| |
| |
| |
Ruine van de reder
Jacq Firmin Vogelaar
(4) Heden & Verleden, een omhelzing
Ja, zei Janus, en blijkbaar had hij niet in de gaten dat hij zich op een opzettelike verhoging bevond, aangestaard door een dicht opeendringende groep mensen, voorbijgangers zou men ze kunnen noemen, onder wie vooral de vrouwen, sommige op onbegrijpelike wijze toegetakeld, ik hoef niet meer te zeggen hoe, allemaal Gryllen, door hem gefascineerd leken, die vrouwen maar ook veel mannen, alleen al vanwege de manier waarop hij ja zei. Hij stond daar te kijk als de vleesgeworden redekunde. Ja. Hun schrille reikhalzende blik deed zijn stem vibreren, hoewel hij dwars door hen heen keek, als hoorde dat tot zijn bewijsvoering. Ja zei Janus, en peilde in deze kortstmogelike tijd de ontvankelikheid van het publiek en vergeleek die met mijn bevroren gemoedstoestand. Hij nam nu een houding van intense genoegzaamheid aan, na even veerkrachtig door de kniën te zijn gezakt, een dirigent die ook van achteren wil ogen, dat alles om tot de kern van zijn betoog te kunnen komen. Zijn woorden deed hij vergezeld gaan van harde raspende geluiden, energiek snuiven, vingerwijzingen en -knakken wat het belang en de overbodigheid van enigerlei eksterne instemming moest onderstrepen. Slechts bijwijlen ving hij mijn blik, uitsluitend ter kontrole, ik had allang begrepen dat hij zich van mijn gedachten had meester gemaakt, handig spreker als hij was, alleen van de hoofdvorm van mijn gedachtengang gebruik makend, behendig knooppunten en obstakels vermijdend, probleemloos de tempowisselingen en toonomzettingen volgend. Schaamteloos negeerde hij inhoud, intenties, bijbedoelingen en dubbelzinnigheden, zonder overdrijving mocht hij een rad spreker worden genoemd, die de woordspelingen en banaliteiten zonder haperen uit de mond vlogen. De bontste zinnen werden aaneengeregen en obsceniteiten, schaars ingekleed en ietwat met pasteltinten aangezet, bereikten zonder pardon, zonder protest, met aller goedkeuring mag ik wel zeggen, en welwillend ogenknipperen
van de betrokkene(n), doel. Hij had het erover dat wat voorheen onder dezelfde omstandigheden was voorgevallen, vroeger of later in dezelfde omstandigheden zou terugkeren, de omstandigheden zijn er naar, vraagt u maar, ze zijn er immers voor, deed hij een snelle uitval als 'n gewiekste standwerker, wanneer dezelfde omstandigheden optreden, langs natuurlike of onnatuurlike weg, zal hetzelfde zich opnieuw voordoen, immer gleich, daarbij zwaaide zijn lichaam naar achteren en voren, als het gewicht van een staande klok, zei hij, zijn gezicht stond hulpeloos, hij sprak hortend en stotend, slijmdraden kwamen met zijn tussenzinnen mee, hij vocht met mijn gedachten, zijn woorden ratelden uit zijn mond, knarsten in de scharnieren, roestig, blikkerig, geblutst, in de lange pauzes kon men hem horen slikken en schrapen, hij had het zichtbaar te kwaad nu hij te spreken kwam over zijn hoogstpersoonlike ervaringen, over de duistere gedachten aangeboord in moeizaam vergeten nachten en in het kinderbed hoorde ik iemand zeggen, maar hij beet de einden van zijn woorden af, legde de klemtoon verkeerd, vergiste zich jammerlik tussen provinsiale en populaire