Bert voor, tijdens en na de opnamen voor de film Het witte kasteel
Johan van der Keuken
Toen wij nog op school zaten kwam Bert Schierbeek een lezing houden. Op zaterdagmorgen trad er om de zoveel weken een spreker op in de gymzaal. Dat heette Schooltribune. Iets over cultuur of iemand van Philips over de werking van TV. Bert tekende onmiddellijk na aankomst een grote cirkel op het schoolbord, in de segmenten waarvan hij de woorden lucht en aarde, water en vuur zette (misschien waren het ook andere) - het totaalbeeld opgebouwd uit tegengestelde en aangrenzende gebieden. Dit totaalbeeld uit te drukken, daar was het hem om te doen - dat was wel de portee van wat hij zei.
We waren allemaal gecharmeerd door zijn radicale aanpak van het verschijnsel lezing, hij was lollig en las knetterend. Voor een avant-gardist vond ik hem verrassend boers. Zijn accent was misschien duidelijker Gronings dan nu, maar dat maakte het juist onvergetelijk: die bezeten zinnen gesproken door die hese boerse stem. Enkele wat oud uitgevallen leerlingen stelden tijdens de Vragen de bandeloosheid van dit soort literatuur aan de kaak. Bert had niet eens hoeven antwoorden: hij hàd het en zij zouden het waarschijnlijk nooit krijgen.
Omstreeks die tijd kwam ik ook in het bezit van Het Boek IK, uitgegeven op grauw papier en met een heel intrigerende, eigenlijk lelijke omslag. Dat woord IK dat gedurfd de hele pagina vulde. Ik wist natuurlijk niet hoezeer Bert zich door het raadsel van het ik getild en opgeheven voelde (wat is zo bizonder aan dat ik...)
Ik slaagde er nog niet in het hele boek uit te lezen, maar er stonden zinnen in die je altijd bijblijven, omdat ze hun betekenis nooit helemaal prijsgeven, zoals: wie het einde niet heeft gezien zal dit geloof nooit begrijpen.
In 1972, toen ik met Bert aan het werk ging, las ik De andere namen. Dat duurde drie maanden. Bert zei tegen iemand: ‘het heeft hem net zoveel tijd gekost om het te lezen, als het mij kostte om het te schrijven’. Ik voelde het als een compliment, terwijl ik gewoon erg traag lees. Vaak glijdt de concentratie weg en moet je een paar bladzijden terug. Er staan ook veel referenties in die ik niet ken. Ik geloof dat Bert vindt dat er een hoop onbekend, ongeweten mag blijven - als je het maar weet. Maar ook werd ik hele stukken meegesleept door de ritmische verschuivingen van kleuren en betekenissen, door afmetingen, drift en stem. Een werkelijkheid vormt zich. Een wereld gaat open.
De opvatting, dat mensen die door zeer velen aardig gevonden worden oppervlakkig in hun contacten zijn, wordt door de praktijk van Schierbeek weerlegd (Joris Ivens is een ander voorbeeld). Het verblijf op zijn eiland Formentera, waar hij ons had heengebracht om er onze film op te nemen, bracht een bijna ononderbroken reeks ontmoetingen met oude en nieuwe bekenden die allemaal evenveel prijs stelden op zijn aanwezigheid. Het terugvinden van dierbare herinneringen, het in zich opnemen van al die mensen en plaatsen was voor hem van zo'n allesoverheersend belang, dat de filmopnamen maar traag op gang kwamen. Ieder onderwerp werd een ontmoeting. Als de ontmoeting tot stand kwam, was voor Bert de film eigenlijk al gemaakt. Hij was zo sterk betrokken bij de mensen die we filmden, dat hij dikwijls luid pratend het beeld inliep. In menige scène hoorde je zijn bulderend gelach ergens op de achtergrond, terwijl niets in het beeld reden tot vrolijkheid gaf. Er was voor hem geen onderscheid tussen de posities vóór en achter de camera. Hij kon geen toeschouwer zijn zonder deel te nemen.
(Onlangs stond ik tegen Sjef Diederen een beetje te klagen over het thema tijdnood. Als ik wat tot stand wil brengen, moet ik zoveel uren met mijn werk bezig zijn dat ik mijn vrienden verwaarloos. Ik verbaas me over Bert, die een groot oeuvre heeft geschapen terwijl hij toch gezellig tussen de mensen rondgaat. ‘Ja maar Bert die doet zijn werk al pratend, hè. Hij haalt het direkt uit de mensen’, zegt Sjef. ‘Kijk maar naar het nieuwe boek Weerwerk, wie daar allemaal aan het woord zijn’.)