Omgangspoezie in tien lessen. Les 3.
Geo Staad
Een welverzorgd doosje bonbons maakt een sterkere indruk (en laat zich ook beter hanteren) dan een puntzak vol stukken chocola.
De ontvanger zal niet mopperen over de nauwkeurige afwerking van de bonbons, de smaakverscheidenheid, de uitgekiende samenvoeging, de doordachte verpakking.
Weliswaar kan de puntzakleverancier zich beroepen op spontaneïteit en oprechtheid, maar zijn geschenk is en blijft onooglijk.
Als we even aannemen dat beide weldoeners de versnaperingen zelf hebben gemaakt, dan heeft de eerste een goede stijl van geven, de ander hoogstens een goede inborst.
‘Maar daar gaat het toch maar om?’
Geen sprake van. Wie een tafel koopt, een bioscoop bezoekt, een vliegreis maakt - die vraagt niet naar de inborst van de meubelmaker, operateur of bestuurder; hij lacht niet toegeeflijk als een poot ontbreekt, de film op en neer danst, het toestel neerstort.
Omgangspoëzie moet deugdelijk zijn, en ook puntig en sierlijk, wil ze bevredigen. Er zijn versvormen die dit mogelijk maken.
Metrum, regellengte (het aantal versvoeten in de regels) en rijmschema bepalen de structuur.
De mooiste eenvoudige versvormen zijn:
(oosters) kwatrijn |
(4 regels) |
|
kwintijn |
(5 regels) |
|
ollekebolleke |
(8 regels) |
|
sonnet |
(14 regels) |
rederijkersballade |
(28 regels) |
De ervaring heeft geleerd dat deze, met uitzondering van het ollekebolleke, heel goed klinken in 5-voetige jamben, dus kort-lang kort-lang kort-lang kort-lang kort-lang, eventueel met een extra kort voor vrouwelijk rijm (zie voorbeeld in Les 1). Voor kwatrijn, sonnet en ballade is dat regelformaat zelfs zo traditioneel, dat het als verplicht geldt.
Natuurlijk mag u met inachtneming van de rijmschema's best een afwijkend formaat toepassen, 3-voetige anapesten (kort-kort-lang) of iets anders - klakkeloosheid is uit den boze. Maar daar hoort dan een speciale benaming bij, en het is de vraag of dat beter klinkt.
De 4-voetige trochee - lang-kort lang-kort lang-kort lang-kort, zie Les 2 - doet in ieder geval primitief en drammerig aan.
Drammerig is ook de limerick die, evenals de clerihew, alleen bij uitzonderlijke geestigheid door de beugel kan.
Mooi en niet al te eenvoudig is het schakelrijm, terwijl het acrotichon rustig moeilijk mag heten, maar bij welslagen ook veel te bieden heeft.
Alle opgesomde versvormen zullen hierna worden behandeld.
Rondeel, triolet e.a. blijven achterwege, want die hebben we voor omgangspoëzie niet nodig. Wie ambitieus genoeg is voor zulk vakwerk, kan Dartelen met Versvormen, voorheen Ons Knutselhoekje raadplegen; het is trouwens ook voor de beginneling wel leerzaam. Hij zal er echter goed aan doen, zich eerst te bekwamen in de vijf structuren van het rijtje hierboven. Die zijn elementair.
Smaakvolle afwisseling van mannelijke (heerkeer) en vrouwelijke (meisje-wijsje) rijm, of ook onzijdig (dingetje-ringetje), verhoogt de muzikaliteit. Ook de klank van de eindwoorden moet redelijk variëren: is het laatste woord van een regel schrik, laat dan de volgende niet eindigen op klip, driftig, paniek, schreeuw, krak en dergelijke te overeenkomstige geluiden. Tenzij, let wel, u een effect nastreeft. Serierijm bijvoorbeeld (Marleen-sereen-fenomeen-been-pleistoceen enz.) kan leuk zijn.
Een gebouw, hoe stijlvol ook, mag niet verzakken of omvallen. Houd u aan de vorm, met name rijm en metrum, en vergrijp u niet aan taal en logica.
Dichterlijke vrijheid is gewoonlijk dichterlijk onvermogen. Als iemand schrijft Geen kind viel schreiend in de goten om te rijmen op besloten, verstaat hij zijn vak niet. Tenzij het voor een smartlap bestemd is; maar dit voorbeeld komt uit een poëziebundel.
Zulke wanprestaties bewijzen niet dat Nederlands een minder literaire taal is dan zeg maar Frans. Het is alleen ongemakkelijk voor crétins en luie donders.