dialekten, zag zoals ik verwarring om zich heen grijpen onder het publiek dat hem kort tevoren nog zo was toegedaan, sich transit gloria mundi en dan in zoon rekordtijd, alleen omdat hij zich door zijn eigen galloperende woorden op sleeptouw had laten nemen naar oorden waarvan de spelregels hem ontgaan waren, zo hij ze al ooit gekend laat staan onder de knie had gehad, ondergedompeld was hij geweest, doodsbenauwd, schreeuwend om hulp in het donker waarvoor hij zich schaamde, dát was zijn redding, als ik mocht afgaan op de sponsachtige gezichten die langzaam werden leeggeknepen, de borstplaten harten die smolten, de vergeten godsvruchtige, godsvrezende gevoelens die zich vermengden met de echo van smartlappen, van suikergesponnen tv-series, de herinnering aan werkeloos toeziende handen in de schoot, Rob de Nijs en Bambi op
kerstavond, maar omdat hij de gebeurtenissen waarover hij sprak voor mogelik, zelfs voor waarschijnlik hield. en er heimelijk zelf in geloofde, sprak hij met grote overredingskracht, elegant dansten de zinnen hun dans aan het hof, zijn lijf wiegde als een bij boven de klaver, de uitdrukking op zijn gezicht drukte zelfvertrouwen uit en was geprepareerd voor de foto, zijn woorden zongen rond, vonden allerwege gehoor, zinswendingen raakten in de vorm van spreekwoorden ingeburgerd, hij had het over de tijd, voorgesteld als een lichaam, over vadertje en moedertje tijd, over uiteenlopende tijden die als verschillende mensen in verschillende kledij, alnaargelang geslacht en kunne, zelfs in histories kostuum elk huns weegs gaan, niettemin scheen hij wat hij op de tong had maar met moeite te laten gaan, zijn woorden kwamen uit een diep in zijn lichaam weggezonken put, ze kwamen er met mondjesmaat uit, toch werd zijn spreekwoordelike welsprekendheid geroemd, zijn formuleringen waren, zei men, gepeperd en tot the point, ik vond hem gehandikapt door 'n verstopte neus en ik wist, hier spreekt een stomme andere stommen toe, zijn kracht is dat hij hun taal spreekt, hij wel, klontjeklaar dat de geschiedenis zich à la minute herhaalt, er zijn dagen dat de wereld een ordinaire toverbal is, aangenomen dat ze nog bestaan, dat is de tijd volgens mij. dat is de tijd, vervolgde hij zijn uiteenzetting die er bij het gehoor inging als koek, de tijd is een voortplantingsproces, onderwerp en gezegde verhaspelend, er op vertrouwend dat hoe aandachtiger men naar zijn woorden luisterde hoe minder men zijn redenering zou volgen, de ene tijd gaat in tot de andere, zo is het altijd geweest, smachtend soms, gulzig, in zelfvergetenheid, blind vaak, hier sloeg zijn stem over, verwoestend, moorddadig, met
| |
| |
veel pijn en moeite, toch hemels, ga u zelf maar na en hij keek zeker tien vrouwen tegelijk diep in de ogen, hoewel het anders zou moeten, hoewel meestentijds zelfs een houding a tergo, in lepelvorm, overdwars of dubbelovergehaald, indien mogelik kwarto verso, verre te prefereren zou zijn, helaas maar al te vaak uit roetine of verveling, zonder kraak of smaak, en zie alle ellende is vergeten en vergeven zodra de nieuwe tijd aan de poort klopt, het ging de verkeerde kant uit zag ik, maar ik was de enige ongelovige thomas in de zaal, toch kan ik