Bzzlletin. Jaargang 7
(1978-1979)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
[Nummer 58]Fragmenten uit Bert Schierbeek en het onbegrensde
| |
[pagina 4]
| |
niet goed bij zijn hoofd was’.Ga naar voetnoot6 In De derde persoon vinden we deze Boekelose jaren bijeengedrongen terug: ‘Oons Gerard is helemaal doof van de ratel
textiel binnen de muren der hitte de stoom van
het zweet de kolen het hart en het bloed dat
zwart in de aderen staat op 't schuttersveld op
't lansink de bleekerij in 't stomen en verven
en 't machinale gekerm van ijzer en staal tot
de draad is het kleed van een ander maar de
kinderen hangen de fret uit binnen de holen
hei der konijnen binnen de gemoedelijke
das van de werkende afgunst van ieder op ieder
maar ook wel verzorgd door de vader en moeder
van de moeder de nieuwe’Ga naar voetnoot7
In zulke autobiografische fragmenten heeft een enkele criticus een invalshoek gevonden om verder in de niet gemakkelijke, experimentele boeken van Schierbeek door te dringen. Zo'n criticus was Jos Panhuijsen, die het zojuist geciteerde fragment in zijn recensie heeft verwerkt, evenals de passage hierboven uit Een grote dorst.Ga naar voetnoot8 Fragmenten die er op deze manier uitspringen, bieden echter ook de aanknopingspunten voor een ander niveau binnen het betreffende boek. Want Schierbeek geeft ook ‘tijdsbeelden’ - het autobiografische wordt voortdurend verwisseld voor het bovenpersoonlijke, het universele, of zoals Panhuijsen het zegt: ‘Men zou (De derde persoon) ook Elckerlyc hebben kunnen noemen, het gaat over een kind op deze aarde, ieder kind zeiden we al, het gaat over het ogenblik waarin het kind ieder ogenblik leeft, maar dat ogenblik staat in verband met het verleden van heel de aarde en het staat in verband met heel de verwachting van heel de aarde’.Ga naar voetnoot9 Is de lezer eenmaal gewend aan de verwisseling of vermenging van individuele en universele perspectieven, door een heel boek maar ook door kleine fragmenten heen, dan zal hij deze als de rode draad beschouwen en niet meer gehinderd worden door het ontbreken van het traditionele verhaalpatroon. Laten we nog even de zwerver in Schierbeek volgen. Niet nieuw in Boekelo waren voor hem de vele dieren om hem heen: ‘patrijzen in de bossen en hazen konijnen korhoenders eekhoorns mezen en mussen en soms een hert dat héél even stil stond.’Ga naar voetnoot10 De boortorens van de Koninklijke Zout gaven de nieuwe omgeving een avontuurlijke aanblik, maakten de bodem even mysterieus als de later door hem beschreven prehistorische verblijfplaatsen van de mens: ‘komt er de voortijd voorbij
en zie je dat er sedert de vroegste tijden de
meest oermenselijke rassen hebben geleefd
(nietwaar waar het hol klonk in Boekelo
dacht je onmiddellijk aan een verzonken meer
of de kelders van een zéér oud kasteel)
op andere plaatsen had de oermens krassen nagebootst
afkomstig van holenberen en ook met zijn nagels
lijnen kringen en omtrekken van figuren getekend
Ook hier schuift hij - in een tussenzinnetje - zijn persoonlijke beleving van een landschap uit zijn jeugd tussen ervaringen die de jeugd van de hele mensheid aangaan.Ga naar voetnoot11 Nieuw waren in ieder geval de meisjes van Boekelo. Hij liet er zijn huiswerk graag voor schieten: ‘Maar alles ging goed tot het gymnasium, zeg maar de derde klas. Ik volop in de puberteit, liever lezen, met meisjes fietsen dan leren. En leren daar ging het om! Daarvoor zat je op zo'n school. En hoewel mijn ouders natuurlijk het beste met mij voor hadden, had ik over dat beste een ander idee gekregen, dat, zoals het hoort, groeide tegen de verdrukking in.’Ga naar voetnoot12 En daarmee zitten we midden in zijn middelbare-schooltijd, die allesbehalve schools verliep. Hij blonk uit in liefde voor muziek en literatuur, de rest kon hem gestolen worden: ‘die sfeer is me nog even onsympathiek als toen. Als ik daar n.l. iets heb geleerd dan is het wel dit: hoe het beslist niet moet in de zaken van geest en cultuur.’Ga naar voetnoot13 Hij vond al gauw een plaatsje in het schoolorkest ‘onder leiding van de Kolhy, onze leraar frans. Ik speelde daarin de tweede viool. Hij was een enthousiast dirigent, groot muziekliefhebber en -kenner. Van de weeromstuit speelde ik uren per dag viool, in een leeg lokaal in de school van mijn vader. Muziek werd mijn grote liefhebberij. Vandaar misschien dat er zoveel muziek in mijn boeken zit en de klank van het woord voor mij van grote betekenis werd, niet alleen om de klank maar ook omdat de klank de betekenis van het woord medebepaalt. Met de muziek | |
