herdruk in 1910 kwam er een aangevulde in negen delen (de Edition Conard) tussen 1926 en 1933, in 1954 gevolgd door een supplement. Het is onloochenbaar dat mede daardoor de belangstelling voor Flaubert zeer is gegroeid. Men kan op dit ogenblik minstens drie uitgaven van zijn verzamelde werken kopen, allemaal uit de laatste jaren, talrijke edities van zijn hoofdwerken en een jaar of vijf geleden is Gallimard begonnen met de uitgave in de Pléiade (waarin de werken al waren opgenomen) van de Correspondance. Tot dusver is daar nog maar één deel van verschenen, omdat de verzorger ervan, Jean Bruneau, niet alleen voor een tekst zorgt die de meest volledige en best geannoteerde is die we tot dusver kennen, maar ook nog voortdurend speurt naar onuitgegeven brieven. Het zijn er inmiddels zo'n kleine vierduizend geworden, waarvan ongeveer één tiende in dit eerste deel is opgenomen.
De brieven van Flaubert behoren tot de boeiendste epistolaire literatuur die we kennen en het is dan ook niet meer dan een zaak een ‘eenvoudige rechtvaardigheid’ dat er nu ook een keuze uit toegankelijk is gemaakt in het Nederlands door de publikatie van een deeltje in de Privé-domeinreeks, getiteld Haat is een deugd. Een bloemlezing, méér is het niet: ongeveer 160 brieven of brieffragmenten. Maar het is voldoende om een indruk te geven van de rijkdom die deze correspondentie vertegenwoordigt. Keuze, nawoord en vertaling zijn van E. Borger, die daar onmiskenbaar zorg aan heeft besteed en zowel een goede keuze deed als een zorgvuldige vertaling maakte. Hij verwoordt zijn keuze in het nawoord overigens nauwelijks en dat is bij deze proporties ook bijna niet mogelijk. Als hij dan ook ironisch opmerkt dat de lezer er met een gerust hart van kan uitgaan ‘dat hij ook in deze bloemlezing flink gemanipuleerd wordt’, is dat formeel natuurlijk helemaal juist, - een persoonlijke voorkeur immers van één op tien. Maar wie de correspondentie kent, ziet wel dat bij alle persoonlijke voorkeur hier ter dege een inzicht in de aard en de betekenis van Flaubert en diens brieven heeft meegespeeld dat op een behoorlijke kennis van zaken gebaseerd is.
De titel van het boek heeft Borger ontleend aan een (in de bundel niet opgenomen) brief aan Prinses Mathilde, waarin Flaubert zegt: ‘Dat gelijk stellen van goed en kwaad, van mooi en lelijk, die onbenullige zachtzinnigheid, die wijdverbreide zalverigheid, is een van de plagen van onze tijd. Haat is een deugd!’ Er staat wel een andere brief in, van dezelfde datum, 8 september 1871, aan George Sand, waarin ook over de haat wordt gesproken: ‘Ach! dierbare geëerde collega, kon u maar haten! Dááraan heeft het u ontbroken, aan haat’. Men zou denken dat Flaubert van haat vervuld was; men hééft dat ook wel eens gedacht. Maar zijn ‘haat’ was afkeer van een zich verburgerlijkende, meer en meer naar de collectiviteit neigende wereld.
Le monde va devenir bougrement bête - schreef hij aan zijn vriend Louis Bouilhet - d'ici à longtemps ce sera bien ennuyeux. Nous faisons bien de vivre maintenant. Tu ne croirais pas que nous causons beaucoup de l'avenir de la société. Il est pour moi presque certain qu'elle sera, dans un temps plus ou moins éloigné, régie comme un collège. Les pions feront la loi. Tout sera en uniforme.
En iets eerder aan zijn jonggestorven vriend Alfred Le Poittevin (wiens zuster Laure de moeder zou worden van Guy de Maupassant): ‘De enige manier om niet ongelukkig te zijn is je in de Kunst opsluiten en al het overige aan je laars te lappen’.
Wie deze brieven leest, weet dat er achter de romantische realist, achter deze Normandiër, die als alle Normandiërs een voorkeur had voor openhartige ongekuiste taal, die tekeer kon gaan als geen ander en wiens brieven tot de meest directe en verrukkelijke lectuur behoren, een uiterst gevoelig en kwestbaar man schuilging. De brieven tonen dat veel onverhulder dan zijn werken; iedere schrijver zou ze in zijn boekenkast behoren te hebben als een soort getijdenboek. Maar ook voor anderen zijn ze zo menselijk belangwekkend dat het niet verbazingwekkend is dat de in 1970 overleden Oxfordse hoogleraar Enid Starkie, die kort voor haar dood een tweedelige Flaubert-biografie voltooide, daarin met betrekking tot de correspondentie de opmerking maakte:
It is a valuable treasure-chest of discussion of an enormous number of literary and moral topics, over half a century... Thus in the future, the Correspondence may become Flaubert's most popular and widely read book, the one in which he had most fully distilled his personality and his wisdom.
Al blijft natuurlijk waar wat de uitgever van zijn brieven, Jean Bruneau, in zijn inleiding bij de Pléiade-editie zegt:
Rien n'aurait plus consterné Flaubert que cette phrase d'un critique: ‘Je suis de ceux qui voient en la correspondance le chef-d'oeuvre de Flaubert’. Les chefs-d' oeuvres de Flaubert sont ses romans, mais ses lettres, si perspicaces, si vivantes, si émouvantes dans leur ton si naturel et si varié, forment comme un piédestal aux statues des héros qu'il a créés.
Het belang van Flauberts brieven is inderdaad zeer gevariëerd en van verschillende aard. Zij treffen door de geweldige spontaniteit, de persoonlijke toon waarop de schrijver zich over alles, de wereld, het leven, zijn medemensen, het geld, de kunst, de liefde, de sexualiteit, zijn eigen werk, de politiek, de vriendschap, etc., uit. En het treft des te meer omdat hij in zijn werk tot het uiterste bekommerd was om de artistieke perfectie, waarvan hij zijn religie maakte en die hij tot in het oneindige volhield, dagen en weken slijpend aan een zin, zoekend naar het enig juiste woord.
Dat betekent geen tegenspraak. Die tot het uiterste gecontroleerde schriftuur van het oeuvre, dat voortdurend aan betekenis wint, en de geweldige natuurlijkheid in de brieven vervolledigen elkaar door de verhelderende belichting van de pogingen om die perfectie te bereiken en de koppige zingeving daarvan.
Een Flaubert zonder franje of pose spreekt hier met zijn moeder, zijn zuster, met vrienden, met zijn minnares Louise Colet, over de dingen die hem ter harte gaan: zijn leven en zijn werk. Het is verbazingwekkend te zien in de vroegste brieven aan zijn vrienden, aan Ernest Chevalier bijvoorbeeld, als hij zestien of zeventien is, hoe volwassen hij denkt en hoe gespierd en persoonlijk hij al schrijft. Zijn wereldbeeld behoort niet tot de vrolijkste. Ook daarvan getuigen zijn brieven. Maar ze doen dat zo levendig en daarbij met zoveel pertinentie, dat wie enigermate van mening is dat in de moderne maatschappij de menselijke persoonlijkheid langzaam maar zeker ten onder dreigt te gaan in een recrutengemeenschap, ze van een evidente en zelfs beklemmende actualiteit zal vinden. En dat zijn ze!
Gustave Flaubert: Haat is een deugd.
Een keuze uit de correspondentie, samengesteld, vertaald en van een nawoord voorzien door E. Borger.
De Arbeiderspers, 288 blz. f 34,50