Konklusie
En dit mag van dit, helaas uit flarden bestaande, betoog de konklusie zijn: waar Van Ostaijen probeert zijn poëtica onmiddellijk als norm (voor een oordeel) te gebruiken, komt hij niet verder dan een zelfbevestiging van de theorie; waar hij echter uit de poëtikale en kritische theorie nieuwe expliciete normen deduceert, en deze vervolgens op de feiten van zijn objekt toepast, bereikt hij een kontroleerbaarheid die in de kritiek van zijn tijd zeldzaam is. Weliswaar bestaat een overwegend groot gedeelte van zijn kritische artikelen uit een steeds precieser formulering van de poëtica zelf, en mag dus geen echte kritiek genoemd worden. Maar in de gevallen dat hij zich werkelijk zonder bijgedachten op het werk richt, blijkt dat zijn poëtica hem in staat stelt tot het deduceren en toepassen van effektieve normen. Het is dan ook heel begrijpelijk dat Marsman meende dat hij alleen uit de kritieken van Van Ostaijen iets kon leren, als dichter.
Ik heb in dit laatste gedeelte van mijn betoog uitdrukkelijk gesproken over normen bij Van Ostaijen die hem al dan niet in staat stelden tot het uitspreken van een gedokumenteerd oordeel. Maar dat is niet de enige bezigheid van de literaire kritiek. Eén ernstig manko moet ik, binnen het kader van Van Ostaijens eigen uitgangspunten blijvend, tot slot nog signaleren: Van Ostaijen heeft geen poging gedaan, een techniek te ontwerpen die de criticus in staat zou stellen, een beschrijving (kontroleerbaar) op te stellen van de ‘lyrische optiek’ van een dichter, en dat is eigenlijk onmisbaar juist door het funderen van een oordeel.
Erg zwaar mag men hem dat intussen niet aanrekenen: ik zou geen enkele criticus voor of na hem weten aan te wijzen die daarin wèl volledig geslaagd is. En dan is het al heel wat, dat Van Ostaijen het doel gesteld heeft, al bereikte hij het niet.