Rembrandt van Jos Stelling
Met een kamera kun je geen speelfilm schilderen
Henk Camping
Razend was ik, toen ik de zaal uitliep. Razend omdat er, voor de zoveelste keer tijd, geld, energie en optimisme geperst was in weer een mislukte Nederlandse speelfilm.
Het is niet uitgesloten dat REMBRANDT, tegen de tijd dat dit nummer verschijnt al uit de roulatie genomen is. Het geld is er dan niet uitgekomen en langer vertonen zou alleen maar méér geld gekost hebben. Na maanden van voorbereiding en hard werken stort zo'n film dan in enkele weken helemaal in elkaar.
Jammer, want we zouden in Nederland goede films kunnen maken, wanneer al dat geld (zo veel is dat uiteindelijk niet), al die energie (die is er genoeg) en al dat optimisme (ook al genoeg aanwezig) gebundeld zou worden en wanneer aan filmproduktie in Nederland een beleid ten grondslag zou liggen. Per slot van rekening wordt een deel van de films o.a. met subsidiegeld (gemeenschapsgeld) gefinancierd. Goed beschouwd zit er niemand te wachten op een film over Rembrandt of over soldaat van oranje. In het laatste geval kan beweerd worden dat het subsidiegeld terug betaald is, nu er zelfs aan de film verdiend wordt. Er valt echter niet te ontkennen dat het geld voor een groot aantal maanden geblokkeerd is geweest. Het was niet beschikbaar voor anderen en het heeft, zo er geen anderen geweest zouden zijn, geen rente opgeleverd. Van de rente alleen al had men een uitstekende korte film kunnen maken.
Gesubsidieerde filmproduktie in Nederland moet niet alléén leiden tot weer een nieuwe film. Iedere film moet een verbetering zijn van de vorige, een verder werken aan zo iets als een Nederlandse filmkultuur. Een filmkultuur die gedragen wordt door kundige en ervaren mensen. Die kennis en ervaring doen zij alleen op in de praktijk en dat betekent dat het beschikbare geld verdeeld zal moeten worden over een groter aantal low-budget speelfilms. Het gebruik van 16mm apparatuur is dan uiteraard wenselijk. De praktijk heeft al bewezen dat de 35mm-blow-ups van uitstekende kwaliteit kunnen zijn.
Bij de opbouw van een Nederlandse filmkultuur zal ook de televisie betrokken moeten worden. De kontrakten van de Nederlandse Bioskoopbond staan momenteel geen vertoning van films op de televisie toe, binnen een periode van vijf jaar. Die periode kan zonder al te veel problemen terug gebracht worden tot één of twee jaar.
De omgekeerde volgorde is echter ook denkbaar. De televisie produceert voor eigen gebruik en stelt copiëen beschikbaar voor bioskopen of filmhuizen.
Laat ik teruggaan naar Jos Stellings REMBRANDT en proberen mijn teleurstelling grond te geven. Stelling heeft zich bij het maken van deze film in het medium vergist. Hij heeft met een kamera een schilderij willen maken en zich daarbij niet gerealiseerd dat de dramatiek van een schilderij anders is dan de dramatiek van een film.
De dramatiek van een schilderij wordt bepaald door kleur, kompositie, toon, penseeltoets en het oog van de meester. De film heeft meer en andere pijlen op zijn boog zoals de faktor tijd, geluid, beweging van en in het beeld, akteursprestaties. Daarmee is film niet een rijker, maar een ander medium.
Bij het begeleidende persmateriaal heb ik een interview aangetroffen met Stelling, waarin hij beweert dat: ‘.... het dramatische altijd in het suggestieve ligt: in de bioskoopruimte tussen publiek en scherm’.
Ik vind dat niet overtuigend. Drama wordt opgebouwd uit de spanningen die een konflikt teweeg brengt; de botsing die daardoor ontstaat.
Het leven van Rembrandt heeft voldoende elementen gekend die zich lenen voor dramatisering. Jos Stelling heeft ze onvoldoende opgepakt. Zelfs het beperkte verhaal dat hij wilde vertellen heeft genoeg aanknopingspunten.
Stelling heeft Rembrandts laatste zelfportret als vertrekpunt en eindpunt van zijn film genomen. Die rimpels, die blik in de ogen, die trek om de mond vertellen het verhaal van een mens aan het eind van zijn leven. Een leven vol dramatische gebeurtenissen. De gelaatsuitdrukkingen zijn door de tijd in het gezicht gekerfd. Liefde en leed, vertrouwen en onbegrip.
Stelling heeft beslist niet geprobeerd een historisch en feitelijk relaas te doen van Rembrandts leven. Hij heeft geprobeerd de gebeurtenissen in het leven van Rembrandt, die bepalend zijn geweest voor de vermoeide en berustende trekken in het gezicht, terug te halen.
Zijn moeizaam liefdesleven, zijn kinderen, zijn schuldeisers. Naar mate de film vordert kijkt Rembrandt steeds vaker in een spiegel. Het is alsof hij wacht op het moment waarop definitief niets meer verandert. Het juiste moment.
Maar Stelling doet er te lang over. Hij buit de unieke situaties niet uit. Tot twee keer toe, wanneer Rembrandt in woede uitbarst, blijkt dat geen gevolgen te hebben. De film versnelt niet; het trage wordt benadrukt.
Ongetwijfeld heeft dat veel te maken met de akteursprestaties. Jos Stelling heeft er veel, zelfs te veel konsessies voor moeten doen. Het is bekend dat Stelling met amateurs werkt. In zijn vorige twee films werden de tekstgedeeltes met professionele stemmen ingesproken. Dat gaf de irritatie van een altijd herkenbare asynchroniteit van geluid en lipbeweging. In REMBRANDT werd gebruik gemaakt van de eigen (niet getrainde) amateurstemmen. Niet zelden werd stevig de indruk gewekt dat teksten werden voorgedragen. Het zwakke stemgeluid werd nog ekstra verzwakt doordat ongeoefende akteurs in een, niet altijd konsekwent doorgevoerd Oudhollands moesten spreken. Het is allemaal wat houterig.
Vermoedelijk bewust van het feit dat deze problemen te verwachten waren, zijn in het scenario