[pagina 5]
| |
ging het goed, maar ik zakte voor het eindexamen, dat ik in mei 1940 deed.’Ga naar voetnoot14 Het laatste kan zeker niet gelegen hebben aan zijn leraar Nederlands, de Forum-kenner W.L.M.E. van Leeuwen, een enthousiaste leraar, ‘die gooide de middeleeuwen opzij als er een boek van Slauerhoff was uitgekomen.’Ga naar voetnoot15 Van Leeuwen bracht hem in aanraking met het werk van Ter Braak, Du Perron, Slauerhoff, Roland Holst, Bloem, Nijhoff, Marsman en ook van de al wat oudere Leopold. ‘Doorslaggevend was echter de kennismaking met het werk van Nietzsche en later Dostojewski. Mijn ouders die nog even gedacht hadden, omdat ik zoveel las, dat ik misschien maar dominee moest worden, merkten al gauw dat door de lektuur, vooral van Nietzsche, de laatste hoop de bodem werd ingeslagen. Dat merkte de dominee bij wie ik op katechisatie ging ook en hij raakte daarover zeer ontstemd, zodat ik maar voorgoed, echter zonder wrok, afscheid van hem nam. Afscheid van domineesland, zou je kunnen zeggen.’Ga naar voetnoot16 Hij maakte in die tijd ook zijn eerste gedichten, ‘versjes in de stijl van Slauerhoff en de anderen’.Ga naar voetnoot17 Twee jaar lang volgde hij de facultatieve lessen in Hebreeuws (in verband met zijn aanstaande beroep van dominee). Met een tien voor Nederlands en negens voor de moderne talen, maar onvoldoendes voor Latijn en Grieks, verliet hij het gymnasium te Enschede. Het contact met Van Leeuwen zou blijven, in persoonlijke bezoeken en in brieven. Bert Schierbeek beschouwde hem als een critisch volger van zijn eerste schreden op het schrijverspad. Uit aantekeningen van Van Leeuwen komt een beeld van zo'n les Nederlands naar voren: ‘Ik denk aan die tijd dat hij in zo'n kleine gymnasiumklas van 5 of 6 leerlingen in Enschede zat en ik hun opstellen besprak: ‘Ja Bert, 't is geloof ik eigenlijk wel goed, maar ik snap er niets van.’Ga naar voetnoot18 Het is een aantekening naar aanleiding van een ontmoeting met Schierbeek en diens oude schoolvriend Frits Dalenoord. Tot de vriendenkring behoorde ook een zoon van de Enschedese textielfabrikant Van Heek: ‘Ik ging met een Van Heek op school en als ik thuis bij zijn vader ging eten - dat was Ebs van Heek - legde ik aan tafel Marx uit. Van de andere kant namen zij mij mee naar de Matthäus Passion’.Ga naar voetnoot19 Na het mislukte eindexamen volgde hij lessen op het avondlyceum en slaagde meteen in 1941 voor het staatsexamen. ‘Toen geloofde ik het eigenlijk wel. We waren bezet, de oorlog zou doorslaggevend worden voor mijn toekomst. Ik ben Boekelo en Enschede ontvlucht en naar Amsterdam gegaan.’Ga naar voetnoot20 | |
2. De andere namen en De derde persoonSchierbeek heeft Het boek ik wel aangeduid als ‘de kiemcel van mijn latere boeken tot en met Het kind der tienduizenden’Ga naar voetnoot1. Dat is, zeker naar thematiek geoordeeld, waar. Het onderwerp van Schierbeek in De andere namen en De derde persoon is dat van Het boek ik: een wereld die aan de bekrompenheid en kortzichtigheid van eenzijdige visies ten onder gaat, afgezet tegen en doorsneden door een persoonlijke ontwikkeling (de autobiografische lijn), wat enerzijds aangeeft hoe deze eenzijdige visies ook op Schierbeek hun amputerende werking uitoefenen, anderzijds hoe de ik-figuur aan deze bekrompenheid wil ontkomen: door het incorporeren van alle aardse tegenstellingen, door een volstromen - of, zo men wil, een leeg worden - van