niet ontkennen dat uit deze man met het veel te grote gezwollen hoofd, zonder meer de spirituele jezuiet sprak met de handen op de rug, met het hoofd schuddend en met de handen twee verschillende maten aangevend, een man die weet wat hij wil zeggen en die voor niets terugschrikt als het er om gaat uit te spreken wat hij te zeggen heeft, hij sprak zonder onderbreking, met meesterhand haren en snaren beroerend, het is daarom een kwestie van tijd, zegt hij, een teorema kan, in een systeem van matematiese axiomaas, juist of onjuist zijn, maar, en dat wordt veelal vergeten, kan ook onbeslisbaar zijn, en geldt dat niet bij uitstek als het om de grenzen van de tijd gaat zoals wij die vandaag de dag kennen, de triomf van de dood kan op twee manieren gelezen worden, hij lachte fijntjes, overigens was hij van mening dat het niet onvoorstelbaar was dat de omstandigheden van samenstelling zouden kunnen veranderen, hij begon een uitgebreid betoog, hoe hij zich die veranderingen gedacht had, maar hij sprak op zo hoge toon, zo hoog boven het nog door mij hoorbare, en wel zeer dicht de pijngrens genaderd, dat ik mij op de ijlheid van hetgeen hij zei verkeken moet hebben, over het geheel genomen, dat komt er nog bij, scheen hij niet ontevreden over de weerklank van zijn woorden, en ik moet toe geven dat hem geen bijval bespaard werd, zelfs had ik de indruk dat het juist bizonder in hem gewaardeerd werd dat hij de
geluidsbarriëre doorbrak, ik vreesde echter dat elk ogenblik met zijn woorden delen van zijn longen konden meekomen, of op z'n minst een straal bloed, er kwam geen bloed, integendeel, onafgebroken gleden de zinnen week en pasta-achtig tevoorschijn, die hij zalvend uit de vlezige onderste helft van zijn gezicht drukte, warmte verspreidde zich onder de toehoorders die zich bij een bedenkelik groot aantal vooral in de knieholtes, oksels en kruising van benen en onderlijf nestelde, bij sommigen in het aarsgat de uitwerking had van een smeltende zetpil, hij nam een verzoenende toon aan, strooide om de laatste weifelmoedigen aan zijn borst te kunnen drukken, namen in de rondte, noemde Butter, Käse en de grote Ei, Zilvesta, Gistocal, Sorbo, Spitz en Laponder, waarlik toch geen kleine jongens op spatiotemporaal gebied, Savonatola, Carotte, Donatin, de in iets mindere mate aanbevelenswaardige Fullfeder, Prima Materia, Seligmann, en nog een hele rits, eindigend met Barometer, iedereen lag plat, bravo riepen enkele heren die hun arm al in het verband hadden, mensen, zei hij na een pauze, en hield toen op, liet de armen zakken en plofte op een stoel neer, maar de bijval liet er geen twijfel over bestaan dat men het alom betreurde dat het vergezicht dat zich zojuist geopend had weer gesloten werd, daarom veerde hij onverdroten weer overeind en zei dat hij zich genoodzaakt voelde een uitspraak te doen, een uitspraak die naar hij vreesde bij een enkeling hard zou kunnen aankomen, een uitspraak over een zaak die geen uitstel duldde, hij ging nu zeggen waar het op stond, niets anders, en wie anders verwachtte of achteraf aan hem andere woorden zou toeschrijven, dit was als waarschuwing vooraf bedoeld, zou bedrogen uitkomen, geboren, bedoelde hij, als geen ander.
