Palestijnse poezie & Palestijns proza
Jan Kees van der Werk
In het algemeen kan gezegd worden dat de Arabische poëzie zich na 1948 zowel in vorm als in inhoud onttrekt aan de klassieke prosodie waarbinnen vaak metafysisch-romantische onderwerpen met fluwelen handschoen aangepakt werden. De Israëlische onafhankelijkheids-oorlog in 1948, waarbij zelfs de schijn van een gesloten Arabische broederschap aan scherven viel, heeft de revolutionaire overgang naar maatschappij-betrok ken poëzie in een vrijere vers-vorm zeker versneld. Engagement was het sleutel-begrip in de Arabische literaire discussie van de vijftiger jaren. De Palestijnse verzets-poëzie ontwikkelde zich vooral na de zesdaagse oorlog in 1967 en wordt voornamelijk geschreven door een generatie die of opgegroeid is in vluchtelingen-kampen of als balling in eigen land.
‘Dit staat gelijk aan twintig commando's.’ zou Moshe Dayan na lezing van een gedicht van de Palestijnse Fadwa Tuqan uitgeroepen hebben. Waarschijnlijk zal de legendarisering van deze overlevering de betrouwbaarheid van de uitspraak enigszins geweld aandoen. Maar de kern ervan is juist en duidt terecht op het explosieve en mobiliserende vermogen van enkele juist gekozen, in verstaanbare vorm gegoten, woorden. Fadwa Tuqan werd dan ook in 1970 een schrijf- en publiceerverbod opgelegd.
Fawaz Turki (1940) publiceerde in het Journal of Palestine Studies (nr. 3 - 1974) het artikel To be a Palestinian. Een in een vuistvol pagina's samengebalde beschrijving van zijn ballingen-bestaan. Het is een emotioneel document dat een goed inzicht geeft in zijn persoonlijke psychologische ontwikkeling en die van zijn generatie. Hij beschrijft hoe, in een miserabel Libanees vluchtelingen-kamp, de oudere generatie de realiteit van Palestina in gedichten, vertelde herinneringen en liederen in leven houdt: Eens zouden ze terugkeren. Terugkeren was het toverwoord waarin hun identiteit bewaard bleef en waardoor de ellende van het kamp wat makkelijker te dragen was. Het Terugkeren werd een troostende mythe. Turki memoreert de fysieke vernedering van tochtige tenten, de rantsoenen van de UNWRA (United Nations Relief and Works Agency) en de persoonsbewijzen met een X achter de nationaliteitsaanduiding waarmee het Palestijnse individu ontkend werd.
Hij ontvlucht het vluchtelingen-kamp, voelt zich Palestijn in naburige landen en buitenlander in het Westen. Hij verzet zich tegen assimilatie maar heeft geen land om naar terug te keren. Langzamerhand groeit voor hem het begrip ‘Palestina’ uit zijn beperkte geografische betekenis en verwijst het ook naar het landschap van de Palestijnse identiteit. De mythe van het Terugkeren wordt ook een teruggaan naar zichzelf.
My Country
My country is not a bundle of tales
Not a memory or a field of moons,
It is not a story or a song:
This earth is the skin on my bones,
Above its grass my heart hovers like a bee.
(uit de bundel A lover from Palestina van Mahmoud Darwish)
Vanuit deze ontwikkeling is veel Palestijnse verzets-poëzie geschreven. Poëzie die zich los: heeft gemaakt van geografische grenzen en politieke polemiek waardoor de gevoelsmatige geldigheid niet alleen beperkt blijft tot de Pales tijnse. Nadat in 1971 de zwarte Amerikaanse dichter George Jackson door zijn bewakers vermoord werd, vond men tussen zijn papieren Palestijnse gedichten. Gedichten geschreven vanuit de Pales tijnse ervaring waarvan de emoties herkenbaar en tot steun zijn voor iedereen die vecht voor het behoud en de erkenning van zijn eigen waardigheid.
Fawaz Turki schreef in zijn boek The Disinherited. Journal of a Palestinian Exile (Monthly Review Press, 1974): ‘Mijn probleem is een existentieel probleem en het heeft te maken met het verlangen naar mijn moederland, met het deel uit maken van een cultuur die behoort tot een volk met een eigen Palestijnse identiteit.’ Dat ‘menselijke’ gevecht om te overleven wordt door de Palestijn Mahmoud Darwish (1942) in het indrukwekkende gedicht Ahmad Zaatar, dat kort geleden bij In de Knipscheer uitkwam, in pulserende poëzie tot uitdrukking gebracht. Het gedicht Ahmad Zaatar is geschreven naar aanleiding van de belegering van het vluchtelingenkamp Tel Zaatar (Heuvel van Tijm) in Beiroet, dat tijdens de Libanese burgeroorlog in 1976 na twee maanden vechten tegen de belegering van rechtse Christenen met de grond gelijk werd gemaakt.
Fawaz Turki schrijft: ‘Als ik al geen Palestijn was toen ik als kind Haifa verliet, dan ben ik er nu een... Ik was een Palestijn. En dat betekende dat ik een outsider, een vreemde, een vluchteling en een last was.’... Maar waar ik loop/vlucht de aarde/onder mijn voetstappen./ Elke stad die ik bezoek/werpt me mijn koffers toe./... (Uit Ahmad Zaatar) De identificatie met het moederland en haar grond is onvermijdelijk in ballingschaps-literatuur waarvan de schrijver doorlopend op de vlucht is, op zoek naar zichzelf en zijn land.