de psyche, door het opgaan van het ego in de stroom van Het Leven: de Ofri. Al in de typografie van De andere namen is deze ‘inhoud’ terug te vinden. Het boek begint met een volledig zwarte bladzijde en eindigt in een volledig rode. Men zal zich de ‘rode ofri’ uit hoofdstuk 9 van Het boek ik herinneren: rood overspant de tegenstelling tussen liefde en bloed (of pijn). De andere namen beschrijft dan de verandering van een zwarte, dode, voorzichtige, door hokjes bepaalde ervaringswereld in een rood gekleurd, alomvattend, vitalistisch avontuur. Deze verandering wordt soms onpersoonlijk, ‘filosofisch’, bepleit in tekstgedeelten van beschouwende aard. Het zwarte, bekrompen leven vinden we dan terug bij opmerkingen als: ‘en daarom is de samenleving een kerker die de ruimte een vat geeft om in te wonen met wanden ondoorzichtig’Ga naar voetnoot2, met ‘grote vermoeidheden binnen het materiaal die zich onzichtbaar ophopen tot de scheiding der delen’Ga naar voetnoot3. Terwijl een ‘rood leven’ stoelt op ‘een mensenhart waarvan de beweging de essentie is’Ga naar voetnoot4, op een opgaan in de ofri-rivier, die ‘enkel | |
[pagina 6]
| |
stroom’ isGa naar voetnoot5. Evenals in Het boek ik, wordt deze thematiek ook uitgewerkt aan de hand van autobiografische gegevens. De andere namen herbergt een schat aan anecdotes uit Schierbeeks leven rond '50. Zonder deze hier allemaal na te trekkenGa naar voetnoot6, kan men zeggen dat de zwarte wereld van ontbinding op autobiografisch niveau vooral terugkomt in een vaak maar vaagGa naar voetnoot7 beschreven ongelukkige liefdesaffaireGa naar voetnoot8. Wanneer de partners inzien dat deze verhouding hen maakt tot anderen dan zichzelfGa naar voetnoot9, volgt een scheidingGa naar voetnoot8. Deze afgebroken liefde is de directe aanleidingGa naar voetnoot10 tot de meest ‘rode’ gebeurtenis uit het boek, een reis naar Spanje. ‘Rood’ is deze reis om twee redenen. In de eerste plaats omdat reizen eigenlijk zonder meer een voortdurende verandering, een ‘opgenomen zijn in de stroom’, impliceertGa naar voetnoot11. ‘Rood’ in de tweede plaats, dankzij de mentaliteit van het Spaanse volk; een volk dat ‘lacht en ongelukkig blijft’Ga naar voetnoot12, een volk waarin de tegenstellingen van dit leven nog vanzelfsprekend samengaan Ga naar voetnoot13. Veel van de in De andere namen beschreven Spaanse ervaringen, zijn óók te vinden in Op reis door Spanje, een reisgids die Schierbeek naar aanleiding van deze reis samenstelde.Ga naar voetnoot14
Het opvallendste uiterlijke kenmerk van De derde persoon is het gebruik van drie verschillende kleuren papier. De pagina's 1 t/m 24 zijn gedrukt op grijs papier, de pagina's 25 t/m 104 op wit, de pagina's 105 t/m 171 op blauw. Het is gerechtvaardigd om hier van drie hoofdstukken te spreken, omdat met de kleur ook de inhoud van het boek verspringt, zoals hierna zal blijken. Het belangrijkste beeld in De derde persoon is dat van het kind als volmaakte levensfase. Als kind is de mens nog dicht bij de stroom van het steeds opnieuw ontkiemend leven; de kinderen ‘kennen de oorsprong en hoe het verder gaat / dat wil zeggen: steeds opnieuw uit de navel der aarde’Ga naar voetnoot15, of ‘wie is gelukkig (...) als alles voorbijgaat / dat is de stroom, zei het kind’Ga naar voetnoot16. Verder is het kind natuurlijk het product van de éénwording van man en vrouw. Het in elkaar opgaan der tegendelen, de volmaaktheid, waaruit het kind voortkomt, is het onderwerp van het eerste, grijze, gedeelte van De derde persoon. Schierbeek zelf zegt over dat gedeelte: ‘Het is je reinste erotiek, zonder een onvertogen woord, alleen aangegeven door een ritmies gebruik van woorden. Het is een verbale paring en verwoorde geboorte’Ga naar voetnoot17. Na deze geboorte begint het witte gedeelte, dat Schierbeeks jeugd bestrijkt: de gelukkige jaren in Beerta en de minder conflictloze situatie in Boekelo, zoals we die al eerder hebben leren kennen. Het kind Schierbeek antwoordt op het pleidooi van zijn