| |
14
Ontwerp van een landschap
Het was werkelik aangenaam, die ene avond, na het eten, en ook het eten was werkelik fabelachtig, ik heb in tijden niet zo rustig en toch op nivo gegeten, iedereen riep erover. Erudiete gesprekken tafeldames dito en ook de heren en de koks en de pauzes om de hapjes naar binnen te werken, zonder zorgen voor de dag van morgen, zonder knorren zonder morren, zoals iemand snedig opmerkte, dat hij het nog kon ondanks de mistige blik, hulde aan de organisatoren ernstig en toch niet zwaar op de maag, luchthartig soms, zoals het verhaal van de koster en de klepel, je weet hoe dat gaat in vroeger tijden, vertelt de verteller glimmend van je weet wel, een koster met hitsige kater maar zonder pastor (een stoker met gistige raket maar zonder rotpas) dus rechtstreeks de zielen koesterend en animerend enzovoort, mager, gierig, kaal, ja ook kaal en ietwat gelig bovenop het hoofd, rommelend, zoiets als Maandag zeg ik, nee zegt de verteller met meer ruggegraat in zijn diksie, zelf ex-garagehouder als je hem mag geloven, de koster, had ik al verteld hoe hij heette, vraagt hij, ik was het vergeten, Janus Bonnefooi, ja natuurlik want iedereen lacht de koster om kort te gaan was zijn klepel kwijt, hij zoeken en zoeken, hoe symbolies, iedereen grinnikt op een teken, want het was kort dag en hij had hoge nood, vertelt hij terloops maar wel uitvoerig over het niet te verwerken aantal kerkelike en oudheidense feestdagen die volgens een bekend systeem aan- en afgekondigd moesten worden, luister, luisteren heeft het voordeel dat je door kunt eten fluistert de exdienster me in het oor en propt haar mond vol met dampende kastanjes, of herkauwen zegt Janus die pal tegenover me zit plompverloren, zit je lekker, fluistert de ex-verpleegster me in het oor terwijl ze 'n keurig gesteven hand onder m'n billen schuift, beter dan gisteren zeg ik, zit je wel lekker vraagt Janus, na iedereen te zijn langsgegaan komt Janus, de Janus uit het verhaal, bij de idioot van het dorp, toevallig ook de vroomste
van het dorp, hoe kleiner verstand hoe groter geloof, zegt iemand, wie zei dat, wie zei dat, leuk is anders, slot van het liedje de idioot, toevallig ook Janus geheten, schande o schande, kon ik maar verdwijnen, wijst op zijn buik en klokt luid, vrijft over zijn onderbuik, zegt lekker lekker, vaker gehoord, dat was het 'm, ingeslikt, had meer verwacht, had het ook alleen maar van horen zeggen, Spreekwoorden kunnen dodelik zijn, zegt de semi-arts van wie ik toen nog dacht dat hij een heel ander beroep gehad had, banketbakker, dat heb ik vaak. De kondukteur gaat de rijen langs om te kontroleren of iedereen naar behoren lacht. Het valt soms niet mee, de tafel is lang, de weg on- | |
| |
afzienbaar, en met al die gangen weet je niet altijd waar we zijn afgeslagen, maar het was amusant. Misschien was beschaafd wel het beste woord, in elk geval aangenaam, stemmig, voor lichaam én geest een feestmaaltijd, die klonk als 'n klok, en die nog klinkt. En ook de zonsondergang deed er niet voor onder, op een enkeling na voelden alle gasten zich zichtbaar voldaan. Zelfs de ontsnappingszuchten van nauweliks merkbare gasbellen, waarschijnlik veroorzaakt door eksotiese kruiden, werden, zoals de boertjes die snel 'n stoel kregen aangeboden en licht gekreun van 'n enkeling, misschien dezelfde, ervaren als komiese binnenpretjes die niet uit de toon vielen bij de klassieke lunchgrondmuziek, terwijl wij ons vertraden in de wandelgangen, in één woord: eindeloos. Iedereen scheen goedgemutst, was het wonder dat elk gesprek, met willekeurig wie, ik zal het later over de uitzonderingen hebben, vlotte. Hoegenaamd zonder bijgedachten zag ik het wisselende landschap aan, herinnerde me niet ooit zulk een harmonie van lijnen, kleuren, van begroeiing en bebouwing, van levende wezens en dode materie, van beweging en bestaan, van groei en versterving, van bedoeling en realisatie, van nog eens kleur, visie en penvoering te hebben gezien, en er was waarachtig een kunst aan om
