‘Zeg, dat moet je bepaald ook eens lezen’, raadt hij Wouter aan. ‘Het is prachtig.’Ga naar eind23. En dan somt hij op wat hij allemaal nog méér gelezen heeft. ... Pathologieën en Pijpelijntjes van J. Israël de Haan (handelende over homosexualiteit.) Vooral het eerste is zeer mooi (stijl!), het tweede is een beetje grof. Verder: Van Oscar Wilde: The picture of Dorian Gray. Wijders: van Teirlinck: Mijnheer Serjanszoon. Ook dit zijn minder zedige boeken! Dan nog veel andere, minder belangrijke. Van Teirlinck las hij wat later ook Het ivoren aapje. ‘Zeer mooie taphereeltjes, maar nogal onsamenhangend’, vond hij.Ga naar eind24. In zijn brieven liet de jonge decadent die hij zelf was (en speelde) Wouter diverse manieren duidelijker het onderscheid tussen hun beider levens voelen. In een brief van eind 1911 informeert hij vulgair: Hoe gaat het nou met je pens? Je bent zeker allang weer buiten en naar school? En je ken zeker al weer lachen? Ja! Ik hoop het. Niet dat er nu zeer veel te lachen is, want: Tout ce qui n'est pas bête est triste, / Et - tout ce qui n'est pas triste est bête. (Een der spreuken van van Vriesland, met wien ik nog steeds geen woord gewisseld heb.)Ga naar eind25. In een brief die wel van 1912 zal dateren, voert hij zich zelf ten tonele als een decadent estheet. Ik verwekelijk zeer op het oogenblik. Zit op mijn kamer met een petroleumlamp (waardoor mijn handen mooi tinten!) en -kachel, waarop water staat te koken vlak bij me. Ik heb een nieuwe manier van nagelknippen ontdekt en eenige verzen gemaakt van de week.Ga naar eind26. Het is deze dandyeske Nijhoff, die Jeanne van Schaik-Willing veertig jaar later vanuit een onuitwisbare herinnering ongelooflijk knap geportretteerd heeft. Zij zat twee klassen lager dan hij en had hem via Pim, haar schoolvriendje, haar eerste literaire probeersels voorgelegd, maar zij kende hem niet persoonlijk nog. Mijn eerste persoonlijke ontmoeting met hem vergeet ik nooit. Ik was met zijn broer meegelopen naar zijn huis in de Scheveningse bosjes en stond nog in de gang, die crême was met tegen de zoldering, bij wijze van fries, in gelige letters geschilderde bijbelspreuken, toen hij langzaam de trap afdaalde met een grote zwarte kater op zijn schouder, die hij streelde. Hij zal toen net achttien zijn geweest. Er was in zijn houding iets bewust behaagzieks en tegelijk iets agressief-ironisch. Hoewel hij vrij nietig was van postuur, licht blond en niets had van de slanke, lange, mooie he-men van de school, weet ik toch dat hij imponeerde. Hij emaneerde een stralende kwelzucht, al zeide hij niets dat deze woorden zou rechtvaardigen.Ga naar eind27. Het portret stelt Nijhoff voor in de zomer van 1912.
Anders dan Victor van Vriesland publiceerde hij niet in de Rostra, een prullig blad, zoals hij Wouter schreef. Hij zond evenmin iets naar de literaire tijdschriften, zoals Van Vriesland die in De Nieuwe Gids van 1911 al drie sonnetten had gepubliceerd, opgedragen aan hun klasgenoot Willem Loeb.Ga naar eind28. Nijhoff vond ze zeer mooi, maar liet zich door het succes van zijn rivaal, met wie hij overigens begin 1912 Oscar Wilde's Ballad of the Reading Gaol vertaalde, toch niet verlokken nu zelf ook gedichten in te zenden. ‘Ik heb de laatste weken een paar prachtige gedichten gemaakt, die zeker overal in opgenomen zouden worden’, schrijft hij Wouter in 1912. Als ik in Amsterdam ben in de Kerst, zal ik ze je wel eens voorlezen. Je zult verstomd staan, evenals allen waaraan ik ze liet lezen. Een andere letterkundige (passez-moi le mot en faute de mieux) leert ze zelfs al uit het hoofd. Ik ben echter van plan niets uit te geven of in te zenden voor het | |
[pagina 32]
| |
staatsexamen, maar dan zal het ook donderend nederdalen.Ga naar eind29. Nadat hij vanuit de vijfde klas staatsexamen had gedaan, liet hij zich in oktober 1912 inschrijven als student in de rechten aan de Gemeentelijke universiteit van Amsterdam. In 1913 publiceerde hij in de Amsterdamsche Studenten-almanak zijn gedicht De vrouw in het rood en in 1914, hij was toen dienstplichtig soldaat, Het juffertje in het groen.Ga naar eind30. Ze horen beide thuis in dezelfde traditie als de dichtproeven die ik hiervóór citeerde, in die van de romantische ironie van Paaltjens, of van Heine, als men wil, ze zijn alleen veel sterker van vorm. Gisteren-avond na het werken
Liep, wijl ik wat uit Carmen floot,
Ik nog een straatje, toen 'k ontmoette
Een vrouw, geheel gekleed in 't rood.