vader voor een nette baan met het dubbelzinnige ‘ik wil niets worden’Ga naar voetnoot18. Het blauwe gedeelte beschrijft de tijd waarin De derde persoon geschreven werd, de jaren na '50. Schierbeek correspondeert met Koos Schuur die naar Australië emigreerde.Ga naar voetnoot19 Hij heeft een nieuwe geliefde gevonden.Ga naar voetnoot20 Dialogen met deze geliefde vormen een belangrijk deel van het hoofdstuk. Opvallend in het blauwe deel is, dat Schierbeek zich nog steeds ‘het kind’ of ‘de jongen’ noemt. Of misschien kunnen we in plaats van ‘nog steeds’ beter zeggen ‘opnieuw’, want ‘het kind mist en weervindt’, ‘het geloof in het diepzeebeeld van de moeder der aarde’Ga naar voetnoot21. Tussen dat missen en weervinden lag een lange | |
[pagina 7]
| |
weg blijkens: ‘stil met vaste ondertoon van begeren gaat zo'n jongen de lange weg van het water en erkent zijn element en het principe van zijn geboorte en vraagt ontslag aan de tredmolens en zet sterke hoge bomen op om wind te vangen, buigt niet maar leest de krankzinnige boeken der bevrijding...’Ga naar voetnoot22. Zoals hiervoor al voor beide hier besproken boeken werd opgemerkt, wordt ook De derde persoon gekenmerkt door een afwisseling in autobiografisch en algemeen schrijven. In het grijze deel is er natuurlijk nauwelijks sprake van autobiografische gegevens, maar de overige twee delen zijn daarop wèl gebouwd. Ook in die twee delen echter vindt men voortdurend zinsneden die de gedachte uitdrukken, dat het hier beschreven proces een vast gegeven is binnen een mensenleven. ‘Komisch bewogen is het verhaal van ouders en kinderen’Ga naar voetnoot23 of, ‘wat er leeft is het leven van allen / wat er sterft is de dood van ieder’.Ga naar voetnoot24 Het kind Schierbeek wordt dan tot ‘kind der tienduizenden’, ‘tot derde persoon voor allen’. | |
3. Nogmaals De andere namenHet boek ik heeft een bekende klank gekregen in de literatuurgeschiedenis, maar dat sluit niet uit, dat de tweede experimentele roman, De andere namen, wat de vormgeving aangaat beter geslaagd is. Anders gezegd: de compositie van zowel De andere namen als van De derde persoon maakt een meer gedisciplineerde indruk dan die van Het boek ik. Wel is daarvoor nog enige toelichting nodig, want Het boek ik heeft immers een indeling in hoofdstukken en een van Hamilcar tot Ofri op het nulpunt afgestemde cyclische structuur. Bovendien noemt Schierbeek Het boek ik een reisgids, wat ook al niet op een chaos duidt. Maar bij De andere namen lijkt het alsof hij zich voor het eerst het samenrapende karakter van zijn schrijven realiseert. Hij wil in korte blokken bij elkaar houden, wat hij tijdens de voorbereiding heeft verzameld. Die voorbereiding is namelijk ingrijpend anders geweest. Het boek ik wekt de indruk van woord naar woord, van zin naar zin associatief (aaneen) geschreven te zijn, waaruit een eindeloze stroom van woorden resulteerde. In De andere namen blijft Schierbeek telkens duidelijk bij één onderwerp: ‘In die tijd schreef ik op losse blaadjes elk gesprek dat ik hoorde, alle woorden, die ik tegenkwam, bewaarde ik knipsels uit de krant, reisde ik door Spanje en noteerde wat ik zag langs de weg, op terrassen, alle gesprekken en vormen van leven. Dat is allemaal terug te vinden in het boek. Geordend op een ritme dat bepaald werd door “de adem der mensen”, die wij gemeen hebben. Alles keurig, typografisch ingedeeld, om het geheel overzichtelijk te maken.’Ga naar voetnoot1 Verhelderend is ook wat Schierbeek over het muzikale aspect van De andere namen heeft gezegd: ‘Het is een bewustere aanpak. En uit die aanpak resulteert ook (behalve een koelere toon en een reorganisatie van het ‘ik’. schr.) de vorm. Ik noem het gemakshalve altijd de cantatevorm. Het boek opent met een lyrische inleiding, waarin vrij nauwkeurig de inhoud van het boek wordt aangekondigd. Er loopt een beeldend recitatief doorheen, beeldend, omdat de mens, zoals Hölderlin zegt, ‘in figuren denkt’.Ga naar voetnoot2 De kleuren, de illustraties en