de aanwezigen, tot in alle uithoeken, alle gangen, trappen en portalen, tot in de keukens en zelfs in de kamers die anders potdicht zaten, zelfs als er binnen brand leek te zijn of aan het gebrul te oordelen, ongelukken schenen te gebeuren, tot een applaus te bewegen voor de panoramaschilder, in één woord magnifiek, hulde riep menigeen, hiep hiep hoera riep men, he's a jolly good fellow zongen ouderen onder de gasten, groter in getale dan ik ooit had meegemaakt, vele onbekenden, met bleke gezichten, onbekende bleke gezichten wier doorschijnende huid door een inwendig vreugdevuur rozig verlicht werd, vlekkerig zou men kunnen zeggen wat ik niet doe, verstilde vreugde alom en toch aanstekelik genoeg, dit werd door menigeen achteraf bevestigd, aanstekelik werkten de gevoelens van dankbaarheid waaraan lucht werd gegeven, is het niet knap, wat 'n vondsten, hoe heerlik moet het zijn zulke kunsten te kunnen maken, goddelik, zo echt gemeend, recht uit het hart, en dat bij déze mensen, dat kan niet worden misverstaan, als geroepen, zei ik al, stond hij dan ook, breekbaar, ingetogen, in pijama en toch gekleed, ingetogen, verwezen maar geenzins verlegen, blij, natuurlik blij, en al even dankbaar als wij, stond hij temidden van de gasten vastbesloten om de huldeblijken te aanvaarden, de panoramaschilder, de spaghetti-maestro himself, en het applaus zwol aan, de muziek ondersteunde de spontane manifestie, mij had men vergeten of althans tijdelik uit het oog verloren, anderen konden hun gevoelens niet langer overmeesteren, een enkeling, ik hoef geen namen te noemen, was weer zo ordinair dat hij, van de algehele kommotie profiterend, zijn handen niet kon tuishouden, ontroerend, daar is nog altijd iedereen met wie je erover spreekt het eens, aangrijpend zelfs zoals de panoramaschilder voldoening van zijn werk ten deel viel (ik had alleen als aangever gefungeerd) werkelik prachtig, als in koor heeerlik, zou u mij het resept kunnen geven, uw handtekening graag,
een kruisje op 'n smachten de borst vingerafdruk toe, muis tegen muis, week ieder niet achteruit toen hij stralend de anderen wenkte om hen in het applaus te laten delen, de dekorateur de etaleur de stukadeur de vernisseur, en de uitbroedster, waar was ze, de opdrachtgeefster, de monnieschokkende muze, misschien was ik wel de enige die wist waar ze uithing, ik weet het nog niet, zeker was ik de enige die wist dat zij moeite had gehad met het resultaat, kitsj had ze gezegd, zuurtjeskleuren en fondant, namaak, het kan toch niet zijn dat ik dáárvoor model heb gestaan, en wat al niet meer, ook daarvan bracht ze me op de hoogte, sub rosa, overbodig overigens, de ramen van haar eigen kamer had ze niet voor niets laten voorzien van eenzijdig doorzichtig glas, van binnen naar buiten verduisterend zodat permanente ergernis uitbleef, maar begrijpelik was dus wel dat de panoramaschilder zich geschoffeerd voelde toen Alma, zoals hij haar placht te noemen, niet kwam opdagen, Alma, zijn melkkoe kan hij beter zeggen zei Gans, een Wanklank die niet katastrofaal werd dankzij de ondanks alles voorspoedige doorstroming en het lage kwantum ingewijden, want gedurende de uitstroming van publieke vervoering, opgewekt door een gevulde maag in kombinatie met