Zij was een karmozijnen vlam,
Bloed-roode bloem, die de aarde ontsproot!
Ze vroeg, of ik wat met haar opliep -
Hoè weigeren zóó 'n vrouw in 't rood!
En toen wij hecht-gearremd liepen,
Voelde ik liefde fel en groot -
(Zijt gij dan, hart, nimmer verzadigd!)
Voor die gracieuze vrouw in 't rood.
We kwamen onder donkre boomen:
Toen, plots, zij me in haar armen sloot,
Haar lippen vonden mijne lippen -
O, die roode mond dier vrouw in 't rood!
Den ganschen nacht waren we samen -
Maar toen ik eind'lijk van haar vlood
Liet ik haar, nog ziek van liefde, achter,
Die hartstochtelijke vrouw in 't rood.
Als ik haar nogmaals zou ontmoeten,
Als zij mij weer haar schoonheid bood,
Dan ging mijn leven naar de bliksem
Om die verdomde vrouw in 't rood.
Toch wil 'k haar zoeken, moet 'k haar vinden!
Ik zal haar vinden bij den dood:
O heerlijkheid den dood te vinden
Bij die gezegende vrouw in 't rood.
In de Amsterdamsche Studenten-almanak van 1914 publiceerde hij behalve het al genoemde Juffertje in het groen (Bij Wijnand Focking) ook het in Sapphische strofen geschreven Morgengebed, dat blijkens het handschrift al in maart 1912 geschreven was en dus nog uit zijn gymnasiumtijd dateert. Het thema van het gedicht laat zich onmiddellijk verbinden met zijn groot verdriet om het meisje dat hem verliet. De dichter richt zich tot de in haar stralende heerlijkheid opstijgende zon om haar te vragen zijn geliefde haar ontrouw te verwijten, maar hij bidt haar dat niet te doen in woede, maar met liefde. Voor wie Nijhoffs ontwikkeling volgt is echter veel interessanter, dat hij afzag van een zo persoonlijk mogelijke verwoording van dat persoonlijke verdriet. Evenals bij het schrijven van zijn Oud liedeken in 1911 drukte hij zich juist zo algemeen mogelijk uit, zocht hij aansluiting bij een oude traditie, nam hij de gestalte aan van een dichter uit vroeger tijd. Zijn Morgengebed herinnert in sommige opzichten aan Sappho's ode Gebed aan Aphrodite, die hij misschien kende uit het Grieks, maar stellig in de weelderige vertaling van P.C. Boutens. Wie het met deze vertaling in de bundel Carmina van 1912 vergelijkt, zal zeker de voorkeur geven aan het minder rijke, maar zoveel penetranter gedicht van de jonge dichter. Het is Nijhoffs sterkste gedicht uit deze tijd. Zon, die met uw stralenden wagen opwaarts
Rijdt de steile daag'lijksche baan, uw rondas
Blinkt van blindend licht, in de handen houdt ge
Purperen teugels;
Heden ziet ge weer de geheele wereld:
Landen, zeeën, steden en menschen, die zich
Warme' in uw omarmende stralen, wijl ge
Glimlachend neerblikt;
Ziet gij heden haar, die ik zoo beminde,
- Zij is onder schoonsten door schoonheid kenbaar -
Wijt haar dan dat zij, schoon ze trouw beloofde,
Mij heeft verlaten;
Dit nog, Zon, voor gij uwen baan gaat rijden:
Als gij tot haar spreekt - o! verhoor mijn bede! -
Spreek dan niet tot haar met uw slaande stralen,
Maar met uw kussen!
| |
[pagina 33]
| |
|