de typografie ondersteunen de aldus ontstane lyrische, verhalende en beschouwende blokken, waarbinnen zich weer monologen en dialogen aftekenen. Karakteristiek is het tussen pagina 92 (volkomen zwart) en pagina 96 (geheel met zwarte stippen gevuld) ingeklemde blok. Op de pagina's 93 en 94 staat een gedeeltelijk in dialoogvorm opgezet afgerond kort verhaal over de totstandkoming van een moderne buitenwijk in Amerika. In het daarop volgende tekstgedeelte (p. 94-95) wordt uitgewijd over de wijze waarop de mens, door alle tijden heen, vorm geeft aan zijn wereld. Behalve zulke grotendeels verhalende eenheden zijn er ook - steeds globaal op te vatten - beschouwende en lyrische blokken, die uit weer kleinere eenheden zijn samengesteld. Zo overweegt Schierbeek, in volzinnen, bijvoorbeeld hoe onze kennis van het heelal is gegroeid (p. 77-78) en kiest hij voor een lyrisch ‘blokje’, als hij met gemengde gevoelens terugdenkt aan een vroegere liefde (p. 13). Om met Schierbeek te spreken: ‘het zijn breed uitwaaierende lyrische teksten, die zich dan weer verdichten tot anecdotes en andersom. Het was de muziek, bijvoorbeeld de Matthäuspassion van Bach, die me de open structuur als model gaf voor De andere namen.’Ga naar voetnoot3 Het gegeven van de muzikale open structuur bracht vertaler Charles McGeehan er zelfs toe om alle experimentele romans van Schierbeek als ‘compositional novels’ te omschrijven.Ga naar voetnoot4 Als we zoeken naar een soortgelijke aanpak (een open structuur) in de literatuur, komen we, hoe verrassend dat ook klinken mag na alles wat al bij Het boek ik over vormgeving en achtergronden is gezegd, terecht bij bijvoorbeeld Gargantua en Pantagruel van François | |
[pagina 8]
| |
Rabelais (1483?-1553). Een korte schets van de schrijver van ‘Frankrijks meest gevierde en verketterde roman’ maakt snel duidelijk, dat Rabelais en Schierbeek naar karakter en schrijfstijl twee handen op één buik zijn. ‘Rabelais is een schrijver van een encyclopedische veelwetendheid, een vermetel satiricus, een uitbundig bespotter van menselijke dwaasheden, een groot stijlkunstenaar. Hij heeft alles geweten wat er in zijn tijd te weten viel van theologie, rechtsgeleerdheid, wijsbegeerte, geneeskunde - om slechts díé te noemen - en hij heeft zijn geweldige kennis door zijn verhalen gestrooid, met de lachende mildheid die ook zijn helden kenmerkt. (...) Hij stort zijn spot uit over al wat verstard is in vormelijkheid, over godsdienstig zowel als juridies ritueel, en over de zotte mensekinderen die een rol spelen in de grote komedie dezer aarde: disputerende geestelijken van de Sorbonne, chicanerende advokaten, rechters die van de dobbelstenen hun vonnis laten afhangen, ijdele, naar oorlogsroem jagende vorsten. (...) Al de geleerdheid (van de Renaissance) heeft hij door zijn werk geweven, met duizenden griekse en latijnse, theologiese en mediese namen, en honderden toespelingen op gebeurtenissen uit mythologie en oude historie. (...) Rabelais houdt van paradoxen, en zijn ongebreidelde fantasie weet er een kleurig woordenspel van te maken.’Ga naar voetnoot5 Rabelais kon van alles kwijt binnen zijn vijf boekenGa naar voetnoot6, die uit een immense reeks van korte tot zeer korte hoofdstukjes zijn samengesteld. Voortdurend wisselen anecdotes, gedichten, opsommingen en dialogen elkaar af. En toch wordt regelmatig de draad van het verhaal weer opgepakt.
De andere namen bevat de aanzet tot de collage-techniek van Een grote dorst en Inspraak. De vormgeving is in De andere namen veel bewuster nagestreefd dan in Het boek ik. Er is alle reden om de experimentele romans van Schierbeek thematisch te onderscheiden in autobiografische, mythologische en collectieve. Zo gezien vormen Het boek ik, De andere namen en De derde persoon een autobiografische trilogie. Wanneer we vooral letten op verschuivingen in de vormgeving, dan constateren we grote verschillen tussen Het boek ik en alle experimentele romans erna, te beginnen met De andere namen. |
|