een behaaglike temperatuur, bekende muziek, een vlekkeloos uitgevoerde zonsondergang en dan de serie werkelik magnifieke landschappen welke zich buiten voor ons oog ontrolde, terwijl wij, deels om het eten te laten zakken deels in afwachting van, niemand kon het zeggen, aangename danwel onaangename verrassingen, maar zo is het hele leven, dát weten we inmiddels allemaal, anders zaten we niet hier, en misschien bij deze en gene wel helpenderhand aangeduwd door een koktail euforofarmaka en eubiotika, was tijdens dit, achteraf gezien, niet eens zo lang durende tafereel, met publiek, bewogen en bewegend, van inhoud en samenstelling veranderd, voor de nieuwkomers derhalve geen probleem zich in'n mum door de stemming
te laten meeslepen, had ieder tenminste iets te vertellen toen het voorbij was maar het genot bleef, en de aanleiding, en het voorwerp ervan, daar waren we het allemaal over eens, met wie ik ook sprak. En terwijl ik het landschap in al zijn pracht zag uitgestald liggen, een lust voor het oog, zou Janus later zeggen, hij niet zonder bijgedachten, maar hoe kan ik hem iets kwalik nemen goed beschouwd, na de inwijding vertoonde hij alle verschijnselen van de noviet voor wie alles binnen handbereik verandert in ofwel yingang of uityang zis loeks laik de boddie uf uh bjoetifoel woemen, en wijst op een brug, een heuvelrug, een fabriek, een baai, een stad bij nacht, flaneerde ik toen door de wandelgangen, van het ene aangename gesprek na het andere niet minder aangename gesprek, die avond, nade maaltijd, na het afscheid waarover ik het heb gehad, en die ene onvergetelike zonsondergang, jammer dat ik daar geen foto van heb Janus. In alle toonaarden spraken we over het leven. Daar was alle reden voor, maar het gesprek bleef aangenaam, en beschaafd, want, zei de Reder, zelfverzekerder dan ooit nu Janus naast hem stond, alsof hij ergens op wachtte, en zijn echtgenote zich elders ophield, zich met god weet wat onledig houdend, zonder voorstelling van naam en toenaam deerde het hem niet, het laat me koud vertrouwde hij mij eens toe, hoe dan ook in het besef dat Janus en zijn echtgenote op dit eigenste moment niet ergens
| |
| |
weggekropen steun bij elkaar zochten, de een uit vraakzucht de ander uit heerszucht, van armoe elkaar behappend, waar wij integendeel toch aangenaam converserend, ik zei het al, door de gangen dwalend, af en toe verrukt een blik terzijde werpend door de hoge vensters op het landschap: stortte zich daar niet, terwijl scheper en herdershond de verkeerde kant uitkijken, de vliegende zeilen bollen en de verte roept, een ontvleugelde adelaar op het boertje dat voortploegt, nee, kwartel noch patrijs, nee, geen ploeg staat stil voor een man die snorkend meurt, ik voor mij ga er vanuit dat het gezichtsbedrog is, altijd, de anderen beamen dat, Janus duidelijk tegen zijn zin, want, zei de Reder, een liefhebber van de werkelijkheid, whatever may be, laat haar intakt, is het niet Janus zei hij, zich tot Janus wendend die keek alsof hij er alles of niets van wist, hij gaat er vaak in wandelen bijvoorbeeld, louter uit liefhebberij, zegt de Reder, vaak doet hij iets vergelijkbaars, kortom hij leeft, de liefhebber, hij gaat er geheel in op, geloof me, ik vereer het volle leven, diepte- en hoogtepunten is dat niet mooi. Dat is mooi, zei Janus, om er vanaf te zijn, ik zag hem denken, dat is mooi, zei ik om mijn vergissing van straks goed te maken, en om geen stilte te laten vallen, nog steeds was immers alles koek en ei, dat is des te mooier, zei Ekke, omdat we weten dat alles net echt is, fabelachtige uitvindingen, heksenjachten, in kleuren en geuren, oorlogen, bommentapijten, er zijn heel mooie bij, fabelachtige motieven en figuren, mensen worden verscheurd, uiteengereten, of zijn al dood terwijl ze nog leven, worden opgesloten, als je maar niet gelooft dat al die verhalen echt zijn, kunst is het, zeg ik, kunst moet het blijven, heel kunstig, zei de Reder, heel knap opgelost zei hij of iemand die, in de tijd dat hij even weg was, bevoegd was om namens hem te spreken, werd hij zo door jaloezie of obstipatie verteerd, ik kan het nog altijd niet
