De stofzuiger
Jaap Harten
De hele buurt noemde haar Mae West. Ze vond het irritant, overdreven, en was er uitermate door gevleid. Waarom nu juist Mae West? vroeg ze zich af. Zó oud was ze nog niet, en ze kon niet bogen op een carrière van de grote verleidster. Haar haar was blond en zelfs nog vrij dik, en wanneer ze uit moest of bezoek ontving, maakte ze zich op, nou ja, men vond dus: als een ouderwetse filmster, met wimpers, oogschaduw (soms groen, soms blauw) en alle kunstgrepen die een vrouw van haar leeftijd nog kan toepassen.
Een vrouw van haar leeftijd. Ze vond dat een dreigend zinnetje. Het riep meteen vragen op. Had die vrouw een verleden? Men was zeker van wèl, in de kleinburgerlijke buitenwijk waar zij woonde, al kreeg je de indruk dat de vrouwen het haar maar nauwelijks gunden, uit een soort gevoelsmatige krenterigheid.
De mannen waren niet venijnig. Nooit. Die gunden haar zelfs nog een toekomst. Want dat was voor Vera de grote vraag: had ze nog een toekomst?
Ze tipte de as van haar sigaret in de gootsteen en zette een bakje met die walgelijk stinkende kittekat klaar voor Poes Plomp. Vermoeid ging ze aan de chaotische ontbijttafel zitten. Over haar verleden deed ze geheimzinnig, maar dat was spel. Ze had er geen hoge dunk van, het was een emotionele rommelzolder.
Vera staarde naar de stofzuiger, die zij in een moment van misplaatste aktiviteit tevoorschijn had gehaald. Vol afgrijzen keek ze naar dat astmatische kreng: een Hoover uit 1956. Dat díe nog niet de geest had gegeven was een natrap van het noodlot. Een zeer luidruchtige.
Hij was een souvenir uit haar huwelijk met Paul. Wel een prozaïsche herinnering, maar wat wil je. Paul kwam altijd thuis met elektrische apparaten: boren, mixers, sapcentrifuges en tostiijzers. Ze waren nog altijd de stille getuigen van hun eens zo rooskleurig begonnen idylle. Het was mooi gestart, ja, welke verhouding begon er nu afschuwelijk? Dan kwam je niet eens aan de drempel van de slaapkamer toe. Ze stak haar tweede sigaret van die morgen op.
Er werd gebeld. Wrevelig wierp ze een blik in haar spiegel. Ze was absoluut ontoonbaar. Een griezelige groezel in die verflenste peignoir. Ongeschminkt had ze een onbeduidend gezicht. Dat kompliment had ze - als vele andere in dezelfde prijsklasse - Paul niet in dank afgenomen. Weer ging de bel. Geërgerd stak ze de sigaret tussen haar lippen en liep door de kale gang. In de deur stond een jonge man met sponzen, een ruitenwisser en twee emmers.
‘Daar ben ik weer, mevrouw Schupp, voor de maandelijkse beurt’.
Met weerzin keek ze naar dat redeloos optimistische gezicht.
‘Wie bent u? Ik ken u niet!’
De jongeman veegde met zijn vrije rechterhand door zijn haar.
‘U bent een komisch tiep. Dat zelfde zegt u nou iedere keer’.
Verward streek ze over haar peignoir.
‘Ik heb u nog nooit gezien’.
Zachtjes begon de glazenwasser te lachen.
‘U houdt van spelletjes, hè?’
Wat een opdringerige vent, dacht Vera.
‘Moet u niet bij de buren zijn’, snauwde ze bijna.
Zijn grijns werd nu breed, brutaal.
‘Zes jaar kom ik hier. Denk u eens in: zes jaar’.
Zonder haar kommentaar af te wachten liep de glazenwasser langs haar heen, recht op de keukendeur af, of hij haar huis inderdaad kende.
‘Even de emmers vullen, en dan aan 't werk’. Poes Plomp stoof bang uit de keuken.
‘Dit is het toppunt!’ riep Vera, die de man naar haar keuken gevolgd was. ‘U dringt hier binnen zonder mijn toestemming’.
De glazenwasser begon te fluiten. Hij vulde de beide emmers en ging recht voor haar staan.
‘U had aan het toneel gemoeten. Als ik niet wíst dat u speelde, zou ik werkelijk nog schrikken van u’.
‘Deed u dat maar’, zei Vera, en voelde tegelijk alle energie uit haar wegtrekken. Wat was dit ook een tijd voor een discussie. Ze was nog nauwelijks wakker. Uit de rechterzak van haar peignoir nam ze een pakje Gauloises en stak een sigaret op.
‘Nog niet van het roken af?’ Geamusseerd gooide de glazenwasser zijn sponzen in een emmer. ‘Uw nagels blijven maar bruin’.
Onwillekeurig stak Vera haar vingers even naar voren. Afgekloven nagels, kloofjes in haar handen en bruine vingers. Niet de ideale covergirl voor Vogue. Ze dacht aan oudere vrouwen, die hun leven in eenzaamheid moesten slijten. Eenzame dagen, eenzame nachten. Ze dacht aan Bette Davis en probeerde haar cynische toon na te apen.
‘Baby’, begon ze geringschattend, ‘nu moet je eens goed naar me luisteren. Of ik rook of niet rook, drink of niet drink - daar heeft geen levende ziel wat mee te maken. Al zou ik dit huis in brand steken...’
‘Hoe vaak u me dat al niet gezegd hebt...’
‘Niets heb ik jou ooit gezegd - voor vandaag, baby. Je fantaseert of liegt, kies zelf maar uit. Nooit...’
Bezwerend hief de glazenwasser zijn vrije hand.
‘Nooit is een groot woord. Uit uw mond ook. U mag dat niet gebruiken. Zoveel weet zelfs deze baby er wel van’.
Vera martelde haar hersens af wat Bette Davis in zo'n situatie zou doen. Schreeuwen natuurlijk, maar daar was ze te moe voor.
‘Vooruit, aan je werk’, zei ze, hem pesterig een rookwolk in het gezicht blazend. ‘Ik heb wel wat anders te doen dan hier naar jouw brutale praatjes te luisteren, baby’.
De glazenwasser verdween fluitend in de tuin. Ze had wel wat anders te doen dan naar zijn brutaliteiten te luisteren. Eigenlijk kon ze op niets komen. Gek, voor een vrouw met een verleden was de wereld van haar herinneringen monotoon. Ze ging weer aan de keukentafel zitten. Poes Plomp lag rustig in zijn mandje. Aan dat dier had je ook nooit iets. Was zij nou gek of die glazenwasser? Die man had haar wel kunnen aanranden. Op het haardkleed. De divan. De keu-