verbergen. Hij voelt zich op zijn gemak zolang het feest een chaoties verloopt kent. Hij rent al spoedig met de andere kinderen door gangen en zalen, ze kruipen onder tafels en stoelen, eten en drinken wanneer het hun uitkomt. Soms lopen ze even naar buiten en zien dan een wereld die vreemd is en koud, omdat er geen feest is op straat. Het harde daglicht drijft hen terug. Hijgend en struikelend gaan ze weer door de draaideur met de borstels naar binnen, ze besluipen de portier, hollen door de bar, gluren door een klapdeur naar de koks in de immense keuken van het Grand Hotel. Ze krijgen een stukje gebakdeeg en krenten met spijs. De koks staan breed te lachen en zeggen iets in de wilde taal van het noorden. Uren en beelden verspringen. Hij zit met alle kinderen in een zaaltje apart. Er is een receptie begonnen waar ze niet bij mogen zijn. Als oudere neven en nichten met blocnotes en schrijfgerei binnenkomen, begint hij onraad te ruiken. Een hevige onrust maakt zich van hem meester wanneer er dozen met gezelschapsspelen opengaan. Hij weet wat dat betekent. Vroeg of laat moet je iets doen: een liedje zingen, een kledingstuk uittrekken. Ze duwen je naar voren, je hoofd is een vlammende bol die van binnenuit leeg brandt voordat je iets kunt bedenken. De hemel weet wat je te wachten staat. Een wandklok wijst vier uur. Thuis gaan de scholen uit. Hij heeft belangrijke lessen gemist. De achterstand kan niet meer worden goedgemaakt. Een grote neef loopt bedrijvig heen en weer en zet de kinderen in een rij. Die gaat iets organiseren. Hij slaagt er in een plaatsje aan de zijkant te vinden, schuin achter een weelderig meisje dat minstens vijftien moet zijn. De neef klapt in zijn handen en roept ‘stilte!’. Tot zijn schrik krijgt het meisje vóór hem een teken dat ze beginnen kan. Ze keert zich naar de kinderen toe en zegt iets over samen en gezellig. Ze slikt haar woorden een beetje in maar hij kan
verstaan wat ze zegt. Als ze over zingen begint, breekt de angst pas goed in hem door. Ze moeten om de beurt een liedje zingen, maar je weet niet van tevoren wie de beurt zal krijgen. ‘Ieder zingt z'n eig'n lied’, zegt ze. Zo heet het dus. Ik zal het refrein ainmoul veurdoun. Hij kent geen liedjes. Hij is alle wijsjes prompt vergeten. Hij is nooit op de kleuterschool geweest. Hij haat gezelschapsspelletjes. Hij moet naar de w.c. Overal ziet hij blije gezichten en zingende monden. Ze kennen het spel en genieten ervan. Bevend beweegt hij zijn lippen mee om niet onmiddelijk uit de toon te vallen.
Drie keer drie is néé-héé-gèn,
ieder zingt zijn eigen lied,
drie keer drie is néé-héé-gèn
en Esther zingt haar lied!