geloven, maar nachtmerries voor het naïeve volk, zei een van de sekretaressen die al dagen geen rapporten meer hadden uitgetikt. Kijk mij nou eens, zei de Reder, ik geniet ervan, want ik ben binnen, en jullie ook even, zolang het luchten duurt, is het niet prachtig, hebben we het allemaal niet veel te goed. niet veel te goed. Zijn zoals jullie zijn, legt de Reder-Direkteur uit, je kunt immers niet voorzichtig genoeg zijn leg ik terzijde Janus uit, met dit soort mensen moet je op je woorden letten, zijn zoals jullie zijn is een kwestie van optellen en aftrekken, hij vertelt ons niets nieuws maar hij schept er behagen in, we kuieren en groups verder en zolang kan hij er maar geen genoeg van krijgen, hoe meer verzorging je nodig hebt, en hij kijkt met name Janus diep in de ogen, die van de weeromstuit, zo aandachtig zo meer dan bereidwillig tuurt hij terug, drie ogen ziet in het aangezicht van de Reder, hoe meer je aan anderen om of-offers vraagt, daar moet iets tegenover staan, daar kan niemand bezwaar tegen hebben zegt hij dreigend, we leven nu eenmaal aan weerskanten van een toonbank, hoe meer je aan anderen om offers vraagt, vaak stilzwijgend moet ik erbij zeggen, vaak ook ondanks beweringen van het tegendeel, hoe meer je jezelf moet opofferen wanneer je derden om offers vraagt, tot aan je pleepapier toe, wie vroeg dat, zeker, zei hij snel, er moet een evenwicht zijn tussen wat je vraagt en wat anderen kunnen opbrengen, daarop vorm ikzelf geen uitzondering, o wat was ie goed in vorm die avond, zacht uit Zweden zo zongen zijn woorden meer vragen dan je zelf vergoeden kunt, vervolgde hij zijn beginselverklaring, is niet goed, ekonomies niet, in deze maatschappij, maar ook moreel niet, een mens mag niet onbegrensd offers vragen, we moeten dus onze rol van gast leren spelen, zegt iemand, vast een geschoren schaap, precies zegt de Reder-Direkteur, dat heb ik goed begrepen, zegt hij, je moet één ding namelik goed in het oog houden, dit is geen
tehuis, dit is een huis, het huis is helaas het enige dat niet beweegt voor tweederde van de gasten, hostes zegt hij officieel, gasten of publiek in officieuze termen, voor tweederde van jullie is dit een Doorgangshuis, je moet het daarom niet te lekker voor ze maken, gegrinnik, niemand heeft het eeuwige leven, zegt hij, daarom moeten ze niet blijven plakken. Prettig gepraat, zei ook Janus, zelfs hij had even geen hongerig of branderig gevoel. Dat alles, terwijl er smiddags nog zo iets verschrikkeliks was gebeurd, om zijn woorden van nu kracht bij te zetten, uitkleden moesten we ons, geld inleveren, van kamers wisselen, alle korrespondentie tonen, alles wat geschreven was, angst houdt de beweging erin, zei hij, het is hier geen huis van de zoete inval, zegt hij, ik ben hier ook maar aangesteld. Laten we het snel vergeten, zei Alma, als was ze nooit weggeweest, doorlopen, riep de Reder ons na, doorlopen, het is mooi geweest, inderdaad, het was werkelijk zeer aangenaam geweest. Geweest, vroeg hij snel, argwanend, voordat we definitief weggingen.
Uit: Raadsels van het Rund dat in mei '78 bij de Bezige Bij zal verschijnen.
|
|