Alle vingers wijzen naar een meisje dat Esther moet heten. Terwijl ze zingt zoekt hij koortsachtig naar liedjes die hij ooit gehoord heeft. De herdertjes lagen bij naakte..... Juliaantje zwart als roet..... zijn hoofd is een vergiet, de woorden stromen weg zo gauw hij ze oproept. Willemientje... Willemientje heeft een hart van prikkeldraad... hij blijft al na de eerste regel steken. De tijd dringt. Hij raakt op van de zenuwen. Is hij al aan de beurt? Wie komt daar zo laat voorbij, makkers van de hermelijne.... dat klinkt goed! maar hoe verder? Zijn hele bestaan is in het geding. Om hem heen wordt opgetogen gezongen terwijl hij in kosmiese onwetenheid rondwentelt. Eén twee drie wie heeft de bal, die mooie bal van goud? Telkens loopt hij vast. Er is geen uitweg meer. Hij kent alleen zijn eigen liedjes, liedjes die hij zelf gemaakt heeft. Maar die willen ze vast niet horen. Eigen liedjes zijn voor hun de deunen die iedereen kent. Hij zou zich belachelijk maken. Niemand mag ze trouwens horen, want ze zijn met een geheim verbonden. Ze zullen hun kracht verliezen als hij ze nu horen laat. Vijf keer is hij aan de beurt ontsnapt. Het kan niet lang meer duren zo; het refrein bezorgt hem steeds opnieuw een drukkend gevoel in de maag. Nu zal het gaan gebeuren -
Drie keer drie is néé-héé-gèn,
ieder zingt zijn eigen lied,
drie keer drie is néé-héé-gèn
en Hannes zingt zijn lied!
Alle vingers wijzen naar hem. Hij uit een schreeuw en grijpt naar zijn mond. Even blijft hij in stille verbijstering zitten. Niemand is op zoveel schrik verdacht geweest. De lichte verwarring geeft hem een voorsprong. Vluchten of zijn nek bieden, daar draait het om. Zijn reactie is animaal. Als hij opspringt om de benen te nemen, lanceren zijn darmen een aanval van diarrhee. Het spuit er in ijltempo uit. Hij is net een vogel die nog gauw even poept om zich lichter voor de start te maken. Dan is hij door de deur verdwenen. Hij vliegt de trappen op naar de gastenverblijven. Onderweg laat hij een geurig spoor van zijn aanwezigheid achter. ‘Uw kind, mevrouw, is wat geremd, maar drukt zich toch behoorlijk uit’. Op de hoogste verdieping zijn slechts enkele kamers verhuurd, dat heeft hij van oom Sjaak gehoord die hier logeert. Hij stuift lukraak een kamer binnen en vergrendelt de deur. Er is niemand aanwezig, de bedden zien er onbeslapen uit. Hij hijgt een ogenblik uit, zijn rug tegen de binnenkant van de deur geleund. Dan loopt hij naar de douche-ruimte achter een lang, ondoorzichtig gordijn en ontdoet zich daar omzichtig van zijn kleren. Hij is op slag rustig geworden. Het komt hem voor dat het zangdébâcle ver achter hem ligt. De tijd ontglipt hem, telkens weer. Rij krijgt geen vat op zijn beleving van tijd. Is er op de deur geklopt, of gebeurde dat later en ergens anders? Werd er hier soms geklopt? En als er niet geklopt is, waarom hebben ze dan verzuimd hem aahterna te gaan. Hij houdt de ogen gesloten. Anders blijft hij altijd op de trappen steken, zijn voeten steken halverwege door de treden, zwaartekracht kluistert hem aan zijn plaats. Er klopt iets niet. Hier worden regels overtreden. Hij draait zich om in het smalle bed en slaat de dekens van zich af. Nood breekt wet (denkt hij), volwassen kinderdroom, de droom van een volwassen kind. Maar de duisternis drukt hem terug in het kamertje waar hij zijn kleren heeft
uitgetrokken. Hij weet nauwkeurig hoe te handelen in door hem zelf geschapen situaties. Hachelijk of benard, hij redt zich er wel uit. Wat hij geschapen heeft, kent hij immers zelf het beste. Handdoeken hangen al voor hem klaar. Hij wast zich schoon en spoelt zijn broeken uit. Het is herfst en de verwarming brandt zachtjes. Alles gebeurt in een handomdraai of het gebeurt helemaal niet. Hij is moe. De vlucht en de spanning vooraf hebben hem uitgeput. Terwijl de kleren op de radiator drogen, gaat hij even liggen. Dan doezelt hij weg. Als hij zijn ogen weer opslaat is het helemaal donker geworden. Hij hoort geruchten in een naburige kamer. Hij moet voort-